User manual

6
XENYX 1222FX
+ Denkt u er alstublieft aan, dat u altijd of de microfoon-
of de line-ingang van een kanaal mag gebruiken,
maar nooit beiden tegelijk!
INSERT
Invoerpunten (Inserts) worden gebruikt, om het signaal met
behulp van dynamische processoren of equalizers te bewerken.
Deze invoerpunten bevinden zich voor de fader, de EQ en de
Aux Send. In tegenstelling tot een galmapparaat en andere
effectapparaten, die normaliter het droge signaal toevoegen,
bewerken de dynamische processoren het somsignaal. In deze
gevallen is een Aux Send-route dus niet de juiste oplossing. In
plaats hiervan onderbreekt men de signaalroute en voegt men
een dynamische processor en/of een equalizer toe. Vervolgens
wordt het signaal op dezelfde plaats van het mengpaneel
teruggevoerd. Het signaal wordt alleen onderbroken, wanneer
er een bijbehorende stekker in de bijbehorende bus is aangesloten
(stereostekker; kop = signaaluitgang, ring = ingang). Alle mono-
ingangskanalen zijn met inserts uitgerust.
De inserts kunnen ook als Pre-EQ-Direkt-uitgangen gebruikt
worden, zonder hierbij de signaalstroom te onderbreken. Hiervoor
heeft u een kabel nodig die aan de kabeluiteinde voor band- of
effectapparatuur een monostekker heeft en die aan de
kabeluiteinde voor het mengpaneel een gebrugde stereostekker
heeft (kop en ring verbonden).
LOW CUT
Verder beschikken de monokanalen van de mengpanelen over
een steilflankige LOW CUT-filter, waarmee u ongewenste,
laagfrequente signaaldelen kunt elimineren (18 dB/octaaf,
-3 dB bij 80 Hz).
TRIM
Met de TRIM-potentiometer stelt u de ingangsversterking in.
Bij het aansluiten of loskoppelen van een signaalbron op één van
de ingangen, dient deze regelaar altijd naar links omgedraaid te
zijn.
De schaal geeft 2 verschillende waardebereiken aan: Het
eerste waardebereik +10 tot +60 dB heeft betrekking op de MIC-
ingang en geeft de versterking van het daarop aangesloten
signaal aan.
Het tweede waardebereik +10 tot -40 dB heeft betrekking op de
Line-ingang en geeft de gevoeligheid van de ingang aan. Voor
apparaten met het gebruikelijke Line-uitgangsniveau (-10 dBV of
+4 dBu) ziet de instelling er als volgt uit: Sluit het apparaat met dicht
gedraaide TRIM-regelaar aan en stel dan het door de fabrikant van
het desbetreffende apparaat aangegeven uitgangsniveau in. Als
het externe apparaat over uitgangsniveau-weergave beschikt,
dient deze bij signaalpieken 0 dB aan te geven. Voor +4 dBu draait
u de regelaar een beetje open en voor -10 dBV nog iets verder
open. De fijninstelling gebeurt, wanneer u een muzieksignaal
invoert, met behulp van de LEVEL SET-LED.
LEVEL SET
Dit LED licht op zodra het ideale bewerkingsniveau bereikt
wordt. Bij normaal gebruik dient dit LED enkel bij signaalpieken op
te lichten.
2.1.2 Equalizer
Alle mono-ingangskanalen beschikken over een 3-bandige
klankregeling. De banden kunnen elk maximaal met 15 dB worden
verhoogd of verlaagd, in de middelste stand is de equalizer
neutraal.
De schakeltechniek van de Britse EQs berust op de in de
meest gerenommeerde edelconsoles gebruikte techniek, die een
warme klankingreep zonder ongewenste neveneffecten mogelijk
maakt. Het resultaat: uiterst muzikaal klinkende equalizers, die
zelfs bij sterke ingrepen van ±15 dB geen neveneffecten als
faseverschuivingen of beperking van de bandbreedte tot gevolg
hebben, zoals bij eenvoudige equalizers vaak het geval is.
Afb. 2.2: De toonregeling van de ingangskanalen
De bovenste (HIGH) en onderste band (LOW) zijn
shelvingfilters, die alle frequenties boven resp. onder hun
grensfrequenties verhogen of verlagen. De grensfrequenties
van de boven- en onderband liggen op 12 kHz en 80Hz. De
middenband is als peak-filter uitgevoerd en de desbetreffende
middenfrequentie ligt op de 2,5 kHz. Anders dan bij een
Shelvingfilter, bewerkt de peak-filter een frequentiebereik, dat
zich naar boven en beneden om de middenfrequentie uitstrekt.
2.1.3 Aux sends (MON en FX)
Afb. 2.3: De AUX SEND-regelaars in de kanaalbedieningen
Aux Send-routes bieden u de mogelijkheid, uit één of meer
kanalen signalen uit te koppelen en op één schuifrail (bus) te
verzamelen. Aan de ene Aux Send-bus pikt u het signaal op en
speelt het bijvoorbeeld over naar een actieve monitorbox of een
extern effectapparaat. Als retourweg dienen dan bijvoorbeeld
de Aux Returns.
Voor de meeste toepassingen waarbij effectsignalen
uitgevoerd moeten worden, dienen de Aux Send-routes post-
fader geschakeld te zijn, zodat het effectvolume in een kanaal
zich naar de stand van de kanaal-fader richt. Zou dit niet het
geval zijn, dan zou het effectsignaal van het kanaal ook dan
hoorbaar zijn, als de fader volledig dichtgetrokken wordt. Voor
monitortoepassingen worden de Aux Send-routes over het
algemeen pre-fader geschakeld, d.w.z. dat ze onafhankelijk zijn
van de stad van de kanaal-fader.
Beide Aux Send-routes zijn mono, worden na de equalizer
afgenomen en bieden een versterking van tot +15 dB.
+ Als u de MUTE-schakelaar van het desbetreffende
kanaal indrukt, worden de Aux Send-routes (MON
en FX) niet naar stiltegeschakeld.
MON
De Aux Send-route 1 (MON) is bij de 1222FX-PRO op pre-
fader geschakeld en is daarom uiterst geschikt voor
monitortoepassingen.
FX
De met FX aangegeven tweede Aux Send-route dient ter
aansturing van externe effectapparaten en is daarom post-fader
geschakeld.
Bij de 1222FX is de FX-Send een directe route naar de
ingebouwde effectprocessor. Om voor de effectprocessor een
ingangssignaal te behouden, mag deze regelaar niet volledig
linksom (-oo) gedraaid zijn. De FX MUTE-schakelaar mag niet
ingedrukt zijn en de FX SEND-fader mag niet naar beneden staan.
2. BEDIENINGSELEMENTEN EN AANSLUITINGEN