User's Guide

Table Of Contents
32
2
2
Afdrukken vanaf computers 2
Afdrukken met het printerstuurprogramma 2
1 Open het document dat u wilt afdrukken.
2 Schakel de printer in.
3 Verbind de printer met een computer of mobiel apparaat via een USB-kabel, Bluetooth of Wi-Fi
(zie De Printer aansluiten op een computer of mobiel apparaat op pagina 24).
4 Plaats de mediarol.
Opmerking
U kunt de printerinstellingen zo nodig aanpassen in het dialoogvenster van het printerstuurprogramma of
in Printer Instelling Tool (zie De printerinstellingen wijzigen op pagina 34).
5 Druk af vanuit de toepassing.
Het bericht [Printen] wordt weergegeven op het LCD-scherm. Wanneer het afdrukken is voltooid, keert
de printer terug naar de modus waarin de printer stond voordat de afdruktaak werd gestart.
6 Schakel de printer uit.
Opmerking
Als u de printer uitzet, verwijder de batterij dan niet voordat het LCD-scherm uit is.
•Zie JPEG afdrukken op pagina 73 als u een JPEG-afbeelding wilt afdrukken zonder tussenkomst van het
printerstuurprogramma.
Afdrukken lichter of donkerder maken 2
U kunt de afdrukken lichter of donkerder maken door de afdrukdichtheid aan te passen bij de
Apparaatinstellingen (zie Apparaatinstellingen op pagina 52).
Bij gebruik van de batterij kan een aanpassing van de afdrukdichtheid leiden tot een lichte verandering van
de afdruksnelheid en het aantal pagina’s dat met een volle batterij kan worden afgedrukt.
Opties instellen met het printerstuurprogramma 2
U kunt verschillende opties instellen op het scherm van het printerstuurprogramma, bijvoorbeeld het
papierformaat, het aantal afdrukexemplaren, enz.
Opmerking
U kunt ook meer geavanceerde instellingen opgeven met Printer Instelling Tool (zie De printerinstellingen
wijzigen op pagina 34).
De printer gebruiken 2