Gebruiksaanwijzing Aan de gebruiker van dit handboek ... Gebruiksaanwijzing Onze medewerkers feliciteren u met uw nieuwe camper. U heeft een hoogwaardig voertuig aangeschaft, waarvan u veel plezier zult hebben. Gelijk bij de overname krijgt u van de Bürstner-dealer een gedetailleerde instructie voor alle belangrijke functies, zodat u uw camper altijd correct en vooral eenvoudig kunt bedienen en gebruiken.
Gebruiksaanwijzing I-Modell - 14/15 - Ausgabe 08/14 - 2476488 - BUE-0051-08NL
Inhoudsopgave 1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 1.1 1.2 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 Milieu-instructies . . . . . . . . . . . . . . . . . 10 25 26 27 27 27 4.16 4.17 4.18 4.19 Algemene instructies . . . . . . . . . . . . . . 41 Luchtvering achteras . . . . . . . . . . . . . . 42 Luchtvering voor- en achteras . . . . . . . 44 Veiligheidsgordels . . . . . . . . . . . . . . . . 47 Algemeen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Inhoudsopgave 6 Wonen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71 6.1 Centrale vergrendeling (gedeeltelijk speciale uitvoering) . . . . . 71 Ingangsdeur en bestuurdersdeur. . . . . 71 Bestuurdersdeur, buiten (gedeeltelijk speciale uitvoering) . . . . . 72 Bestuurdersdeur, binnen (gedeeltelijk speciale uitvoering) . . . . . 72 Ingangsdeur, buiten (Hartal) . . . . . . . . 73 Ingangsdeur, binnen (Hartal) . . . . . . . . 73 Ingangsdeur, buiten (Hartal Premium) . . . . . . . . . . . . . . . . .
Inhoudsopgave 8.5.3 8.5.4 8.6 8.6.1 8.6.2 8.6.3 8.6.4 8.7 8.7.1 8.7.2 8.7.3 8.7.4 8.7.5 8.7.6 8.8 8.8.1 8.8.2 8.8.3 8.8.4 8.8.5 8.8.6 8.8.7 8.8.8 8.9 8.9.1 8.9.2 8.9.3 8.9.4 8.9.5 8.9.6 8.9.7 8.9.8 8.10 8.10.1 8.10.2 8.10.3 8.10.4 8.10.5 8.10.6 8.10.7 8.10.8 8.11 8.12 8.13 8.13.1 Accubewaking . . . . . . . . . . . . . . . . . . Acculading. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Elektroblok (EBL 220) . . . . . . . . . . . . Accu-scheiding . . . . . . . . . . . . . . . . . Accu-keuzeschakelaar . . . . . . .
Inhoudsopgave 9.6.4 9.6.5 Gebruik (Dometic RMD 8-serie met een automatisch energiekeuzesysteem en frameverwarming). . . . . . 213 Vergrendeling van de koelkastdeur . . . . . . . . . . . . . . . . . 216 10 Sanitaire inrichting . . . . . . . . . . 219 10.1 10.2 10.2.1 10.2.2 10.4 10.5 10.5.1 10.5.2 10.5.3 10.5.4 10.5.5 Watervoorziening, algemeen . . . . . . . 219 Waterinstallatie . . . . . . . . . . . . . . . . . 220 Watertank. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Inhoudsopgave 13.6.1 17.6 13.7 Reservewielhouder onder het voertuig . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Reservewielhouder onder het voertuig (korf) . . . . . . . . . . . . . . . Reservewielhouder in de garage achter . . . . . . . . . . . . . . . . Bandenspanning . . . . . . . . . . . . . . . . 14 Storingsopsporing . . . . . . . . . . 275 14.1 14.2 14.3 14.4 14.5 14.6 14.6.1 14.6.3 14.7 14.7.1 14.7.2 14.8 14.8.1 14.8.2 14.9 14.9.1 14.9.2 14.10 14.11 Reminstallatie . . . . . . . . . . . . . . . .
Inhoudsopgave 8 I-Modell - 14/15 - Ausgabe 08/14 - 2476488 - BUE-0051-08NL
Inleiding 1 Voor ingebruikname deze gebruiksaanwijzing volledig lezen! 1Inleiding De gebruiksaanwijzing altijd in het voertuig meenemen. Alle veiligheidsbepalingen ook meegeven aan andere gebruikers. X Het niet inachtnemen van dit teken kan personen in gevaar brengen. Z Het niet inachtnemen van dit teken kan leiden tot beschadigingen aan het voertuig. Z Dit teken verwijst naar aanbevelingen of bijzonderheden. Z Dit teken verwijst naar milieubewust handelen.
1 Inleiding Het voertuig alleen in technisch onberispelijke staat gebruiken. De gebruiksaanwijzing in acht nemen. Storingen, die de veiligheid van personen of van het voertuig aantasten, meteen door vaklieden laten verhelpen. Om verdere schade te voorkomen bij storingen de schademinimaliseringsplicht van de gebruiker in acht nemen. De reminstallatie en gasinstallatie van het voertuig alleen door een geautoriseerde werkplaats laten controleren en repareren.
Veiligheid 2 Hoofdstukoverzicht 2Veiligheid In dit hoofdstuk staan belangrijke veiligheidsinstructies. De veiligheidsinstructies dienen ter bescherming van personen en voorwerpen. De instructies hebben betrekking op: z z z z z z z 2.1 2.1.
2 Veiligheid Als nooduitgangen gelden alle ramen en deuren, die voldoen aan de volgende criteria: z z z z 2.2 Naar buiten openend of verschuivend in horizontale richting Openingshoek ten minste 70° Diameter van de kozijndagmaat ten minste 450 mm Afstand tot de voertuigbodem maximaal 950 mm Algemeen X De zuurstof binnen in het voertuig wordt door ademen of door het gebruik van op gas werkende inbouwapparaten verbruikt. Daarom moet de zuurstof voortdurend worden ververst.
Veiligheid 2.3 2 Verkeersveiligheid X Voor het begin van de rit de werking van signalerings- en verlichtingsin- richting, de besturing en de remmen controleren. X Na langere stilstand (ca. 10 maanden) reminstallatie en gasinstallatie door een geautoriseerde werkplaats laten controleren. X Voor het begin van de rit en ook na korte ritonderbrekingen controleren of de opstap volledig is ingeklapt. X Voor het begin van de rit het zwenkbare hefbed beveiligen.
2 Veiligheid Z Voor het begin van de rit de bijlading in het voertuig gelijkmatig verdelen (zie hoofdstuk 3). Z Bij het beladen van het voertuig en bij ritonderbrekingen, als er bijv. bagage of levensmiddelen worden bijgeladen, rekening houden met de technisch toegelaten totale massa en de toelaatbare asbelastingen (zie voertuigpapieren). Z Voor het begin van de rit de kastdeuren, deur van toiletruimte, alle laden en luiken sluiten. De deurbeveiliging van de koelkast vergrendelen.
Veiligheid 2 X Ook de gasdrukregelaar en de gasafvoerbuizen moeten worden gecon- troleerd. De gasdrukregelaar moet na 10 jaar worden vervangen. De eigenaar van het voertuig is verantwoordelijk voor het initiatief van de maatregel. X Bij een defect aan de gasinstallatie (gaslucht, hoog gasverbruik) bestaat explosiegevaar! Onmiddellijk de hoofdafsluitkraan op de gasfles sluiten. Ramen en deuren openen en goed ventileren.
2 Veiligheid X De gasafvoerbuis moet aan de verwarming en aan de schoorsteen goed afsluiten en stevig vastzitten. De gasafvoerbuis mag niet beschadigd zijn. X De rookgassen moeten onbelemmerd naar buiten kunnen stromen en de verse lucht moet onbelemmerd toe kunnen treden. Daarom de gasafvoerschoorsteen en inlaatopeningen schoon houden en vrijhouden (bijv. van sneeuw en ijs). De onderrand van het voertuig mag niet met flappen of door sneeuwwallen worden afgesloten. 2.5.
Veiligheid 2.7 2 Waterinstallatie X Staand water in de watertank of in waterleidingen wordt na korte tijd ond- rinkbaar. Daarom voor ieder gebruik van het voertuig de waterleidingen en de watertank grondig reinigen. Na ieder gebruik van het voertuig de watertank en alle waterleidingen volledig leegmaken. X Bij stilstand van meer dan één week de waterinstallatie vóór het gebruik van het voertuig ontsmetten (zie hoofdstuk 11).
2 18 Veiligheid I-Modell - 14/15 - Ausgabe 08/14 - 2476488 - BUE-0051-08NL
Voor het rijden Hoofdstukoverzicht 3 3Voor het rijden In dit hoofdstuk staat belangrijke informatie over wat u voor het begin van de rit in acht moet nemen en welke handelingen u voor de rit moet uitvoeren.
3 Voor het rijden 3.3 Bijlading X Het overladen van het voertuig en een verkeerde bandenspanning kunnen het klappen van de banden tot gevolg hebben. Het voertuig kan uit controle raken. X In de voertuigpapieren is alleen de technisch toegelaten totale massa en de massa in rijklare toestand aangegeven, maar niet het daadwerkelijke gewicht van het voertuig.
3 Voor het rijden Toegestane massa Massa in rijklare toestand De toegestane massa is het gewicht dat door de fabrikant voor het verlenen van de bedrijfsvergunning opgegeven wordt. De toegestane massa mag de technisch toegestane totale massa in beladen toestand nooit overschrijden. De massa in rijklare toestand is het gewicht van het rijklare standaardvoertuig.
3 Voor het rijden Conventionele belasting betekent: Voor iedere zitplaats waarin de fabrikant heeft voorzien, wordt 75 kg berekend, onafhankelijk van het feitelijke gewicht van de passagiers. De bestuurdersplaats is al in de massa in rijklare toestand opgenomen en mag niet worden meegerekend. Het aantal zitplaatsen is door de fabrikant in de voertuigpapieren aangegeven. Bijkomende uitrusting Tot de bijkomende uitrusting behoren toebehoren en speciale uitvoeringen.
Voor het rijden 3.3.2 3 Berekening van de bijlading X De berekening van de bijlading in de fabriek is gedeeltelijk gebaseerd op gemiddelde gewichten. De technisch toegelaten totale massa in de beladen toestand mag uit veiligheidsoverwegingen echter in geen geval worden overschreden. X In de voertuigpapieren is alleen de technisch toegelaten totale massa en de massa in rijklare toestand aangegeven, maar niet het daadwerkelijke gewicht van het voertuig.
3 Voor het rijden Het resultaat is het gewicht dat aan persoonlijke uitrusting daadwerkelijk kan worden bijgeladen. 3.3.3 Voertuig juist beladen X De technisch toegelaten totale massa in beladen toestand uit veilig- heidsoverwegingen nooit overschrijden. X De lading gelijkmatig op de linker- en rechterzijde van het voertuig ver- delen. X De lading gelijkmatig over beide assen verdelen. Daarbij de asbelas- tingen in acht nemen die in de voertuigpapieren zijn aangegeven.
Voor het rijden Asbelastingen berekenen: 3 De afstand tussen opbergruimte en vooras (A) met het gewicht van de lading in de opbergruimte (G) vermenigvuldigen en het resultaat door de wielbasis (R) delen. Daaruit volgt het gewicht waarmee de lading in de opbergruimte de achteras belast. Dit gewicht en de opbergruimte noteren. In een tweede stap het gewicht in de opbergruimte (G) van het zojuist bere- kende gewicht aftrekken.
3 Voor het rijden Z Voor het betreden van het dak, het te betreden gedeelte ruim afdekken. Hiervoor zijn materialen geschikt met een glad of zacht oppervlak, zoals een dikke piepschuim-plaat. Z Daklasten veilig met spanriemen vastbinden. Geen rubberen expander gebruiken. Z Rekening houden met de totale hoogte van het voertuig bij beladen dak- drager. Z In de bestuurderscabine goed zichtbaar een notitie met de totale hoogte aanbrengen. Bij bruggen en doorgangen hoeft dan niet meer gerekend te worden.
Voor het rijden 3 Z Afhankelijk van de uitrusting van het voertuig zijn in de garage achter resp. in de opbergruimte achter sjorrails met sjorogen gemonteerd. De lading altijd aan de sjorogen bevestigen. Voor het bevestigen spanriemen of evt. sjornetten maar nooit rubberen expanders gebruiken. Z Voor het vastbinden van de lading altijd het vastzitten van de sjorogen in de sjorrail controleren.
3 Voor het rijden Z De maximale draagkracht van het fietsenrek bedraagt 60 kg. Z Bij het beladen van het fietsenrek rekening houden met het zwaartepunt. Wanneer slechts één fiets op het fietsenrek wordt meegenomen, de fiets zo dicht mogelijk tegen de wand van het voertuig. Z Ritten met uitgeklapt fietsenrek zonder fietsen zijn niet toegestaan.
Voor het rijden 3 Fietsenrek, neerlaatbaar Z Neem ook de gebruiksaanwijzing van de fabrikant in acht. Afb. 4 Fietsenrek, neerlaatbaar Met het fietsenrek (Afb. 4) kunnen 2 fietsen eenvoudig worden vervoerd. Een uitbreiding naar 3 fietsen is mogelijk. Het fietsenrek kan door een liersysteem ca. 40 cm worden opgetild en neergelaten. Het liersysteem brengt de fietsen binnen enkele seconden op grijphoogte.
3 Voor het rijden Z Bij het beladen van het fietsenrek rekening houden met het zwaartepunt. Wanneer slechts één fiets op het fietsenrek wordt meegenomen, de fiets zo dicht mogelijk tegen de wand van het voertuig. Z Voor bevestiging van de fietsen controleren of de bevestigingsarmen en de wielhouders van het fietsenrek goed zijn afgesteld. Indien nodig de bevestigingsarm of wielhouder op de fiets afstellen. Z Ritten met uitgeklapt fietsenrek zonder fietsen zijn niet toegestaan.
Voor het rijden 3 Evt. derde E-Bike in het fietsenrek zetten en bevestigen. Veilige bevestiging van alle E-Bikes controleren. 3.3.10 Afneembare lastdrager AL-KO (speciale uitvoering) X De achterasbelasting niet overschrijden. X Zware lasten achter de achteras kunnen de vooras door hefboomwer- king ( ) ontlasten. Dit geldt in het bijzonder bij een lange overhang achter, als een motor op de houder aan de achterkant wordt getransporteerd of als de opbergruimte achter zwaar is beladen.
