operation manual

nl
Montage
22
Beschadigde of sterk verslechterde verlen-
gingskabels mogen niet gebruikt worden.
Controleer vooraf aan de ingebruikname
de conditie van uw verlengingskabels.
MONTAGE
Monteren van drukleiding
TWIN-pompen
zie Afb. A
1. Draai het elleboogstuk (7) in de pompuitgang.
2. Draai de combinippel (4) op het elleboogstuk.
3. Bevestig een slang aan de combinippel.
SUB-pompen
zie Afb. C
1. Draai de combinippel (4) op het elleboogstuk.
2. Bevestig een slang aan de combinippel.
ADVICE
De combinippel kan worden afgesneden
naargelang de gekozen slangaansluit-
ing. Gebruik een zo groot mogelijke
slangdiameter.
Instellen van verstelbare voet
zie Afb. E
TWIN-pompen
1. Draai de verstelbare voet (6) naar rechts.
De verstelbare voet klikt los.
2. Zet de verstelbare voet in de positie "O" of "U".
3. Draai de verstelbare voet naar links.
De verstelbare voet klikt weer vast.
SUB-pompen
1. Draai de verstelbare voet 90° naar links, zodat
deze in de bovenste positie komt.
2. Draai de verstelbare voet 90° naar rechts, zo-
dat deze in de onderste positie komt.
ADVICE
De combinippel kan worden afgesneden
naargelang de gekozen slangaansluit-
ing. Gebruik een zo groot mogelijke
slangdiameter.
INBEDRIJFSTELLING
Veiligheid
LET OP!
Voorkom door passende maatregelen
dat bij een storing aan de dompel-
pomp gevolgschade door overstroming
zou kunnen optreden.
Zorg dat de dompelpomp stevig wordt ge-
plaatst of gebruik de pomp hangend aan een
touw.
Houd voldoende afstand aan ten opzichte
van de ondergrond.
Laat de dompelpomp nooit draaien tegen een
gesloten drukleiding in.
Let bij gebruik in zinkputten steeds op de af-
doende dimensionering.
Zorg dat de put voor lopende mensen en die-
ren steeds veilig is afgedekt.
Aanzetten van de pomp
zie Afb. A - C
LET OP!
De dompelpomp mag geen vaste sub-
stanties aanzuigen. Door zand en an-
dere schurende stoffen in de verpompte
vloeistof raakt de dompelpomp defect.
1. Rol de aansluitkabel (1) helemaal af.
2. Controleer of elektrische aansluitpunten veilig
zijn aangebracht en niet nat kunnen worden.
Modellen met vlotterschakelaar
3. Wijzig de vastklempositie en stel het schakel-
punt van de vlotterschakelaar (10) afzonder-
lijk in.
4. Klem de kabel van de vlotterschakelaar aan
het pomphuis (3) vast.
Aanbevolen kabellengte van vlotterscha-
kelaar ca. 100 mm.
Modellen met niveauschakelaar
5. Schuif de niveauschakelaar (8) op de ge-
wenste hoogte en stel zo het schakelpunt in.
ADVICE
Gebruik bij een modderige, zandige
of steenachtige ondergrond een ge-
schikte plaat om de dompelpomp
veilig op te plaatsen.
6. Laten de dompelpomp langzaam zakken in
de te verpompen vloeistof. Houd de dompel-
pomp daarbij iets schuin, zodat eventueel in-
gesloten lucht kan ontwijken.
7. Steek de stekker aan de aansluitkabel in het
stopcontact.
De dompelpomp schakelt via de vlotter-
schakelaar bij het bereiken van een be-
paalde waterstand automatisch in en bij
het dalen van de waterstand tot uitscha-
kelhoogte automatisch uit.
SUB 10000-13000 DS / TWIN 11000-14000 / SUB 11000