User's Guide

Table Of Contents
De printerinstellingen wijzigen
58
3
Tabblad Geavanceerd 3
1 Functie toets Doorvoeren
Selecteer de bewerking die wordt uitgevoerd als u op de Doorvoerknop drukt.
Bij selectie van [Programma-instellingen] kunt u op de knop [Bestand] klikken om een opdrachtbestand
te selecteren.
Mogelijke instellingen: [Invoer], [Programma-instellingen]
2 Informatierapport printer
Selecteer de gedeelten die moeten worden afgedrukt in een informatierapport over de printer.
Mogelijke instellingen: [Alles], [Verbruikslog], [Printerinstellingen], [Overdrachtsgegevens printer].
(Zie De printerinstellingen afdrukken op pagina 71.)
3 Pieper
Selecteer of de printer een piepgeluid moet geven wanneer op een toets op het bedieningspaneel gedrukt
wordt.
Mogelijke instellingen: [Aan], [Uit]
4 Serialis.modus
Geef aan of serialiseren moet worden uitgevoerd vanaf het laatst afgedrukte nummer.
Mogelijke instellingen: [Vanaf laatste], [Van startnr.]
5 Printerlogboek opslaan
Selecteer of het printerlogboek wel of niet moet worden opgeslagen. Als u [Uitschakelen] selecteert, is
de opdracht [Tools] - [Printerlogboek opslaan in bestand] niet beschikbaar.
Mogelijke instellingen: [Inschakelen], [Uitschakelen]
6 Afdrukgegevens na te zijn afgedrukt
U kunt afdrukgegevens al dan automatisch verwijderen na het afdrukken.
Mogelijke instellingen: [Alle afdrukgegevens wissen], [Afdrukgegevens opslaan]
7 Vliegtuigstand
Hiermee kunt de Bluetooth- of Wi-Fi-verbinding uitschakelen. Deze functie is handig als u de printer
gebruikt op locaties waar signaaloverdracht niet is toegestaan.
Mogelijke instellingen: [Aan], [Uit]
1
2
3
4
5
6
7