3 Voor het rijden De klemhefbomen openen. Hiertoe de klemhefbomen indrukken en draaien. De bomen uit de houders aan het frame trekken. Voorwaarde voor de aanbouw 3.3.11 Als de lastdrager moet worden gemonteerd, moeten links en rechts aan het chassis twee verzinkte steunbuizen zijn gemonteerd. Deze steunbuizen dienen als houder voor de lastdrager. Lastdrager SAWIKO (speciale uitvoering) X De achterasbelasting niet overschrijden.
Voor het rijden Leveringsomvang 3 Bij de levering zijn de volgende onderdelen inbegrepen: z Draagbak (Afb. 7,3) en bevestigingsbeugel (Afb. 7,1) met bevestiging aan z z z z het voertuig (Afb. 8) Achterlichten (Afb. 7,4) Kentekenverlichting (Afb. 7,5) 13-polige Jäger-systeem-stekker Oprijrail (Afb. 7,2) Bevestiging aan het voertuig De beide langsdragers (Afb. 8,1) van de lastdrager zijn met knevelschroeven (Afb. 8,2) in de rechthoekige houders (Afb. 8,4) aan de onderkant van het voertuig bevestigd.
3 Voor het rijden Z Voor de inbouw van een aanhangerkoppeling is een registratie in de voer- tuigpapieren vereist. De benodigde documenten worden bij de aanhangerkoppeling geleverd. Z Neem ook de gebruiksaanwijzing van de fabrikant in acht. Afb. 9 Registratie in de voertuigpapieren 3.6 Aanhangerkoppeling, vast Afb. 10 Aanhangerkoppeling, afneembaar Aanbouw door uw dealer of uw servicepunt laten monteren. Deze regelen ook alle formaliteiten voor u.
Voor het rijden Afb. 11 Waarschuwing opstap Afb. 12 3 Bedieningsknop opstap De opstap voor het betreden helemaal uitklappen (Afb. 11). Uitklappen: Wipknop (Afb. 12,1) onderaan indrukken (minstens 3 seconden), tot de opstap helemaal uitgeklapt is. Inklappen: Wipknop (Afb. 12,1) bovenaan indrukken tot de opstap helemaal ingeklapt is. Afb. 13 Controlelicht Als het contact wordt ingeschakeld terwijl de opstap is uitgeklapt, brandt er een controlelicht (Afb. 13,1) op het dashboard. 3.
3 Voor het rijden 3.8 Afdekkingen van het aanrecht en de afdruipbak X Bij een ongeval of bij een noodstop kunnen de losse afdekkingen van het aanrecht (Afb. 14,1) en de afdruipbak de inzittenden van het voertuig verwonden. Voor het begin van de rit de losse afdekkingen verwijderen en veilig in het keukenblok of in de kledingkast opbergen. Afb. 14 3.
Voor het rijden 3.10 3 Sneeuwkettingen (speciale uitvoering) Z Sneeuwkettingen alleen monteren, als de afstand tussen banden en voer- tuigcarrosserie ten minste 50 mm bedraagt. Z Banden, wielophanging en besturing zijn blootgesteld aan een bijkomende belasting, als er sneeuwkettingen zijn gemonteerd. Met sneeuwkettingen langzaam (maximaal 50 km/u) en alleen over straten rijden die volledig met sneeuw zijn bedekt. Het voertuig kan anders beschadigd worden.
3 Voor het rijden Woonopbouw binnen Gasinstallatie Elektrische installatie Nr. Controles Gecontroleerd 14 Wielkeggen verwijderd en opgeborgen 15 Opstap ingeklapt (letten op controlelicht) 16 Serviceluiken gesloten en vergrendeld 17 Ingangsdeur achter afgesloten 18 Totale hoogte van het voertuig, incl. beladen dakdrager vastgesteld en genoteerd. Informatie m.b.t.
Tijdens de rit 4 Hoofdstukoverzicht 4Tijdens de rit In dit hoofdstuk staan instructies voor het rijden met de camper. De instructies hebben betrekking op: z z z z z z z z z z z z z z z 4.
4 Tijdens de rit Z Als in het voertuig een achteruitrijcamera is ingebouwd, schakelt de camera bij het schakelen in de achteruitversnelling automatisch aan. Z Wanneer uw voertuig is uitgerust met de automatische versnellingsbak Comfort-Matic van Fiat, rekening houden met het volgende: Het in de gebruiksaanwijzing voor Comfort-Matic beschreven akoestische signaal is bij onze voertuigen niet actief. Er klinkt geen waarschuwingstoon. 4.2 Achteruitrijcamera (gedeeltelijk speciale uitvoering) Afb.
Tijdens de rit 4.3 4 Rijsnelheid X Het voertuig is met een krachtige motor uitgerust. Zo staan in moeilijke verkeerssituaties voldoende reserves ter beschikking. Het hoge vermogen maakt een hoge eindsnelheid mogelijk en vereist zeer goede rijcapaciteiten. X Het voertuig is zeer gevoelig voor wind. Bijzonder gevaar levert plotse- ling optredende zijwind. X Ongelijkmatige of eenzijdige belading verandert het rijgedrag.
4 Tijdens de rit Z Tijdens het hoger of lager zetten het rempedaal niet intrappen. Zo kan spanning op het chassis worden vermeden. Z Bij langere stilstand kan het voertuigniveau geleidelijk aan dalen. Hierdoor kunnen de luchtbalgen beschadigd worden. Daarom bij langere stilstand de volgende maatregelen treffen: – Hefsteunen gebruiken. – Eenmaal per week de luchtbalgen met perslucht vullen. Luchtvering houdt het voertuig in elke beladingstoestand op gelijk rijniveau.
Tijdens de rit Functie Voertuig hoger zetten Toets Kort indrukken Voertuig lager zetten Indicatie Betekenis Toets knippert Voertuig wordt hoger gezet Toets brandt Niveau bereikt Toets knippert Voertuig wordt hoger gezet Toets brandt Hoogste niveau bereikt Toets knippert Voertuig wordt lager gezet Toets brandt Niveau bereikt Toets knippert Voertuig wordt lager gezet Toets brandt Laagste niveau bereikt - Niveau instellen Signaal klinkt Instelling opgeslagen Toets knippert Niveau wor
4 Tijdens de rit Functie Toets Systeem uitschakelen Servicemodus in-/ uitschakelen (voertuig geparkeerd, maar contact nog ingeschakeld) Indicatie Betekenis Toets brandt Systeem uitgeschakeld Toets brandt Servicemodus ingeschakeld Toets gaat uit Servicemodus uitgeschakeld 1 x indrukken Kort indrukken Nogmaals indrukken Z Verdere informatie ontlenen aan de aparte gebruiksaanwijzing van de fabrikant. 4.5.
Tijdens de rit Toets Naam Grenssnelheid 7 Rijniveau Tot 25 km/u Handmatige bediening Tot 5 km/u 8 Stoptoets Tot 25 km/u 9 Auto-level - 10 Zijhelling Tot 5 km/u 11 Voor lager zetten Tot 25 km/u 12 Achter lager zetten Tot 25 km/u 4 Met de toetsen kunnen de volgende functies worden gekozen: Functie Toets Indicatie Betekenis Systeem starten (contact inschakelen) LED brandt één seconde lang Systeem gereed 2 LED's branden Voertuig in rijniveau Rijniveau instellen Beide LED's bran
4 Tijdens de rit Functie Voertuig lager zetten (as geselecteerd) Toets Kort indrukken Parkeerstand (lage rijstand) Achter lager zetten (gemakkelijker beladen) Voor lager zetten (veel ruimte aan de achterkant) Zijhelling (leegmaken van de tank) Betekenis Toets knippert Voertuig wordt lager gezet Toets brandt Niveau bereikt Toets knippert Voertuig wordt lager gezet Toets brandt Laagste niveau bereikt Toets knippert Voertuig wordt hoger gezet Toets brandt Niveau bereikt Toets knippert Voert
Tijdens de rit Functie Systeem uitschakelen Servicemodus in-/ uitschakelen (voertuig geparkeerd, maar contact nog ingeschakeld) 1) Toets 4 Indicatie Betekenis Toets brandt Systeem uitgeschakeld Toets brandt Servicemodus ingeschakeld Toets gaat uit Servicemodus uitgeschakeld 1 x indrukken Kort indrukken Nogmaals indrukken Deze functie is na het uitschakelen van het contact nog 6 minuten lang beschikbaar Z Verdere informatie ontlenen aan de aparte gebruiksaanwijzing van de fabrikant. 4.6 4.
4 Tijdens de rit De veiligheidsgordel wordt juist gedragen, wanneer de heupgordel onder de buik en over het heupgewricht loopt. De schoudergordel moet over de borst en de schouder (niet over de hals) lopen. De gordel moet hierbij altijd strak tegen het lichaam liggen. Kleding met een dikke voering moet daarom voor het rijden worden uitgetrokken. 4.6.3 Kinderzitjes X Kinderen onder de 13 jaar, die kleiner zijn dan 150 cm, tijdens de rit met een geschikt en officieel goedgekeurd kinderzitje beveiligen.
Tijdens de rit 4.7 4 Pilotenstoel voor bestuurdersstoel en passagiersstoel X Voor het begin van de rit alle draaibare stoelen in de rijrichting draaien en vergrendelen. X De stoelen tijdens de rit in de rijrichting vergrendeld laten en niet ver- draaien. Z Voor het draaien van de stoelen in een opgesteld voertuig altijd de handrem trekken. 4.7.1 Stoelen (Aguti-Liner) Afb. 22 Stoel draaien Stoelverstelling Afb. 23 Verstelling van de armleuningen De draairichting is naar believen.
4 Tijdens de rit Rugleuning instellen De helling van de rugleuning van de bestuurdersstoel zo instellen dat het stuurwiel met licht gebogen armen vastgehouden kan worden. Kartelgreep (Afb. 22,4) draaien. Afhankelijk van de draairichting helt de rugleuning naar voren of achteren. Armleuning instellen De armleuningen kunnen traploos in de hoogte versteld worden. Kartelwiel (Afb. 23,1) draaien. Afhankelijk van de draairichting helt de arm- leuning naar boven of onderen. 4.7.
Tijdens de rit 4.8 4 Hoofdsteunen Afb. 25 Hoofdsteun zitbank Afb. 26 Hoofdsteun zitbank (alternatief) Hoofdsteunen (Afb. 25,1) of hoofdsteun (Afb. 26,1) voor het begin van de rit zo instellen, dat het achterhoofd ongeveer op oorhoogte wordt ondersteund. Afb. 27 Symbool "Hoofdsteunen instellen" De hoofdsteunen met de hand naar boven trekken of naar beneden drukken.
4 Tijdens de rit 4.9 Opstelling van de zitplaatsen X Tijdens de rit mogen personen zich alleen ophouden op de toegelaten zitplaatsen. Het toegelaten aantal zitplaatsen kan worden afgeleid uit de voertuigpapieren. X Tijdens het rijden is het verboden op de langszitbanken te zitten. X Op zitplaatsen geldt de verplichting tot het dragen van veiligheidsgor- dels. Afb.
Tijdens de rit 4.11 4 Buitenspiegels Afb. 30 Buitenspiegels Het voertuig is met twee elektrisch instelbare en verwarmbare buitenspiegels (Afb. 30,1) uitgerust. De schakelaar voor het instellen van de buitenspiegels bevindt zich aan de bestuurdersdeur resp. links op het dashboard. Afb. 31 Buitenspiegels instellen: Schakelaar buitenspiegelinstelling en buitenspiegelverwarming Afb. 32 Schakelaar buitenspiegelinstelling De buitenspiegel die moet worden ingesteld, kiezen.
4 Tijdens de rit 4.12 Extra schakelaarlijst bestuurderscabine (Grand Panorama) X De voorruitverduistering (van onderen) voor het begin van de rit volledig naar beneden schuiven om het zicht van de bestuurder niet te belemmeren. Naast de bestuurdersstoel is voor de bestuurdersdeur een schakelaarlijst voor buitenspiegelverwarming, zonwering/verduistering, voorruitverwarming en kaartleeslampjes aangebracht. 1 2 3 4 5 Afb.
Tijdens de rit 4 Het controlelicht in de schakelaar geeft de schakeltoestand aan. Extra voorruitverwarming uitschakelen: De helft van de schakelaar waarop het controlelicht brandt, opnieuw indrukken. De extra voorruitverwarming is uitgeschakeld en het controlelicht gaat uit. Z De extra voorruitverwarming verwarmt alleen als de woonruimteverwar- ming ingeschakeld is.
4 Tijdens de rit 4.14 Verduisteringen voor voorruit, bestuurdersraam en passagiersraam X Tijdens de rit moeten de verduisteringen voor de voorruit, het bestuur- ders- en passagiersraam geopend, vergrendeld en geborgd zijn. Het zicht van de bestuurder mag niet belemmerd worden. Z Voor het model Grand Panorama wordt de bediening van de voorruitver- duistering in sectie 4.12 en de verduistering voor bestuurders- en passagiersraam in sectie 4.15 beschreven. Afb.
Tijdens de rit 4.16 4 Motorkap X Bij geopende motorkap bestaat verwondingsgevaar in de motorruimte. X Ook als de motor reeds langere tijd geleden werd uitgeschakeld, kan deze nog heet zijn. Verbrandingsgevaar! X Niet in de motorruimte werken terwijl de motor draait. X De motorkap moet tijdens de rit vast gesloten en vergrendeld zijn. Na het sluiten controleren, of de vergrendeling is vergrendeld. Daarvoor aan de motorkap trekken. Afb. 38 Openen: Ontgrendelingsgreep motorkap (in het voertuig) Afb.
4 Tijdens de rit 4.18 Ruitenwisservloeistof vullen Afb. 41 Vulopening vloeistofreservoir Afb. 42 Vulopening in vulpositie Motorkap ontgrendelen en openen. Neus (Afb. 41,2) naar beneden drukken en ingedrukt houden. De flexibele slang (Afb. 41,4) naar voren uit de houder (Afb. 41,3) trekken. De dop (Afb. 41,1) van de vulopening van het vloeistofreservoir verwij- deren. De flexibele slang zo draaien dat de vulopening omhoog wijst (Afb. 42). Vloeistof langzaam vullen.
Tijdens de rit 4.19 4 Diesel tanken X Tijdens het tanken moeten alle op gas werkende apparaten uitgescha- keld zijn (al naargelang uitvoering verwarming, kookplaat, bakoven, grill, koelkast). Explosiegevaar! X De afsluitdeksels voor de brandstofvulopening en de drinkwatervulope- ning lijken erg op elkaar. Voor het vullen van de tank beslist het kenmerk controleren. Z De brandstofvulopening is gekenmerkt met het opschrift "Diesel".
