Network User's Guide

Table Of Contents
161
11
11
IP-adressen, subnetmaskers en gateways 11
Als u de machine in een genetwerkte TCP/IP-omgeving wilt gebruiken, moet u het IP-adres en het
subnetmasker configureren. Het IP-adres dat u toewijst aan de afdrukserver, moet zich op hetzelfde logische
netwerk bevinden als uw hostcomputers. Is dit niet het geval, dan moeten het subnetmasker en gateway-
adres worden geconfigureerd.
IP-adres 11
Een IP-adres is een reeks cijfers die elk apparaat identificeert dat op het netwerk is aangesloten. Een IP
-adres bestaat uit vier nummers die door punten van elkaar worden gescheiden. Elk nummer ligt tussen de
0 en 255.
Voorbeeld: in een klein netwerk zou u normaal gesproken het laatste cijfer wijzigen.
192.168.1.1
192.168.1.2
192.168.1.3
Hoe het IP-adres aan de afdrukserver wordt toegewezen: 11
Als u een DHCP/BOOTP/RARP-server in uw netwerk hebt, zal de afdrukserver het IP-adres automatisch via
deze server ontvangen.
Opmerking
Op kleinere netwerken kan de DHCP-server ook de router zijn.
Raadpleeg de volgende pagina's voor informatie over DHCP, BOOTP en RARP:
DHCP gebruiken voor het configureren van het IP-adres uu pagina 177.
BOOTP gebruiken voor het configureren van het IP-adres uu pagina 179.
RARP gebruiken voor het configureren van het IP-adres uu pagina 178.
Als er geen DHCP/BOOTP/RARP-server beschikbaar is, zal het APIPA-protocol (Automatic Private IP
Addressing) automatisch een IP-adres toewijzen binnen het bereik 169.254.1.0 tot 169.254.254.255.
Raadpleeg APIPA gebruiken voor het configureren van het IP-adres uu pagina 179 voor meer informatie
over APIPA.
De machine configureren voor een
netwerk
11