4 60 Tijdens de rit I-Modell - 14/15 - Ausgabe 08/14 - 2476488 - BUE-0051-08NL
Camper opstellen Hoofdstukoverzicht 5 5Camper opstellen In dit hoofdstuk staan instructies voor het opstellen van het voertuig. De instructies hebben betrekking op: z z z z z z z z z de handrem de opstap de oprijblokken de wielkeggen de bediening van de steunen de 230-V-aansluiting de koelkast het afstellen van de antenne het op- en uitrollen van de markies Z Het voertuig zo horizontaal mogelijk neerzetten. Indien nodig oprijblokken gebruiken. Het water uit de douchebak kan anders niet goed weglopen.
5 Camper opstellen 5.5 5.5.1 Steunen Algemene instructies X De hefsteunen mogen niet worden gebruikt als wagenkrik voor werk- zaamheden onder het voertuig (zoals het vervangen van een wiel of onderhoudswerkzaamheden). X Er mogen geen personen onder het opgetilde voertuig gaan liggen. Z De handrem aantrekken alvorens de hefsteunen uit te klappen. Z De aangebouwde steunen niet als wagenkrik gebruiken.
Camper opstellen Inklappen: 5 De steeksleutel op de zeskant (Afb. 44,1) plaatsen en draaien tot de hef- steun weer los komt van de grond. Wanneer de hefsteun verstelbaar in lengte is, de splitpen (Afb. 44,4) uit de steunvoetverlenging (Afb. 44,5) trekken. Steunvoetverlenging (Afb. 44,5) helemaal inschuiven en splitpen (Afb. 44,4) in het gat in de steunvoetverlenging steken. Op de zeskant (Afb. 44,1) draaien tot de hefsteun naar boven gedraaid is en de geleiding (Afb.
5 Camper opstellen 5.5.4 Elektrische hefsteunen (AL-KO) (speciale uitvoering) X Elektrische hefsteunen bij het uit- en inschuiven altijd in de gaten houden. X Bij het uit- of inschuiven van de hefsteunen is het niet toegestaan in het voertuig te verblijven. Verwondingsgevaar door onverwachte schommelbewegingen. Z Hefsteunen nooit zodanig ver uitschuiven dat de banden geen contact meer met de grond hebben.
Camper opstellen Afb. 47 Drukknop voor het activeren van de afstandsbediening Afb. 48 5 Elektrische hefsteun aan het voertuig Z Hefsteun niet tot de aanslag uitschuiven, zonder dat deze contact met de grond heeft. Uitklappen: Als het voertuig met luchtvering is uitgerust: Luchtvering neerlaten (zie sectie 4.5.2 en 4.5.3) en dan pas de hefsteunen uitschuiven. Drukknop (Afb. 47,1) op het dashboard ca. 2 seconden indrukken tot er een kort signaal klinkt. De hefsteunbesturing is nu geactiveerd.
5 Camper opstellen Noodbediening Uitklappen/inklappen: Als de elektrische aandrijving uitvalt, kan elke hefsteun met een handslinger worden bediend. Veiligheidsbeugel (Afb. 48,2) naar binnen drukken. Motor (Afb. 48,3) tot de aanslag in de richting van de pijl verschuiven. De hefsteun als een mechanische hefsteun met de zeskant (Afb. 48,1) in- of uitklappen. Als de storing is verholpen: Motor tegen de richting van de pijl in in de uitgangspositie schuiven. De veiligheidsbeugel (Afb.
Camper opstellen 5.8.1 5 Installatie met automatische antenneafstelling (Alden) De satellietinstallatie is met een automatische positioneervoorziening uitgerust. De automatische positioneervoorziening zorgt voor de exacte afstelling van de antenne. In het flatscreen is een digitale receiver geïntegreerd. De satellietinstallatie wordt met een afstandsbediening bediend. 1 2 3 4 Afb.
5 Camper opstellen Als de installatie de satelliet heeft gevonden, dan verschijnt automatisch het gekozen TV-programma. Satellietmuis Al naargelang het model is de satellietinstallatie van een satellietmuis voorzien. Het display (Afb. 50,2) van de satellietmuis geeft het ingestelde kanaal weer. Met de beide toetsen kunnen de basisfuncties van de satellietinstallatie worden bediend (van zender wisselen, in-/uitschakelen). Afb.
Camper opstellen 5.9 5 Markies (speciale uitvoering) Z Bij harde wind, hevige regen of sneeuw de markies inrollen. Z Bij lichte regen een van de steunpoten verkorten, zodat het water kan weg- lopen. Z De markies alleen oprollen als het doek droog is. Als de markies met nat doek moet worden opgerold: De markies zo snel mogelijk weer uitrollen om het doek te laten drogen. Z Verwijder loof en grof vuil van de markies, voordat deze gesloten wordt. Z Markies alleen als bescherming tegen de zon gebruiken.
5 70 Camper opstellen I-Modell - 14/15 - Ausgabe 08/14 - 2476488 - BUE-0051-08NL
Wonen 6 Hoofdstukoverzicht 6Wonen In dit hoofdstuk staan instructies voor het wonen in het voertuig. De instructies hebben betrekking op: z z z z z z z z z z z z z 6.
6 Wonen Z Het vergrendelen van de deuren kan verhinderen, dat de deuren vanzelf open gaan, bijv. bij een ongeval. Z Vergrendelde deuren verhinderen tevens het ongewenste binnendringen van buitenaf, bijv. als u voor een verkeerslicht stopt. Door vergrendelde deuren kunnen echter hulpverleners in noodgeval het interieur van het voertuig moeilijk bereiken. Z Bij het verlaten van het voertuig altijd de deuren vergrendelen. 6.2.1 Bestuurdersdeur, buiten (gedeeltelijk speciale uitvoering) Afb.
Wonen 6.2.3 Ingangsdeur, buiten (Hartal) Afb. 55 Openen: 6 Deurslot ingangsdeur, buiten Sleutel in cilinderslot (Afb. 55,1) steken en draaien, totdat het deurslot is ontgrendeld. Sleutel in middelste stand terugdraaien en uittrekken. Aan de deurgreep (Afb. 55,2) trekken. De deur is geopend. Vergrendelen: Sleutel in cilinderslot (Afb. 55,1) steken en draaien, totdat het deurslot is vergrendeld. Sleutel in middelste stand terugdraaien en uittrekken. 6.2.
6 Wonen 6.2.5 Ingangsdeur, buiten (Hartal Premium) Afb. 57 Openen: Deurslot ingangsdeur, buiten Sleutel in cilinderslot (Afb. 57,1) steken en draaien, totdat het deurslot is ontgrendeld. Sleutel in middelste stand terugdraaien en uittrekken. Aan de deurgreep (Afb. 57,2) trekken. De deur is geopend. Vergrendelen: Sleutel in cilinderslot (Afb. 57,1) steken en draaien, totdat het deurslot is vergrendeld. Sleutel in middelste stand terugdraaien en uittrekken. 6.2.
Wonen 6.2.7 6 Raam ingangsdeur (gedeeltelijk speciale uitvoering) In de ingangsdeur is een raam met een vouwverduistering geïntegreerd. Afb. 59 Sluiten: Vouwverduistering De vouwverduistering (Afb. 59,2) in het midden van de greeplijst (Afb. 59,1) vastpakken, van onder naar boven trekken en op de gewenste hoogte loslaten. De vouwverduistering blijft in deze hoogte staan. Openen: De vouwverduistering in het midden van de greeplijst vasthouden en naar beneden schuiven. 6.2.
6 Wonen 6.3 Serviceluiken Z Voor het begin van de rit alle serviceluiken sluiten en de sloten van de luiken vergrendelen. Z Voor het openen en sluiten van het serviceluik alle sloten openen of sluiten die aan het serviceluik zijn aangebouwd. Z Bij het verlaten van het voertuig alle serviceluiken sluiten. De op het voertuig aangebrachte serviceluiken zijn met uniforme cilindersloten uitgevoerd. Daarom kunnen met één sleutel alle sloten worden geopend. 6.3.
Wonen 6.3.2 6 Klepslot, ellipsvormig Z Bij regen kan water via het geopende klepslot binnendringen. Daarom de slotgreep sluiten. Afb. 62 Openen: Klepslot, ellipsvormig, gesloten Sleutel in cilinderslot (Afb. 62,1) steken en een kwartslag tegen de klok in draaien. Slotgreep (Afb. 62,2) springt eruit. De sleutel eruit trekken. Slotgreep een kwartslag tegen de klok in draaien. Het klepslot is geopend. Sluiten: Serviceluik volledig sluiten.
6 Wonen De sleutel een kwartslag draaien. De sleutel eruit trekken. 6.3.4 Klepslot met drukknop Al naar gelang de grootte van het luik is het serviceluik voorzien van een of twee afsluitbare druksloten. Afb. 64 Openen: Drukslot serviceluik Sleutel in cilinderslot van het afsluitbare drukslot (Afb. 64,1) steken en een kwartslag draaien. Het drukslot is ontgrendeld. De sleutel eruit trekken. Evt. ook het tweede afsluitbare drukslot ontgrendelen.
Wonen 6.3.6 6 Afsluitdeksel voor drinkwatervulopening Afb. 66 Afsluitdeksel voor drinkwatervulopening X De afsluitdeksels voor de drinkwatervulopening en de brandstofvulope- ning lijken erg op elkaar. Voor het vullen van de tank beslist het kenmerk controleren. Z De drinkwatervulopening is gekenmerkt met het symbool " Openen: " (Afb. 66,1). Sleutel in cilinderslot (Afb. 66,2) steken en tegen de klok in draaien. Afsluitdeksel verwijderen.
6 Wonen 6.4 Meubelluiken Z Voor het begin van de rit alle meubelluiken en binnendeuren sluiten en ver- grendelen. Z De in deze sectie afgebeelde meubelluiken zijn voorbeelden. Al naar gelang het model kunnen de sloten en grepen van de meubelluiken afwijken van de hier weergegeven vorm. 6.4.1 Meubelluiken met drukknop Afb. 67 Openen: Meubelluik met drukknop (rond) Afb. 68 Meubelluik met drukknop (rechthoekig) Binnenste deel van het slot indrukken. De drukknop springt naar buiten (Afb. 67 resp.
Wonen 6.4.3 Meubelluiken met drukontgrendeling Afb. 70 Openen: 6 Meubelluik met drukontgrendeling Meubelluik (Afb. 70,1) aan de greep (Afb. 70,2) tegen de romp van de kast (Afb. 70,3) drukken. Het meubelluik is ontgrendeld. Meubelluik openschuiven. Sluiten: 6.4.4 Meubelluik dichtschuiven tot de vergrendeling hoorbaar vastklikt. Meubelluiken met greep en ontgrendelingslijst Afb. 71 Openen: Greep met ontgrendelingslijst Afb.
6 Wonen 6.4.5 Meubelluiken met ontgrendelingsgreep Afb. 73 Openen: Meubelluik met ontgrendelingsgreep Afb. 74 Meubelluik met ontgrendelingsgreep (alternatief) Ontgrendelingsgreep (Afb. 73,1 resp. Afb. 74,1) al naargelang de inbouw- positie naar boven, naar de zijkant of naar beneden drukken en ingedrukt houden. Aan de ontgrendelingsgreep trekken, tot het meubelluik open is. Sluiten: Het meubelluik omlaagdrukken tot het luik merkbaar sluit en de vergrende- ling hoorbaar vastklikt. 6.
Wonen 6.6 6.6.1 6 Lichtschakelaar Ingangsbereik Z De in deze sectie afgebeelde lichtschakelaars zijn voorbeelden. Al naar gelang het model kunnen het type en de toekenning van de lichtschakelaars afwijken van de hier weergegeven vorm. Afb. 77 Lichtschakelaar Afb. 78 Voortentverlichting In het ingangsbereik bevinden zich de lichtschakelaars (Afb. 77,1-3) voor de volgende lampen: z Verlichting ingang z Verlichting voortent z Verlichting woonruimte 6.6.
6 Wonen Afb. 81 Halogeen-inbouwlamp (voorbeeld) Verdere lichtschakelaars in de woonruimte bevinden zich in de buurt van de lamp (Afb. 81,1). Afb. 82 Staaflamp Afb. 83 Spotlight Bij staaflampen of spotlights bevindt de lichtschakelaar (Afb. 82,1 resp. Afb. 83,1) zich in de regel direct bij de lamp.
Wonen 6.6.3 6 Kledingkastverlichting Z De kledingkastverlichting kan uit de vastgeschroefde houder (Afb. 84,1) getrokken worden en als zaklamp gebruikt worden. Z Wanneer de kledingkastdeur gesloten wordt, wordt de kledingkastverlich- ting automatisch uitgeschakeld. Z Een lichtsensor zorgt ervoor dat de kledingkastverlichting alleen brandt indien het donker is. Zo wordt voorkomen dat de kledingkastverlichting per ongeluk bij daglicht ingeschakeld wordt en de batterijen voortijdig leegraken. Afb.
6 Wonen Toetsen op het paneel Op het paneel zijn alle functies voor de lichtregeling beschikbaar. Afb. 85 Toetsen op de schakelaar Op beide schakelaars zijn niet alle functies van de lichtregeling beschikbaar. Afb. 86 Symbolen Paneel Toetsen in de woonruimte Afb. 87 Toets in woonruimte of slaapgedeelte De in de volgende tabel voorkomende symbolen hebben altijd dezelfde betekenis.
Wonen Bediening 6.8 6 Elke toets heeft verschillende functies: Toets Kort indrukken Ingedrukt houden Scène In-/uitschakelen van de opgeslagen scène Opslaan van de actuele instelling van de scène (> 3 seconden, tot alle ingeschakelde lampen kort flikkeren) Licht In-/uitschakelen van de betreffende lamp Dimmen van de betreffende lamp (> 1 seconde) Houder voor flatscreen X Voor het begin van de rit het flatscreen en de beeldschermhouder in de basispositie brengen en vergrendelen.
6 Wonen 6.8.2 Houder in de TV-kast De flatscreen is in de TV-kast aan een uitschuifdeel bevestigd. Afb. 89 Positioneren: Houder in de TV-kast Ontgrendelingslijst (Afb. 89,1) indrukken. Schuifblad (Afb. 89,2) tot de aanslag uittrekken. Flatscreen in de gewenste positie zwenken. Opbergen: Flatscreen terugdraaien naar de uitgangspositie. Schuifblad (Afb. 89,2) inschuiven, tot de ontgrendelingslijst (Afb. 89,1) vastklikt. 6.8.
Wonen 6.8.4 6 Houder met ontgrendelingsgreep De houder voor de flatscreen is aan de wand bevestigd. Afb. 91 Positioneren: Houder met ontgrendelingsgreep De ontgrendelingsgreep (Afb. 91,2) opzij duwen en de houder (Afb. 91,1) met het flatscreen in de gewenste positie draaien. Flatscreen lichtjes naar boven drukken en in de gewenste positie zwenken. Er zijn drie verschillende standen mogelijk. Opbergen: 6.9 Flatscreen terugdraaien tot de houder (Afb. 91,1) in de vergrendeling klikt.
6 Wonen Het voertuig bij langere stilstand af en toe goed doorluchten, met name in de zomer, omdat er warmteophoping mogelijk is. Daarbij niet alleen het interieur, maar ook de van buitenaf toegankelijke opbergruimten ventileren. Wanneer het voertuig in een gesloten ruimte is ondergebracht (bijv. garage), ook de staanplaats ventileren. Optredend condenswater kan schimmelvorming tot gevolg hebben. 6.
Wonen 6.10.1 6 Uitzetbaar raam met draaibare uitzetters Z Bij het openzetten van de uitzetbare ramen erop letten dat er geen vervor- mingen optreden. Uitzetbare ramen gelijkmatig openen en sluiten. Z Als de vergrendelingshendel met een vergrendelingsknop uitgerust is, bij elke bediening van de vergrendelingshendel de vergrendelingsknop indrukken. Afb. 92 Openen: Vergrendelingshendel met vergrendelingsknop in stand "gesloten" Afb.
6 Wonen Afb. 95 Continue ventilatie Vergrendelingshendel met vergrendelingsknop in stand "continue ventilatie" Afb. 96 Vergrendelingshendel in stand "continue ventilatie" Met de vergrendelingshendel kan het uitzetbaar raam in twee verschillende standen worden gezet: z In stand "continue ventilatie" (Afb. 95 en Afb. 96) z In stand "vast afgesloten" (Afb. 92 en Afb. 93) Om het uitzetbaar raam in de stand "continue ventilatie" te brengen: Indien aanwezig, de vergrendelingsknop (Afb.
Wonen 6.10.2 6 Uitzetbaar raam met automatische uitzetters Z Het raam helemaal openen om de vergrendeling op te heffen. Als de ver- grendeling niet opgeheven en het raam toch gesloten wordt, kan het raam wegens de grote tegendruk breken. Z Bij het openzetten van de uitzetbare ramen erop letten dat er geen vervor- mingen optreden. Uitzetbare ramen gelijkmatig openen en sluiten.
6 Wonen Afb. 100 Vergrendelingshendel met vergrendelingsknop in stand "continue ventilatie" Continue ventilatie Afb. 101 Vergrendelingshendel in stand "continue ventilatie" Met de vergrendelingshendel kan het uitzetbaar raam in twee verschillende standen worden gezet: z In stand "continue ventilatie" (Afb. 100 en Afb. 101) z In stand "vast afgesloten" (Afb. 97 en Afb. 98) Om het uitzetbaar raam in de stand "continue ventilatie" te brengen: Indien aanwezig, de vergrendelingsknop (Afb.
Wonen 6.10.3 6 Schuifraam met vergrendeling Afb. 102 Schuifraam met drukvergrendeling Z Al naargelang de inbouwpositie moet de vergrendeling naar boven of naar beneden worden gedrukt om deze los te maken of te sluiten. Openen: Vergrendeling (Afb. 102,2) losmaken. Greep (Afb. 102,1) indrukken en gelijktijdig naar voren of naar achteren schuiven. Raamhelft tot de gewenste stand openen. Sluiten: Raam sluiten tot aan de aanslag. Vergrendeling sluiten. 6.10.
6 Wonen 6.10.5 Vouwverduistering en rolhor De ramen zijn uitgerust met vouwverduistering en rolhor. De rolhor kan alleen samen met de vouwverduistering worden verschoven. Afb. 105 Uitzetbaar raam Vouwverduistering Sluiten: De vouwverduistering bevindt zich in de rolgordijnbehuizing onderaan. Vouwverduistering in het midden van de greeplijst (Afb. 105,3) vast- pakken, van onder naar boven trekken en op de gewenste hoogte loslaten. De vouwverduistering blijft in deze hoogte staan.
Wonen Openen: 6 De vouwverduisteringen aan de greep voorzichtig terugschuiven. De greep (Afb. 106,2) op de houder (Afb. 106,1) schuiven. De vouwver- duistering is vergrendeld. 6.10.7 Verduisteringen voor voorruit, bestuurdersraam en passagiersraam (Grand Panorama) X De voorruitverduistering (van onderen) voor het begin van de rit volledig naar beneden schuiven om het zicht van de bestuurder niet te belemmeren.
6 Wonen Noodontgrendeling voorruitverduistering De gesloten voorruitverduistering kan bij een storing met behulp van de noodontgrendeling geopend worden. Afb. 108 Afdekking noodontgrendeling Afb. 109 Noodontgrendeling voorruitverduistering Afdekking (Afb. 108,1) van de noodontgrendeling aan het plafond van de bestuurderscabine met behulp van een vlak voorwerp (bijv. een munt) verwijderen. Meegeleverde zeskantsleutel (Afb. 109,3) met de lange arm in de opname (Afb. 109,2) steken. Knop (Afb.
Wonen 6.11 6 Dakluiken Afhankelijk van het model zijn in het voertuig dakluiken met of zonder kunstmatige ventilatie ingebouwd. Als er een dakluik zonder kunstmatige ventilatie is ingebouwd, vindt de ventilatie plaats met de paddestoeldakventilatoren. X De ventilatieopeningen van de kunstmatige ventilatie altijd open houden. Kunstmatige ventilatieopeningen nooit afdekken, bijv. met een wintermat, of dichtzetten. Kunstmatige ventilatieopeningen vrijhouden van sneeuw en bladeren.
6 Wonen Openen: De vergrendelingsknop (Afb. 111,2) indrukken en de beugel (Afb. 111,1) met beide handen naar beneden trekken. De beugel (Afb. 112,1) in de geleidingen (Afb. 112,2) tot in de achterste positie (Afb. 112,3) trekken. Sluiten: De beugel (Afb. 112,1) met beide handen licht naar boven drukken. De beugel in de geleidingen terugschuiven. De beugel met beide handen naar boven drukken, tot de beugel boven de vergrendelingsknop (Afb. 111,2) ligt. Afb.
Wonen 6.11.2 6 Draaidakluik (gedeeltelijk speciale uitvoering) Afb. 115 Draaidakluik Het draaidakluik kan met de handslinger worden geopend. Openen: Sluiten: De handslinger (Afb. 115,2) draaien, tot er weerstand merkbaar is. De handslinger draaien, tot het draaidakluik is gesloten. Na nog twee of drie omwentelingen kan het draaidakluik worden vergrendeld. De vergrendeling controleren. Daarvoor met de hand tegen het plexiglas drukken.
6 Wonen 6.11.3 Dakluik Omni-Vent met ventilator (speciale uitvoering) Z Ter bescherming van de accu schakelt de ventilator na één uur van stand 6 terug naar stand 1. Het dakluik is met rolhor, verduisteringsrollo en een instelbare ventilator voor ventilatie en ontluchting uitgerust. Afb. 116 Dakluik Omni-Vent Openen: Sluiten: Hor Sluiten: Afb. 117 Bedieningsveld van de ventilator Draaiknop (Afb. 116,1) draaien tot de gewenste openingshoek is bereikt. Draaiknop (Afb.
Wonen Ventileren: 6 Het ventilatortoerental verhogen: Toets voor ventileren (Afb. 117,3) indrukken. Het ventilatortoerental gaat één stand hoger voor ventilatie. LED's (Afb. 117,4) geven de standen weer. Het ventilatortoerental verlagen: Toets voor ontluchten (Afb. 117,1) indrukken. Het ventilatortoerental gaat één stand lager. Boost-functie: Toets voor ventileren ongeveer 3 seconden ingedrukt houden.
6 Wonen 6.12.1 Tafelpoot Vaste tafel De tafelpoot is aan de vloer vastgeschroefd. Een vaste tafel kan niet als bed-onderstel worden gebruikt. Tafelblad Het tafelblad kan al naargelang de uitvoering verschoven of gedraaid worden. Tafelblad verstellen Het tafelblad kan al naargelang het model gedraaid, in één richting of in zowel lengte- als dwarsrichting verschoven worden. Afb. 118 Ontgrendeling tafelblad Tafelblad verschuiven: Afb. 119 Ontgrendeling tafelpoot Vergrendelingshendel (Afb.
Wonen 6.12.2 6 Hangtafel Tafelpoot De tafelpoot is uit één stuk en kan niet in hoogte worden versteld. Tafelblad Het tafelblad kan al naargelang de uitvoering vergroot worden. Afb. 121 Naar buiten draaibare tafelbladverlenging Tafel vergroten: Knop (Afb. 121,3) van de vergrendeling naar beneden trekken en tafelblad- verlenging (Afb. 121,2) naar buiten klappen. Tafel verkleinen: Tafelbladverlenging (Afb. 121,2) onder het tafelblad (Afb. 121,1) draaien tot de vergrendeling hoorbaar vastklikt.
6 Wonen Vouwtafeltje in rijpostie klappen: Vouwtafeltje (Afb. 123,1) aan de buitenkant vastpakken en licht optillen. Met de andere hand het fixatiepunt (Afb. 123,2) op de telescoophouder naar boven drukken. Tafelblad naar beneden zwenken tot het tafelblad door de magneethouder wordt vastgehouden. 6.
Wonen 6 X Voor begin van de rit het hefbed beveiligen. Hiervoor het hefbed ver- grendelen. X Hefbed voor gebruik in de onderste eindpositie trekken. Ervoor zorgen dat het hefbed niet op hindernissen zoals hoofdsteunen, kussens of dergelijke ligt. X Wanneer er een veiligheidsnet aanwezig is: Het hefbed alleen gebruiken als het veiligheidsnet is gespannen. X Kleine kinderen nooit zonder toezicht in het hefbed laten.
6 Wonen Afb. 128 Hefbed met gespannen veiligheidsnet Veiligheidsnet Opspannen: Bedladder Als er een veiligheidsnet aanwezig is ligt het veiligheidsnet (Afb. 128,2) met de veiligheidsriem in het hefbed onder het matras. Het veiligheidsnet pas opspannen, als er zich reeds personen in het hefbed bevinden. Veiligheidsriemen (Afb. 128,1) in de haken aan het plafond hangen. Altijd het hefbed opgaan met de standaard meegeleverde bedladder.
Wonen 6.14.2 6 Hefbed, elektrisch bedienbaar (gedeeltelijk speciale uitvoering) X De leeslampen in het hefbed uitschakelen, als het hefbed naar boven wordt geschoven. Brandgevaar! X De leeslampen aan de onderkant van het hefbed uitschakelen, als het hefbed wordt neergelaten. Brandgevaar! X Het hefbed met maximaal 200 kg belasten. X Kinderen niet met het hefbed laten spelen. X De afstandsbediening ontoegankelijk voor kinderen bewaren. X Kleine kinderen nooit zonder toezicht in het hefbed laten.
6 Wonen X Bij het realiseren van de gebruiksklare toestand is de overbelastingsbe- veiliging buiten werking. Gebruiksklare toestand realiseren Na iedere spanningsonderbreking (bijvoorbeeld stilstand tijdens de winter) moet de gebruiksklare toestand van de elektrische aandrijving weer opnieuw worden gerealiseerd. Hiertoe een referentieprocedure uitvoeren. Z Als tijdens de referentieprocedure een scheefstand van het hefbed optreedt: Referentieprocedure onmiddellijk stoppen.
Wonen Vasthaken: 6 Bedladder (Afb. 131,5) met de beide beugels (Afb. 131,4) in de greeplijst (Afb. 131,3) aan het hefbed vasthaken. Het ingeklapte deel van de bedladder aan de bovenste rand vasthouden en uitklappen totdat alle vier de voeten stevig op de vloer staan. Opbergen: Treden inklappen. Bedladder uit de greeplijst aan het hefbed uithaken. Bedladder veilig opbergen. Afb.
6 Wonen Openen: Matras voor optillen. Lattenbodem optillen. De gasdrukveren (Afb. 133,1) houden de latten- bodem in de geopende stand. Sluiten: Lattenbodem tegen de weerstand van de gasdrukveren naar beneden duwen. 6.14.4 Vast bed (verstelbaar hoofddeel) X Lattenbodem bij het sluiten niet naar beneden laten vallen! Afb. 134 Verstelbaar hoofddeel Afhankelijk van uitrusting is het hoofddeel van de lattenbodem in meerdere trappen verstelbaar. Hoofddeel optillen: Hoofddeel (Afb.
Wonen 6 Afb. 137 Handbedieningsdeel Inklappen: Uitklappen: Hoofddeel instellen: Op het handbedieningsdeel (Afb. 137,3) toets " " (Afb. 137,2) indrukken en ingedrukt houden. Het voetdeel klapt in. De hoofddelen worden opgetild. Op het handbedieningsdeel (Afb. 137,3) de toets " " (Afb. 137,1) indrukken en ingedrukt houden. Het voetdeel klapt uit. De hoofddelen worden neergelaten. Op het handbedieningsdeel (Afb. 137,3) de toetsen " " " (Afb. 137,2) of " (Afb.
6 Wonen 6.14.6 Ligvlak éénpersoonsbedden (speciale uitvoering) De twee éénpersoonsbedden in de hoek kunnen tot een samenhangend ligvlak worden omgebouwd. De twee extra kussens zijn in de kast onder het bed opgeborgen. Afb. 139 Bevestiging extra kussens Afb. 140 Ligvlak Grendel (Afb. 139,2) draaien en extra kussen (Afb. 139,1) uit de houder in de kast nemen. Klapbaar extra kussen (Afb. 140,1) helemaal achter op de drager tussen de éénpersoonsbedden leggen en openklappen (Afb. 140).
Wonen Douche gebruiken: 6 Waterpomp met schakelaar (Afb. 141,2) inschakelen. Watertemperatuur met draaiknop (Afb. 141,1) naar wens instellen. Waterpomp met schakelaar (Afb. 141,2) uitschakelen. Doucheaansluiting sluiten: Waterpomp met schakelaar (Afb. 141,2) uitschakelen. Slang van snelsluiting loskoppelen. De snelsluiting is voorzien van een terugslagventiel, zodat er geen water meer naar buiten kan komen. Deksel (Afb. 141,4) sluiten en met sleutel vergrendelen.
6 116 Wonen I-Modell - 14/15 - Ausgabe 08/14 - 2476488 - BUE-0051-08NL
Gasinstallatie 7 Hoofdstukoverzicht 7Gasinstallatie In dit hoofdstuk staan instructies voor de gasinstallatie van het voertuig. De instructies hebben betrekking op: z z z z z de veiligheid het wisselen van gasflessen de gasafsluitkranen de externe gasaansluiting de automatische omschakelinstallatie De bediening van de op gas werkende apparaten van het voertuig is in hoofdstuk 9 beschreven. 7.
7 Gasinstallatie X Ontstekingsbeveiligingen moeten na uitgaan van de gasvlam binnen een minuut sluiten. Daarbij is een klik te horen. Werking zo nu en dan controleren. X De ingebouwde gastoestellen zijn uitsluitend ontworpen voor gebruik met propaangas, butaangas of een mengsel van beide gassen. De gasdrukregelaar alsmede alle ingebouwde gastoestellen zijn ontworpen voor een bedrijfsdruk van 30 mbar. X Propaangas is gasvormig tot -42 °C, butaangas daarentegen slechts tot 0 °C.
Gasinstallatie 7 X Bij temperaturen onder 5 °C ijsbestrijdingsinstallatie (Eis-Ex) voor gas- drukregelaar gebruiken. X Alleen gasflessen van 11 kg of 5 kg gebruiken. Campinggasflessen met ingebouwd terugslagventiel (blauwe flessen met een inhoud van max. 2,5 resp. 3 kg) mogen in uitzonderingsgevallen met een veiligheidsventiel worden gebruikt. X Voor buitengasflessen zo kort mogelijke slangen gebruiken (max. 150 cm). X Blokkeer nooit de ventilatieopeningen in de vloer onder de gasflessen.
7 Gasinstallatie Bevestigingsriemen losmaken en gasfles uitnemen. Gevulde gasfles in de gaskast zetten. Gasfles met de bevestigingsriemen bevestigen. Gasslang met de hand op de gasfles schroeven (linkse schroefdraad). 7.4 Gasafsluitkranen 1 6 2 5 1 2 3 4 5 6 3 4 Kookplaat Warm water Koelkast Bakoven/grill Verwarming Warmwater/verwarming HYW08720 Afb. 143 Mogelijke symbolen van de gasafsluitkranen In het voertuig is voor ieder gastoestel een gasafsluitkraan (Afb. 143) ingebouwd.
Gasinstallatie 7 X Erop letten dat na het aansluiten en na het openen van de gasafsluit- kraan geen gas uit het aansluitpunt ontsnapt. Als de externe gasaansluiting niet dicht is, stroomt gas in de open lucht. Onmiddellijk de gasafsluitkraan en hoofdafsluitkraan op de gasfles sluiten. De externe gasaansluiting door een geautoriseerde werkplaats laten nakijken. X Tijdens het aansluiten van een externe gasverbruiker mag er zich geen open vuur in de buurt van de externe gasaansluiting bevinden.
7 Gasinstallatie Afb. 146 Omschakelinstallatie Crash-Protection-Unit Constructie van de installatie De Crash-Protection-Unit bestaat uit twee doorstromingsbegrenzers met handmatige ontgrendeling (Afb. 146,6), een omschakelventiel (Afb. 146,4) met drukregelaar (Afb. 146,2), een elektroventiel (Afb. 146,5) en het bedieningspaneel met driekleurige LED. Het omschakelventiel is tussen de beide gasslangen (Afb. 146,1) gemonteerd. Met de draaiknop (Afb.
Gasinstallatie In gebruik nemen: 7 Controlelicht Betekenis Uit Systeem uitgeschakeld, gastoevoer uitgeschakeld Groen Systeem ingeschakeld, gastoevoer ingeschakeld Rood Gastoevoer uitgeschakeld, schuine stand of te veel acceleratie heeft activering veroorzaakt, bijv. bij een ongeval Geel Systeem ingeschakeld, gastoevoer ingeschakeld, bedrijfsfles leeg Knippert geel Zelfcontrole, ca.
7 Gasinstallatie Draaiknop op het omschakelventiel instellen op de vervangen fles. Wan- neer de indicatie groen is, is de ontgrendeling geopend. Draaiknop op het omschakelventiel met een halve slag zo instellen, dat de zojuist vervangen gasfles als reservefles dient.
8 Elektrische installatie Hoofdstukoverzicht 8Elektrische installatie In dit hoofdstuk staan instructies voor de elektrische installatie van het voertuig.
8 Elektrische installatie 8.2 Rustspanning Begrippen De rustspanning is de spanning van de accu in rusttoestand, d.w.z. er wordt geen stroom opgenomen en de accu niet geladen. Z Voor de meting moet de batterij tot rust zijn gekomen. Daarom: Nadat deze voor het laatst is opgeladen of na de laatste stroomontname door verbruikers circa 2 uur wachten, totdat de rustspanning wordt gemeten. Ruststroom Sommige elektrische verbruikers, zoals bijv.
Elektrische installatie 8.3 8 USB-aansluiting Z De laadstroom bedraagt maximaal 1 ampère. Het voertuig heeft in het voorste gedeelte van de woonruimte een laadstation met USB-aansluiting. Op deze aansluiting kunnen alle USB-apparaten worden aangesloten en opgeladen. Afb. 149 USB-aansluiting 8.4 12-V-boordnet Z Aan de contactdozen (Afb. 150,1) van het 12-V-boordnet alleen apparaten met maximaal 10 A aansluiten. Afb. 150 Contactdoos 12 V/10 A 8.4.
8 Elektrische installatie Afb. 151 Keuzeschakelaar voor bedrijfsmodus Radio samen met contact in- en uitschakelen: Radio gebruiken via woonruimteaccu: 8.4.2 Keuzeschakelaar in stand "0" schakelen. De radio wordt samen met het contact in- en uitgeschakeld. Keuzeschakelaar in stand "1" schakelen. De radio wordt voortdurend door de woonruimteaccu gevoed. Startaccu De startaccu dient voor het starten van de motor en voedt de elektrische verbruikers van het basisvoertuig met spanning.
Elektrische installatie 8 Z Het contact niet bedienen als de startaccu of de woonruimteaccu losgekop- peld zijn. Kortsluitingsgevaar door open kabeleinden! Z Voor het los- en vastklemmen van de accu de voertuigmotor uitschakelen, de 230-V- en de 12-V-voorziening alsmede alle verbruikers uitschakelen. Kortsluitingsgevaar! Z De gebruiksaanwijzingen van het basisvoertuig en het laadapparaat in acht nemen. De startaccu kan alleen met een extern laadapparaat vol geladen worden.
8 Elektrische installatie Z Wanneer de woonruimteaccu wordt vervangen en het laadapparaat niet ten minste 10 % van de nominale capaciteit van de nieuwe accu als laadstroom levert, een extra laadapparaat monteren. Voorbeeld: Bij een accucapaciteit van 80 Ah moet het laadapparaat ten minste 8 A laadstroom leveren. Z Voor het los- en vastklemmen van de accu de voertuigmotor uitschakelen, de 230-V- en de 12-V-voorziening alsmede alle verbruikers uitschakelen.
Elektrische installatie 8 Z Na een diepontlading de accu tenminste 48 uur laden. 8.5 Elektroblok (EBL 99) Z Ventilatiesleuven niet afdekken. Gevaar voor oververhitting! Z Afhankelijk van het model zijn niet altijd alle stekkerplaatsen voor zeke- ringen uitgerust. Z Wanneer meerdere woonruimteaccu's aanwezig zijn, een extra laadappa- raat gebruiken. Z Verdere informatie ontlenen aan de aparte gebruiksaanwijzing van de fabrikant. Afb.
8 Elektrische installatie z Het elektroblok biedt aansluitingen voor een zonneregelaar, een extra laadapparaat evenals verdere besturings- en bewakingsfuncties. z Het elektroblok scheidt de startaccu elektrisch van de woonruimteaccu als de voertuigmotor is uitgeschakeld. Zo kunnen de 12-V-verbruikers van de woonruimte de startaccu niet ontladen. z De accu-scheidingsschakelaar in het elektroblok scheidt alle verbruikers van de woonruimteaccu.
Elektrische installatie Maatregelen: 8 Alle elektrische verbruikers die niet strikt noodzakelijk zijn met hun schake- laar uitschakelen. Indien nodig met de hoofdschakelaar 12 V de 12-V-voorziening voor kort- stondig bedrijf inschakelen. Dit is echter alleen mogelijk, wanneer de accuspanning boven 11 V ligt. Ligt de spanning daaronder, kan de 12-Vvoorziening pas weer worden ingeschakeld als de woonruimteaccu werd opgeladen. 8.5.
8 Elektrische installatie Afb.
Elektrische installatie 8.6.1 8 Accu-scheiding Z Een koelkast met een automatisch energiekeuze-systeem bovendien uit- schakelen. De koelkast schakelt anders om op gasgebruik. Z Na deactivering van de accu-scheiding is het mogelijk dat de datum en de tijd opnieuw moeten worden ingesteld. De overige instellingen worden bij activering van de accu-scheiding opgeslagen en blijven behouden. De accu-scheiding schakelt alle 12-V-verbruikers van de woonruimte uit, ook stille verbruikers.
8 Elektrische installatie 8.6.4 Acculading Als de voertuigmotor draait, worden de woonruimteaccu en de startaccu door een relais in het elektroblok aaneengeschakeld en de voertuigdynamo bijgeladen. Als de voertuigmotor is uitgeschakeld, worden de accu's automatisch door het elektroblok weer van elkaar gescheiden. Daardoor wordt voorkomen dat de startaccu door elektrische verbruikers in de woonruimte wordt ontladen. Daardoor ontstaan er geen problemen bij het starten van het voertuig.
Elektrische installatie 8 Z Bij het verlaten van het voertuig de 12-V-voorziening via het paneel uit- schakelen. Zo kan een onnodige ontlading van de woonruimteaccu worden vermeden. Z Verbruikers als regelapparaten (bijv. zonneregelaar, ijs-ex of paneel) of inbouwapparatuur (bijv. verwarming, koelkast of opstap) halen verder stroom van de accucapaciteit, ook wanneer de 12-V-voorziening op het paneel is uitgeschakeld.
8 Elektrische installatie 1) 2) Accuspanning (waarden bij lopende werking) Rijden (voertuig rijdt, geen 230-V-aansluiting) Accugebruik (voertuig staat stil, geen 230-Vaansluiting) Netgebruik (voertuig staat stil, 230-V-aansluiting) 13,3 V tot 13,7 V Accu wordt geladen (hoofdlading) Treedt slechts kortdurend na het laden op Accu wordt geladen (hoofdlading) 13,8 V tot 14,4 V Accu wordt geladen (druppellading) – Accu wordt geladen (druppellading) Meer dan 14,5 V Accu wordt overladen, regelaar v
Elektrische installatie 8.7.3 Inschakelen: 8 Schakelaar voor waterpomp Wipschakelaar (Afb. 154,4) boven indrukken "I": De watervoorziening is ingeschakeld. Uitschakelen: Wipschakelaar (Afb. 154,4) beneden indrukken "O": De watervoorziening is uitgeschakeld. Z Als het voertuig niet op de 230-V-voorziening is aangesloten en de water- pomp langere tijd niet wordt gebruikt: Stroomvoorziening van de waterpomp uitschakelen. Het pomprelais verbruikt per dag ongeveer 4 Ah stroom. 8.7.
8 Elektrische installatie 8.8 Paneel IT 994 (Aviano) Z Verdere informatie ontlenen aan de aparte gebruiksaanwijzing van de fabrikant. 1 2 3 4 5 6 7 8 Afb.
Elektrische installatie Diepontlading dreigt (accu-alarm) Accuspanning (waarden bij lopende werking) Rijden (voertuig rijdt, geen 230-V-aansluiting) Accugebruik (voertuig staat stil, geen 230-Vaansluiting) Netgebruik (voertuig staat stil, 230-V-aansluiting) 11 V of minder 1) 12-V-boordnet overbelast Indien verbruikers uitgeschakeld: Accu leeg 12-V-boordnet overbelast Accu wordt door de dynamo niet geladen, regelaar van de dynamo defect 11,5 V tot 13,2 V 12-V-boordnet overbelast 2) Indien verbrui
8 Elektrische installatie Indicaties: Wipschakelaar (Afb. 155,12) boven indrukken: De waterhoeveelheid wordt getoond. Wipschakelaar (Afb. 155,12) beneden indrukken: De afvalwaterhoeveel- heid wordt getoond. Z Tankpeil slechts kort aflezen. Als de indicatie langere tijd ingeschakeld blijft, kunnen de meetvoelers beschadigd raken. 8.8.2 Accu-alarm voor woonruimteaccu Het rode waarschuwingslicht ALARM (Afb.
Elektrische installatie 8 De temperatuuraanduiding is alleen bedrijfsklaar, als de indicatie van de digitale klok is ingeschakeld. Na het opvragen wordt de betreffende temperatuur gedurende ca. 6 seconden getoond. Indicaties: Wipschakelaar (Afb. 155,8) boven indrukken: De binnentemperatuur wordt getoond. Wipschakelaar (Afb. 155,8) beneden indrukken: De buitentemperatuur wordt getoond. 8.8.
8 Elektrische installatie Uitschakelen: Wipschakelaar (Afb. 155,6) beneden indrukken: De 12-V-voorziening van de woonruimte is uitgeschakeld. Het controlelicht (Afb. 155,5) gaat uit. Z Bij het verlaten van het voertuig de 12-V-voorziening via het paneel uit- schakelen. Zo kan een onnodige ontlading van de woonruimteaccu worden vermeden. Z Verbruikers als regelapparaten (bijv. zonneregelaar, ijs-ex of paneel) of inbouwapparatuur (bijv.
Elektrische installatie 8 Afb. 156 Paneel LT 510 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 8.9.
8 Elektrische installatie Z Als na het inschakelen de LED "11,0" van de voltindicatie en het symbool volt "V" (Afb. 156,3) in het weergave-instrument accu's (Afb. 156,2) knipperen, dan is de spanning van de woonruimteaccu te gering. Accu laden. Z Als na het inschakelen de controle-indicatie "12 V" en het symbool volt "V" (Afb. 156,3) drie keer knipperen, dan is de accuscheiding geactiveerd. Accuscheiding deactiveren. Uitschakelen: Toets 12-V-voorziening (Afb. 156,18) kort indrukken.
8 Elektrische installatie Diepontlading dreigt (accu-alarm) Accuspanning (waarden bij lopende werking) Rijden (voertuig rijdt, geen 230-V-aansluiting) Accugebruik (voertuig staat stil, geen 230-Vaansluiting) Netgebruik (voertuig staat stil, 230-V-aansluiting) 11 V of minder 1) 12-V-boordnet overbelast Indien verbruikers uitgeschakeld: Accu leeg 12-V-boordnet overbelast Accu wordt door de dynamo niet geladen, regelaar van de dynamo defect 11,5 V tot 13 V 12-V-boordnet overbelast 2) Indien verbru
8 Elektrische installatie 8.9.4 Weergavewaarde stroom Toestand van het systeem Symbool ampère "A" -30 A tot -10 A Accu wordt momenteel sterk ontladen Brandt rood -10 A tot -1 A Accu wordt momenteel ontladen Brandt wit 0A Accustroom is gering of 0A Brandt wit +1 A tot +10 A Accu wordt momenteel geladen Brandt wit Weergave-instrument tank Met het weergave-instrument tank kunnen de hoeveelheid water en de hoeveelheid afvalwater weergegeven worden. Indicaties: Toets tanks (Afb.
Elektrische installatie Indicatie Betekenis Remedie Het symbool volt "V" (Afb. 156,3) en de LED "11,0" knipperen bij het opvragen van de waarden voor de woonruimteaccu De spanning van de accu is lager dan 11 V. Diepontlading dreigt Alle verbruikers 12-V-verbruikers uitschakelen en accu laden, ofwel door te rijden of door aansluiting op een 230-V-voorziening Het symbool volt "V" (Afb.
8 Elektrische installatie 8.9.8 Schakelaar voor waterpomp Met de toets waterpomp (Afb. 156,10) kan de waterpomp in- en uitgeschakeld worden. Inschakelen: Toets waterpomp (Afb. 156,10) indrukken. Het symbool brandt. Uitschakelen: Toets waterpomp (Afb. 156,10) indrukken. Het symbool gaat uit. Z De schakeltoestand van de waterpomp wordt bij het uitschakelen van de 12-V-voorziening opgeslagen.
Elektrische installatie 8.10.1 8 230-V-controlelicht Het 230-V-controlelicht (Afb. 157,1) licht op, als aan de ingang van het elektroblok netspanning aanwezig is. De batterijen worden opgeladen. Z Het 230-V-controlelicht brandt ook, als de hoofdschakelaar 12 V is uitge- schakeld. 8.10.2 Hoofdschakelaar 12 V De hoofdschakelaar 12 V (Afb. 157,18) schakelt het paneel en de 12-V-voorziening van de woonruimte aan en uit.
8 Elektrische installatie Accuscheiding/ buitenbedrijfstelling deactiveren: 8.10.3 Toets 12-V-voorziening (Afb. 157,18) indrukken en ca. 5 seconden lang ingedrukt houden. Het symbool volt "V" (Afb. 157,3) en de controle-indicatie "12 V" knipperen drie keer. De woonruimteaccu is met het 12-Vboordnet verbonden. De controle-indicatie brandt na ca. 5 seconden.
8 Elektrische installatie Waarden voor rustspanning Laadtoestand van de accu Minder dan 11 V Diepontladen 12,0 V 0 % (ontladen) 12,2 V 25 % 12,3 V 50 % Meer dan 12,8 V Vol Z Langere diepontlading beschadigt de accu onherstelbaar. Z De rustspanning het beste meerdere uren na de laatste lading (bijv. 's och- tends) en niet direct na het stroomverbruik meten. Ampère-indicatie (blauw) 1 LED 2 LED 4 LED 5 LED 2 LED Ontlading met: Ca. 0 A 8.10.
8 Elektrische installatie 8.10.5 Alarmen Z Regelmatig indicatiecontroles uitvoeren. Z Controles het best 's morgens uitvoeren voor de 12-V-verbruikers inge- schakeld worden. De volgende tabel helpt u het op het paneel getoonde alarm juist te interpreteren. Z Diepontlading is schadelijk voor de accu. Z Als de accuspanning onder 10,5 V daalt, schakelt de accubewaking in het elektroblok alle 12-V-verbruikers uit. De accu-scheiding activeert. Indicatie Betekenis Remedie Het symbool volt "V" (Afb.
Elektrische installatie 8.10.6 8 Temperatuuraanduiding Via de digitale weergave (Afb. 157,12) kunnen de binnen- en buitentemperatuur in °C weergegeven worden. Indicaties: Toets binnenruimtetemperatuur (Afb. 157,4) indrukken. De binnentempe- ratuur wordt getoond. Toets buitentemperatuur (Afb. 157,5) indrukken. De buitentemperatuur wordt getoond. 8.10.7 Schakelaar voor waterpomp Met de toets waterpomp (Afb. 157,10) kan de waterpomp in- en uitgeschakeld worden.
8 Elektrische installatie Z Als de brandstofcel ondanks alle voorzichtigheid is bevroren, het apparaat meer dan 24 uur in uitgeschakelde toestand bij ruimtetemperatuur langzaam laten ontdooien. Pas daarna weer in gebruik nemen. Z De ventilatieopeningen van de brandstofcel niet afdekken. Gevaar voor oververhitting! Z De brandstofcel is niet waterdicht. Behuizing alleen met een lichtvochtige doek reinigen en voorkomen dat er water in het apparaat dringt.
Elektrische installatie 1 2 3 4 5 6 7 8 8 Display Menunavigatie naar boven bladeren Menunavigatie naar beneden bladeren Bevestiging/OK Storingsindicatie (rode LED) Terug Menu Aan/Uit Afb. 160 Bedieningspaneel brandstofcel Bedieningspaneel Het display (Afb. 160,1) van het bedieningspaneel is vierregelig.
8 Elektrische installatie De brandstofcel wordt automatisch ingeschakeld, wanneer de accuspanning afneemt tot minder dan 12,3 V. De accu wordt vervolgens geladen tot de drempelwaarde voor uitschakelen (14,2 V) is bereikt. Bij het starten doorloopt het apparaat een startfase van maximaal 20 minuten. Hierna wordt pas het volledige nominale vermogen bereikt. Accubeveiliging Deze functie voorkomt diepontladen van de accu als de bedrijfsmodus "Uit" werd ingesteld.
Elektrische installatie 8 In de zonneregelaar is een beveiliging tegen overlading en een keerstroomblokkering geïntegreerd. De laadstroom wordt automatisch gereduceerd of de zonnecollectors (zonnecelmodule) worden bij niet toereikende zonne-energie (bijv. 's nachts) uitgeschakeld. Afb. 161 Zonneregelaar 100 W Zonnepanelen 100 W Twee LED's (Afb. 161,1 en 2) geven middels hun helderheid de actuele bedrijfstoestand aan. Hoe voller de accu is, hoe feller de LED "100 % ↑" (Afb.
8 Elektrische installatie 8.13 230-V-boordnet X Alleen vaklieden aan de elektrische installatie laten werken. X De elektrische installatie van het voertuig elke drie haar door een geau- toriseerde vakman laten controleren. Bij veelvuldig gebruik van het voertuig wordt een jaarlijkse controle aanbevolen.
Elektrische installatie Afb. 163 230-V-zekeringenkast met beveiligingsautomaat en FIschakelaar Voertuig aansluiten: 8 Afb. 164 230-V-aansluiting op het voertuig Controleren of het stroomvoorzieningsapparaat met betrekking tot de aan- sluiting, spanning, frequentie en stroom geschikt is. Controleren of de kabels en aansluitingen geschikt zijn. Stekkerverbindingen en kabels op zichtbare beschadigingen controleren. Beveiligingsautomaat (Afb. 163,1 en 2) in de zekeringenkast (Afb.
8 Elektrische installatie 8.14.1 Zekeringen 12 V De verbruikers die in de woonruimte op de 12-V-voorziening zijn aangesloten, zijn beveiligd door aparte zekeringen. De zekeringen zijn toegankelijk in de bestuurderscabine, bij de accu's, op of bij het elektroblok en aan de inbouwapparatuur. 1 2 Onbeschadigd zekeringselement Onderbroken zekeringselement Afb. 165 Zekering 12 V Een intacte 12-V-zekering is aan het onbeschadigde zekeringselement (Afb. 165,1) zichtbaar.
Elektrische installatie Zekeringen aan de woonruimteaccu 8 De zekeringen zijn naast de woonruimteaccu ingebouwd. 1 2 Platte Jumbo-zekering 50 A/rood (voor elektroblok) Platte zekering 2 A/grijs (voor accuvoeler woonruimteaccu) Afb. 167 Zekeringen aan de woonruimteaccu Zekeringen aan de relaisbox AD01 In een van beide stoelconsoles is een relaisbox (AD01) ingebouwd. De relaisbox dient ervoor om de niet door het basisvoertuig beschikbaar gestelde signalen voor de chassisverlichting te genereren.
8 Elektrische installatie Functie Verbruikerscircuit 2 10 A rood TV 10 A rood Pomp voor water Functie Zekeringen aan het elektroblok (EBL 220) Waarde/kleur 25 A wit Extra laadapparaat 1 25 A wit 20 A geel Reserve 2 15 A blauw Pomp (voor water) 7,5 A bruin Verbruikerscircuit 3 10 A rood Verbruikerscircuit 2 15 A blauw Verbruikerscircuit 1 15 A blauw Reserve 1 15 A blauw Verbruikerscircuit 5 15 A blauw Koelkast 15 A blauw Verwarming Verbruikerscircuit 4 10 A rood 15 A blauw Koelkas
Elektrische installatie Zekering van het Thetford-toilet (zwenkbaar toilet) 8 De zekering bevindt zich in het behuizingsframe van de Thetford-cassette. 1 Platte zekering 3 A/violet Afb. 168 Zekering van het Thetfordtoilet Vervangen: Het luik voor de Thetford-cassette buiten aan het voertuig openen. De Thetford-cassette er volledig uittrekken. De zekering (Afb. 168,1) vervangen.
8 Elektrische installatie Zekering van het Dometic-toilet De zekering bevindt zich op de achterkant van het bedieningsgedeelte van het toilet. 1 2 Bedieningsgedeelte Platte zekering 10 A/rood Afb. 170 Zekering van het toilet Vervangen: Bedieningsgedeelte voor het toilet (Afb. 170,1) met een hiervoor geschikt gereedschap optillen en uit de wand trekken. De zekering (Afb. 170,2) vervangen. Zekering van de verwarming voor afvalwaterleidingen De zekeringen bevinden zich op de regelaar (Afb. 171,1).
Elektrische installatie Zekering op zonneregelaar (speciale uitvoering) De zekering bevindt zich op de zonneregelaar. Afb. 173 Zekering zonneregelaar 100 W Zerkering op zonneregelaar 100 W vervangen: Alle 12-V-verbruikers uitschakelen. Zerkering op zonneregelaar 140/200 W vervangen: Alle 12-V-verbruikers uitschakelen. 8.14.2 8 Afb. 174 Zekering zonneregelaar 140/200 W Platte zekering 5 A/lichtbruin (Afb. 173,1) vervangen. Platte zekering 15 A/blauw (Afb. 174,1) vervangen.
8 Elektrische installatie 8.15 Buitencontactdoos (speciale uitvoering) 1 2 3 4 TV-contactdoos 12-V-contactdoos SAT-contactdoos 230-V-contactdoos Afb. 176 Buitencontactdoos Met de 230-V-contactdoos en de 12-V-contactdoos kunnen elektrische apparaten in de voortent gebruikt worden. Aansluitmogelijkheden De TV-contactdoos en de SAT-contactdoos bieden meerdere mogelijkheden voor het gebruik van de TV: Afb. 177 TV in het voertuig Afb. 178 TV in de voortent z TV in het voertuig (Afb.
Elektrische installatie 8.16 8.16.1 8 Stroomschema's Stroomschema's binnen Afb.
8 Elektrische installatie Afb.
Elektrische installatie 8 Afb. 181 Aansluitschema paneel (IT 96-2) I-Modell - 14/15 - Ausgabe 08/14 - 2476488 - BUE-0051-08NL A 2 x AMP insteekklemmen 4,8 x 0,8 1 + 12 V 2 Pomp B Lumberg MSFQ 5-voudig 1 Vol 2 3/4 3 1/2 4 1/4 5 Basis afvalwatertank C Lumberg MSFQ 6-voudig 1 Vol 2 3/4 3 1/2 4 1/4 5 Basis watertank 6 n. c.
8 Elektrische installatie Afb.
Elektrische installatie 8 Afb. 183 Blokschema paneel (LT 510) I-Modell - 14/15 - Ausgabe 08/14 - 2476488 - BUE-0051-08NL X1 Lumberg MSFQ 6-voudig 1 Vol 2 3/4 3 1/2 4 1/4 5 Basis watertank 6 n. c.
8 174 Elektrische installatie X6 Lumberg MSFQ 10-voudig 1 D+ 2 Pomp 3 Tankverwarming 4 Antivriesmiddel 5 n. c. 6 Startaccu op basis van zonne-energie 7 Woonruimteaccu op basis van zonne-energie 8 n. c. 9 n. c. 10 n. c.
Elektrische installatie 8 Afb.
8 Elektrische installatie 8.16.2 Stroomschema buiten Fiat Afb.
Inbouwapparatuur Hoofdstukoverzicht 9 9Inbouwapparatuur In dit hoofdstuk staan instructies voor de inbouwapparatuur van het voertuig. De instructies hebben alleen betrekking op de bediening van de inbouwapparatuur. Verdere informatie over de inbouwapparatuur kunt u in de gebruiksaanwijzingen van de inbouwapparatuur vinden, die apart bij het voertuig zijn meegeleverd. De instructies hebben betrekking op: z z z z z z z z 9.
9 Inbouwapparatuur 9.2 Verwarming X Gas wegens explosiegevaar nooit onverbrand laten uitstromen. X Bij het tanken, op veerboten en in de garage de verwarming nooit in gas- gebruik laten werken. Explosiegevaar! X In gesloten ruimtes (bijv. garages) de verwarming nooit op gas laten werken. Vergiftigings- en verstikkingsgevaar! X De gasafvoerschoorsteen niet afsluiten of dichtbouwen. X De ruimte achter de verwarming niet als opbergruimte gebruiken. Eerste ingebruikname 9.2.
Inbouwapparatuur 9.2.3 9 Heteluchtverwarming Truma Combi Z Als de verwarming bij vorstgevaar niet wordt gebruikt, de boiler leegmaken. Z De circulatieluchtventilator schakelt automatisch in, zodra de heteluchtver- warming in gebruik wordt genomen en wordt tijdens het gebruik via een thermostaat automatisch uit- en weer ingeschakeld. Daardoor wordt de woonruimteaccu extreem belast, als het voertuig niet op een externe 230-V-voorziening is aangesloten.
9 Inbouwapparatuur Het groene controlelicht (Afb. 188,7) brandt. De circulatieluchtventilator schakelt automatisch in, als de verwarming in gebruik wordt genomen. Uitschakelen: Draaischakelaar (Afb. 188,3) op " " (Afb. 188,4) zetten. Gasafsluitkraan "Verwarming/boiler" en hoofdafsluitkraan op de gasfles sluiten. Na uitschakelen van de verwarming kan de circulatieluchtventilator nalopen om de restwarmte te verbruiken.
Inbouwapparatuur 9 Z Verdere informatie ontlenen aan de aparte gebruiksaanwijzing van de fabrikant. Z Verdere informatie voor de bediening van de boiler zie sectie "Boiler". 9.2.4 Heteluchtverwarming met digitaal bedieningspaneel CP plus Z Als de verwarming bij vorstgevaar niet wordt gebruikt, de boiler leegmaken. Z De circulatieluchtventilator schakelt automatisch in, als de heteluchtver- warming in gebruik wordt genomen, en blijft continu in bedrijf.
9 Inbouwapparatuur Bedieningstoetsen De bedieningstoetsen hebben de volgende functies: Toets Bediening Functie Draai-/drukknop (Afb. 190,2) Naar rechts draaien Menu wordt van links naar rechts doorlopen Waarden worden verhoogd Naar links draaien Menu wordt van rechts naar links doorlopen Waarden worden verlaagd Aantippen Geselecteerde waarde wordt opgeslagen Menupunt wordt geselecteerd voor het wijzigen van waarden (gekozen menupunt knippert) Toets Terug (Afb.
Inbouwapparatuur 1 2 3 4 5 6 7 8 9 9 Verwarming Warm water Gebruikswijze Ventilator Servicemenu Tijdschakelklok Waarschuwingssymbool Verlichting (hier niet gebruikt) Tijd instellen Afb. 192 Display Verwarming inschakelen: De hoofdafsluitkraan op de gasfles en de gasafsluitkraan "Verwarming/ Boiler" openen. Draai-/drukknop (Afb. 191,6) draaien tot menusymbool Verwarming (Afb. 192,1) knippert. Draai-/drukknop indrukken. Draai-/drukknop draaien tot de gewenste waarde wordt weergegeven.
9 Inbouwapparatuur De combinatie van gasgebruik en 230-V-elektragebruik verkort de verwarmingstijd van het voertuig. Ventilator instellen: Draai-/drukknop (Afb. 191,6) draaien tot menusymbool Ventilator (Afb. 192,4) knippert. Draai-/drukknop indrukken. Draai-/drukknop draaien tot de gewenste waarde wordt weergegeven: z z z z z OFF: Ventilator is uitgeschakeld. VENT: Circulatielucht ECO: Lage ventilatorstand HIGH: Hoge ventilatorstand BOOST: Snelle ruimteverwarming.
Inbouwapparatuur 9.2.5 9 Warmwaterverwarming Alde (gedeeltelijk speciale uitvoering) Z Warmwaterverwarming nooit zonder verwarmingsvloeistof gebruiken. Letten op instructies uit hoofdstuk 12. Z Nooit gaten in de vloer boren. Daardoor kunnen de warmwaterbuizen beschadigd raken. Z Als de warmwaterverwarming in gebruik is, moet altijd de circulatiepomp aangeschakeld zijn. Z Na het eerste verwarmen adviseren wij om het verwarmingssysteem te ontluchten en het glycolgehalte te controleren.
9 Inbouwapparatuur Display Het display (Afb. 193,1) is als contactvlak (touchscreen) ontworpen. Het aanraken van symbolen roept de bijbehorende functie op. Afb. 194 Startscherm Startscherm Na het inschakelen van de verwarming verschijnt het startscherm op het display.
Inbouwapparatuur Symbool 9 Betekenis Knop Gereedschapmenu's Knop AC voor inschakelen van de automatische airconditioning (alleen zichtbaar wanneer klimaatregeling Truma Aventa aanwezig is) Knop voor ingeschakelde functies Gereedschapmenu's Gebruikswijze instellen Via de gereedschapmenu's kunnen de verschillende functies van de verwarming opgeroepen en ingesteld worden. De pijlsymbolen dienen voor het wisselen tussen de menu's.
9 Inbouwapparatuur Verwarming uitschakelen: Toets " " indrukken. De verwarming schakelt uit. Toerental van de circulatiepomp instellen Z De warmwaterverwarming is uitgerust met een zeer sterke pomp. De pomp alleen dan ca. 5 minuten op vol vermogen gebruiken als de installatie wordt geleegd of als buisleidingen worden ontlucht. Anders versnelt de slijtage, harde geluiden van de pomp zijn het gevolg. Afb. 196 Toerentalverlaging Met de draairegelaar (Afb.
Inbouwapparatuur 9 Warmtewisselaar Alde (speciale uitvoering) Z De warmtewisselaar functioneert alleen als de voertuigmotor draait. Z Als de warmtewisselaar niet wordt gebruikt (bijv. in de zomer), de warmte- wisselaar met de afsluitkraan afsluiten. Met de warmtewisselaar kan de woonruimte van het voertuig tijdens de rit worden verwarmd, zonder de warmwaterverwarming van de woonruimte in gebruik te nemen.
9 Inbouwapparatuur Extra circulatiepomp Alde (speciale uitvoering) Z De extra circulatiepomp functioneert alleen als de warmtewisselaar is inge- bouwd en ingeschakeld en de warmwaterverwarming werkt. Afb. 199 Extra circulatiepomp Via de extra circulatiepomp (Afb. 199,1) kan de motor van het voertuig bij stilstand worden verwarmd. De extra circulatiepomp is op het koelcircuit van de voertuigmotor aangesloten en heeft zo dezelfde functie als een motorverwarming. Afb.
Inbouwapparatuur 9 Afb. 201 Bedieningselementen extra warmtewisselaar Inschakelen: De schuifregelaar (Afb. 201,1) van de doorstromingsregelaar tot de gewenste positie naar beneden draaien. Het watercircuit is open. De ventilatorschakelaar (Afb. 201,2) van de circulatieluchtventilator met de klok mee draaien. Uitschakelen: De ventilatorschakelaar (Afb. 201,2) op " " draaien. De schuifregelaar (Afb. 201,1) van de doorstromingsregelaar volledig naar boven schuiven. 9.2.
9 Inbouwapparatuur Inschakelen: Het voertuig op de 230-V-voorziening aansluiten (zie hoofdstuk 8). De wipschakelaar (Afb. 203,2) indrukken. Het controlelicht (Afb. 203,1) in de schakelaar brandt. Uitschakelen: De wipschakelaar (Afb. 203,2) indrukken. Het controlelicht (Afb. 203,1) in de schakelaar gaat uit. Na het uitschakelen blijft de vloer nog een tijdje warm door restwarmte. Als de transformator overbelast wordt, spreekt de overbelastingsbeveiliging aan. De pen (Afb. 202,2) springt eruit.
Inbouwapparatuur Standverwarming handmatig uitschakelen: 9 Toets (Afb. 204,7) indrukken. Het symbool (Afb. 204,9) gaat uit. Motorverwarming inschakelen: Schakelaar (Afb. 204,4) beneden indrukken. Motor wordt voorverwarmd. Motorverwarming uitschakelen: Schakelaar (Afb. 204,4) boven indrukken. Motor blijft koud. Tijd instellen: De ventilator wordt meteen ingeschakeld. Toets (Afb. 204,2) indrukken. De tijdsinstelling wordt door het symbool (Afb. 204,8) getoond. Met de toetsen (Afb.
9 Inbouwapparatuur Gebruikswijzen De klimaatregeling heeft de volgende gebruikswijzen: z z z z Inschakelen: Automatisch Ventilatie, handmatig Koeling, handmatig Verwarming, handmatig De toets ON/OFF (Afb. 205,9) indrukken. De toets "Mode" (Afb. 205,11) net zo vaak indrukken, tot de gewenste bedrijfsmodus (Afb. 205,1, 2, 3 of 4) op het display (Afb. 205,20) wordt weergegeven. Met de toetsen "+" (Afb. 205,19) en "–" (Afb. 205,18) de gewenste tempe- ratuur instellen.
Inbouwapparatuur 9.3.2 9 Telair Z Tussen het uitschakelen en het herinschakelen altijd ten minste 2 minuten wachten. Anders wordt de compressor beschadigd. Z Als het apparaat in gebruik is, altijd ten minste één ventilatieklep openen. Z De klimaatregeling is alleen actief, als het voertuig op een 230-V-voorzie- ning is aangesloten. Z De verwarming van het voertuig kan in de winter door de klimaatregeling worden ondersteund, maar niet hierdoor worden vervangen.
9 Inbouwapparatuur Uitschakelen: De toets "ON/OFF" (Afb. 207,7) indrukken. Z Als de klimaatregeling voor verwarming is gebruikt, loopt de ventilator nog enkele minuten na, om de warmte volledig af te voeren. 9.4 Boiler X Gas wegens explosiegevaar nooit onverbrand laten uitstromen. X Bij het tanken, op veerboten en in de garage de boiler nooit op gas laten werken. Explosiegevaar! X In gesloten ruimtes (bijv. garages) de boiler nooit op gas laten werken.
Inbouwapparatuur 9 Bij wintergebruik "Verwarming en boiler" (Afb. 209,3) wordt bij het aanzetten van de verwarming automatisch ook het water in de boiler verhit. Als de verwarming bij het bereiken van de gewenste ruimtetemperatuur uitschakelt, dan verhit de boiler verder tot de watertemperatuur is bereikt. Bij zomergebruik (Afb. 209,1) wordt alleen het water in de boiler tot 40 °C of 60 °C verwarmd. Het water wordt in ca. 25 minuten tot 60 °C verhit. Het gele controlelicht (Afb.
9 Inbouwapparatuur Het gele controlelicht (Afb. 209,5) licht op tijdens de opwarmfase. Bij het bereiken van de ingestelde watertemperatuur is de opwarmfase beëindigd en het gele controlelicht gaat uit. Uitschakelen: Op het bedieningspaneel (Afb. 209) de draaischakelaar (Afb. 209,2) op " " zetten. Gasafsluitkraan "Verwarming/boiler" en hoofdafsluitkraan op de gasfles sluiten.
Inbouwapparatuur 9 Waterkranen zolang geopend laten tot het water zonder luchtbellen uit de waterkranen stroomt. Alleen zo is gegarandeerd dat de boiler met water is gevuld. Alle waterkranen sluiten. Boiler leegmaken: Op het bedieningspaneel (Afb. 209) de draaischakelaar (Afb. 209,2) op " " zetten. Het veiligheids-/aftapventiel openen. Hiervoor de draaiknop (Afb. 210,1) parallel ten opzichte van het veiligheids-/aftapventiel draaien. De draaiknop (Afb. 210,2) springt naar buiten.
9 Inbouwapparatuur z 60°: Warm water wordt tot 60 °C verhit. z BOOST: Snelle verwarming van warm water (boilerprioriteit) voor max. 40 minuten. Vervolgens wordt de watertemperatuur voor twee verwarmingscycli op de hogere stand (ongeveer 62 °C) gehouden. Draai-/drukknop indrukken om de ingestelde waarde op te slaan. Het sym- bool in de statusregel (Afb. 191,2) knippert tot de ingestelde warmwatertemperatuur is bereikt.
Inbouwapparatuur Boiler leegmaken: 9 Warmwatervoorziening uitschakelen. Het veiligheids-/aftapventiel openen. Hiervoor de draaiknop (Afb. 213,1) parallel ten opzichte van het veiligheids-/aftapventiel draaien. De draaiknop (Afb. 213,2) springt naar buiten. De boiler wordt via het veiligheids-/ aftapventiel naar buiten toe afgetapt. Controleren, of het water uit de boiler volledig wegloopt (ca. 10 liter). Z Verdere informatie ontlenen aan de aparte gebruiksaanwijzing van de fabrikant.
9 Inbouwapparatuur Z Meer informatie vindt u in de aparte gebruiksaanwijzing van de fabrikant. Zie voor het onderhoud de instructies in hoofdstuk 12. Inbouwplaats van de aftapkraan/aftapkranen 9.5 Zie hoofdstuk 16. Kookplaat X Gas wegens explosiegevaar nooit onverbrand laten uitstromen. X Voor ingebruikname van de kookplaat voor een toereikende ventilatie zorgen. Raam of dakluik openen. X Gaskooktoestel of gasbakoven niet voor het verwarmen gebruiken.
Inbouwapparatuur 9 De bedieningselementen voor het gaskooktoestel bevinden zich direct op het kooktoestel. Handmatige ontsteking Het gaskooktoestel moet handmatig worden aangestoken. Afb. 215 Gaskooktoestel Inschakelen: Afb. 216 Bedieningselementen voor gaskooktoestel De hoofdafsluitkraan op de gasfles en gasafsluitkraan "Kookplaat" openen. Afdekking (Afb. 215,1) van het gaskooktoestel openen. Afhankelijk van het model de vlambescherming (Afb. 215,2) uitklappen of overeind zetten.
9 Inbouwapparatuur Afhankelijk van het model de vlambescherming openklappen en vergren- delen. Draairegelaar (Afb. 217,1) van de gewenste brander in de ontstekings- stand (grote vlam) draaien. De draairegelaar indrukken en ingedrukt houden. Ontstekingsknop (Afb. 217,2) indrukken. Aan de brander worden ontste- kingsvonken opgewekt. Als de vlam brandt, de draairegelaar nog 10 tot 15 seconden ingedrukt houden tot het ontstekingsbeveiligingsventiel de gastoevoer open houdt.
Inbouwapparatuur 9 X Als het aansteken niet is gelukt, de procedure vanaf het begin herhalen. Zonodig controleren of gas en/of stroom in de gasbakoven ontbreken. X Als de gasbakoven toch niet functioneert, de gasafsluitkraan sluiten en het servicepunt inlichten. X Als de brandervlam per ongeluk wordt gedoofd, draairegelaar op " " draaien en de brander tenminste 1 minuut uitgeschakeld laten. Pas daarna opnieuw ontsteken. X Bij gebruik worden de delen van de gasbakoven zeer heet.
9 Inbouwapparatuur z z Bakoven inschakelen: en duiden bakoven aan en duiden grille aan. De hoofdafsluitkraan op de gasfles en gasafsluitkraan "Bakoven" openen. Bakovendeur helemaal openen. De veiligheidsschakelaar staat dan de ontsteking toe. De draairegelaar indrukken, ingedrukt houden en naar links op de gewenste instelling draaien. De draairegelaar nog 5-10 seconden ingedrukt houden. Ontsteken gaat automatisch. De draairegelaar loslaten. Bakovendeur sluiten.
Inbouwapparatuur 9 Afb. 221 Bedieningselementen voor de magnetron Inschakelen: Toets (Afb. 221,3) voor het openen van de deur indrukken en het voedsel in de kookruimte zetten. Deur sluiten. Bij het sluiten is een klikgeluid hoorbaar. Met de draairegelaar (Afb. 221,1) het vermogen kiezen. De kooktijd met de draairegelaar (Afb. 221,2) instellen. Het verwarmen begint. Wanneer de kooktijd is verstreken klinkt een signaal. De magnetron schakelt automatisch uit. Uitschakelen: Toets (Afb.
9 Inbouwapparatuur 9.6 Koelkast Tijdens de rit de koelkast alleen via het 12-V-boordnet gebruiken. Bij hoge omgevingstemperaturen bereikt de koelkast geen volle koelcapaciteit meer. Bij hoge buitentemperaturen is de volledige koelcapaciteit van het koelaggregaat alleen gegarandeerd, als de koelkast voldoende wordt geventileerd. Om een betere ventilatie te verkrijgen, kunnen de koelkast-ventilatieroosters worden weggenomen.
Inbouwapparatuur 9.6.1 9 Koelkast-ventilatierooster Afb. 224 Koelkast-ventilatierooster (met schuif) Verwijderen: Schuif (Afb. 224,1) naar boven schuiven. Koelkast-ventilatierooster wegnemen. Afb. 225 Koelkast-ventilatierooster (met schroef) Verwijderen: Schroef (Afb. 225,1) met behulp van een munt een kwartslag draaien. Koelkast-ventilatierooster wegnemen. 9.6.
9 Inbouwapparatuur Gasgebruik X Gas wegens explosiegevaar nooit onverbrand laten uitstromen. Afb. 226 Bedieningselementen voor de koelkast (Dometic 8-serie met HES) 1 2 3 4 5 6 7 Inschakelen: Toets Aan/Uit Lichttoets gebruikswijze "230 V" Lichttoets gebruikswijze "Gas" Lichttoets gebruikswijze "12 V" Toets Temperatuurstandenkeuze Indicatie Temperatuurstanden Lichttoets "Storing" De hoofdafsluitkraan op de gasfles en gasafsluitkraan "Koelkast" openen. Toets Aan/Uit (Afb. 226,1) ca.
Inbouwapparatuur 230-V-gebruik uitschakelen: 9 Toets Aan/Uit ca. 2 seconden lang indrukken. De koelkast is uitgescha- keld. 12-V-gebruik inschakelen: Toets Aan/Uit (Afb. 226,1) ca. 2 seconden lang indrukken. De koelkast wordt ingeschakeld. De toets van de laatst gekozen gebruikswijze licht op. Evt. toets gebruikswijze "12 V" (Afb. 226,4) indrukken. De toets licht op. Koeltemperatuur met de toets Temperatuurstandenkeuze (Afb. 226,5) instellen. 12-V-gebruik uitschakelen: Toets Aan/Uit ca.
9 Inbouwapparatuur 230-V-gebruik Als de keuzeschakelaar op "AUTO" is gezet en de 230-V-voorziening is aangesloten, dan kiest het AES bij voorkeur deze energiebron. 12-V-gebruik Als de keuzeschakelaar op "AUTO" is gezet, kiest het AES het 12-V-gebruik alleen dan, wanneer de voertuigmotor draait. Gasgebruik X Gas wegens explosiegevaar nooit onverbrand laten uitstromen. X Gebruik op gas van de koelkast met autogas is niet toegestaan.
Inbouwapparatuur 9 Bij hoge buitentemperaturen en hoge luchtvochtigheid kunnen er zich waterdruppels op het metalen frame van het vriesvak vormen. Daarom is de koelkast met een frameverwarming voor het vriesvak uitgerust. Bij hoge temperaturen en hoge luchtvochtigheid de frameverwarming met de toets (Afb. 227,1) inschakelen. Zo kan corrosie worden vermeden. Als de frameverwarming is ingeschakeld, brandt het controlelicht (Afb. 227,2).
9 Inbouwapparatuur Afb.
Inbouwapparatuur 9 Bij het omschakelen van de energiebronnen 230 V of 12 V op gas zijn er omschakelvertragingen in het AES ingebouwd. Bij het omschakelen van bijv. 12-V-gebruik op gasgebruik is in het AES een 15 minuten durende vertraging ingebouwd. Daardoor wordt het omschakelen op gasgebruik bij een korte stop van het voertuig met afgezette motor (bijv. tankstop) verhinderd. Koeltemperatuur-regeling Na het inschakelen kiest de koelkast automatisch de middelste thermostaatinstelling.
9 Inbouwapparatuur Toets voor de gewenste energiesoort of de automatische modus "AES" indrukken. Koeltemperatuur met de toets temperatuurstandenkeuze (Afb. 228,9) instellen. De controlelichten (Afb. 228,10) tonen de geselecteerde thermostaatinstelling. Bij 12-V-gebruik wordt de koelkast uitsluitend door de woonruimteaccu met stroom gevoed. Z Als de koelkast handmatig op "12 V" is gezet, verbruikt hij continu stroom.
9 Inbouwapparatuur Dometic 7-serie met apart vriesvak Afb. 229 Vergrendeling van de koelkastdeur/vriesvakdeur (Dometic 7-serie met apart vriesvak) Openen: Afb. 230 Koelkastdeur/vriesvakdeur in ventilatiestand (Dometic 7-serie met apart vriesvak) Vergrendeling (Afb. 229,1) opzij schuiven, zodat het open slot " " (Afb. 229,3) zichtbaar is. Koelkastdeur/vriesvakdeur bij handgreep openen. Sluiten: Koelkastdeur/vriesvakdeur helemaal sluiten. Vergrendeling (Afb.
9 Inbouwapparatuur Vergrendelingshaak losmaken: De vergrendelingshaak (Afb. 232,2) naar beneden drukken. De vergrende- lingshaak werkt weer. Afb. 233 Sluiting in normale stand In ventilatiestand vergrendelen: Afb. 234 Sluiting in ventilatiestand De koelkastdeur openen. De ontgrendeling (Afb. 233,2) indrukken. De sluiting (Afb. 233,1) naar voren schuiven (Afb. 234). Als de koelkastdeur nu wordt gesloten, blijft de koelkastdeur op een kier geopend staan.
Sanitaire inrichting Hoofdstukoverzicht 10 10Sanitaire inrichting In dit hoofdstuk staan instructies voor de sanitaire inrichtingen van het voertuig. De instructies hebben betrekking op: z z z z z z z z 10.
10 Sanitaire inrichting Z Voordat de waterarmaturen kunnen worden gebruikt, moeten de 12-V- voorziening en de waterpomp via het paneel zijn ingeschakeld. De waterpomp werkt anders niet. Z Wanneer de watertank met vers water wordt gevuld kan onderin de pomp een luchtbel worden gevormd. Deze luchtbel het aanzuigen van het water. De waterpomp krachtig in het water heen en weer schudden. 10.2 10.2.1 Waterinstallatie Watertank Z In de watertank past 120 l.
Sanitaire inrichting Water aftappen: 10 Serviceopening (Afb. 235,1) in de extra watertank openen. Aftapkraan openen totdat er geen water meer wegloopt. Via de serviceopening de handgreep (Afb. 236,2) van de afsluitstop (Afb. 236,1) verticaal zetten en de afsluitstop naar buiten trekken. Water tot reisvoorraad (ca. 30 l) aftappen: 10.2.3 Aftapkraan (Afb. 235,2) op de extra watertank openen.
10 Sanitaire inrichting 10.2.4 Waterinstallatie vullen X Bij het vullen van de watertank de technisch toegelaten totale massa van het voertuig in acht nemen. Als de watertank vol is, moet de bagage overeenkomstig worden gereduceerd. Z De waterpomp loopt zonder water warm en kan beschadigd worden. Waterpomp nooit gebruiken als de watertank leeg is. Z De Truma installatie (verwarming/boiler) heeft een veiligheids-/aftapventiel en afhankelijk van het model een of twee aftapkranen voor het legen.
Sanitaire inrichting 10 Waterkranen zolang geopend laten tot het water zonder luchtbellen uit de waterkranen stroomt. Alleen zo is gegarandeerd dat de boiler met water is gevuld. Alle waterkranen op "Koud" zetten en geopend laten. De koudwaterlei- dingen worden gevuld met water. Waterkranen zolang geopend laten tot het water zonder luchtbellen uit de waterkranen stroomt. Alle waterkranen sluiten. Drinkwatervulopening sluiten. Controleren of de afsluitdeksel van de watertank dicht is.
10 Sanitaire inrichting 10.2.7 Water aftappen (draaigreep met overloop) Afb. 241 Watertank met draaigreep Op de watertank de draaigreep (Afb. 241,1) tegen de klok in over de weer- stand heen tot aan de aanslag draaien om de afvoeropening volledig te openen. 10.2.8 Waterinstallatie leegmaken Z Als het voertuig gedurende meerdere dagen niet wordt gebruikt of bij vorst- gevaar niet wordt verwarmd, de totale waterinstallatie leegmaken. Ervoor zorgen dat de waterpomp op het paneel is uitgeschakeld.
Sanitaire inrichting 10 De 12-V-voorziening op het paneel uitschakelen. Boiler uitzetten (zie sectie 9.4). Alle aftapkranen openen. Daartoe de kiphendel van de aftapkraan (Afb. 242,1) verticaal zetten of de kap van de aftapkraan (Afb. 243,1) tegen de klok in draaien. Het veiligheids-/aftapventiel (Truma) openen. Daarvoor de draaiknop parallel ten opzichte van het veiligheids-/aftapventiel draaien. De drukknop springt naar buiten. Open de afvoer van de watertank.
10 Sanitaire inrichting 10.3.1 Aftapkraan onder het voertuig Z Bij vorstgevaar de afvalwatertank met zo'n hoeveelheid antivries (bijv. keu- kenzout) vullen, dat het afvalwater niet kan bevriezen. Afb. 244 Aftapkraan De afvalwatertank bevindt zich in het achterste gedeelte van het voertuig. Hij is onder de voertuigbodem aangebracht. Het afvalwater van de keuken en het wasgedeelte stroomt via kunststofleidingen in de afvalwatertank.
Sanitaire inrichting 10 Afb. 245 Aftapkraan De aftapkraan (Afb. 245,1) is via het serviceluik aan de zijkant toegankelijk. Afb. 246 Elektrisch bediende aftapkraan Afb. 247 Bedieningsschakelaar voor elektrisch bediende aftapkraan (speciale uitvoering) Een rode lijn in het kijkglas (Afb. 246,2) van de elektrisch bediende aftapkraan duidt de stand van de kraan aan: z horizontale lijn = kraan open z verticale lijn = kraan gesloten Leegmaken: Afvalwaterslang op de afvoerbuis steken.
10 Sanitaire inrichting 10.3.3 Verwarming voor afvalwatertank en afvalwaterleidingen (speciale uitvoering) Ter voorkoming van bevriezing van de afvalwaterinstallatie, kunnen de afvalwatertank en de afvalwaterleidingen gescheiden van elkaar, elektrisch worden verwarmd. Als de verwarming ingeschakeld is, bewaken temperatuursensoren de oppervlaktetemperatuur bij de afvalwatertank en de omgevingstemperatuur bij de afvalwaterleidingen.
Sanitaire inrichting 10 Afb. 250 Transformator met regelapparaat De transformator 230 V AC/12 V DC (Afb. 250,2) is al naargelang het model in de kleerkast of in kist de van de zitgroep gemonteerd. Het regelapparaat is geïntegreerd in de behuizing van de transformator. De controlelichten hebben de volgende betekenis: z Controlelicht (Afb. 250,5) licht groen op: Regelaar in gebruik. z Controlelichten (Afb. 250,4 en 6) lichten rood op: Afvalwaterleidingen worden verwarmd.
10 Sanitaire inrichting 10.5 Toilet Z Fecaliëntank (cassette) leegmaken als er vorstgevaar bestaat en het voer- tuig niet is verwarmd. Z Niet op het toiletdeksel gaan zitten. Het deksel is niet berekend op het gewicht van personen en kan breken. Z Voor het toilet een geschikt chemisch middel gebruiken. De ventilatie ver- wijdert uitsluitend geurtjes, geen bacteriën of gassen. Deze bacteriën en gassen vreten het rubber van de afdichting aan. Z Toiletvloeistof nooit direct in de toiletpot gieten.
Sanitaire inrichting Afb. 253 Aftapaansluiting draaien 10 Afb. 254 Toiletvloeistof vullen Fecaliëntank verticaal zetten. Aftapaansluiting naar boven draaien. Het afsluitdeksel van de aftapaansluiting verwijderen. Aangegeven hoeveelheid toiletvloeistof in de fecaliëntank gieten. Daarna zoveel water bijvullen, tot de bodem van de fecaliëntank in horizon- tale stand helemaal is bedekt. Aftapaansluiting met de afsluitdeksel sluiten. Aftapaansluiting terugdraaien.
10 Sanitaire inrichting Afb. 257 Spoelknop/controlelicht Thetford-toilet Spoelen: Afb. 258 Spoelknop/controlelicht Thetford-toilet (alternatief) Alvorens te spoelen de schuif van het Thetford-toilet openen. Daarvoor de schuifhendel (Afb. 255,1 resp. Afb. 256,1) tegen de klok in schuiven. Om te spoelen de blauwe spoelknop (Afb. 257,1 resp. Afb. 258,1) indrukken. Na het spoelen de schuif sluiten. Hiervoor de schuifhendel met de klok mee schuiven. Het controlelicht (Afb. 257,2 resp. Afb.
Sanitaire inrichting 10.5.4 10 Toilet (Dometic) De spoeling van het toilet verloopt rechtstreeks via het watersysteem van het voertuig. Indien nodig kan de toiletpot in de gewenste positie worden gedraaid. Afb. 261 Toiletpot met controle- en bedieningspaneel Afb. 262 Controle- en bedieningspaneel toilet Voor gebruik van het toilet een beetje water in de toiletpot laten lopen. Daartoe de spoelknop (Afb. 262,3) op het controle- en bedieningspaneel (Afb. 261,2) indrukken.
10 Sanitaire inrichting Beide druksloten (Afb. 263,2) tegelijkertijd met de duimen indrukken en het luik voor de fecaliëntank openen. Bevestigingsbeugel (Afb. 264,1) naar boven trekken en fecaliëntank (Afb. 264,2) eruit trekken. De fecaliëntank naar een daarvoor aangewezen sanitairstations brengen en volledig leegmaken. Z Voor volledig leegmaken met de duimen de beluchtingsknop van de feca- liëntank bedienen.
Verzorging Hoofdstukoverzicht 11 11Verzorging In dit hoofdstuk staan instructies voor de verzorging van het voertuig. De instructies hebben betrekking op: z z z z z z de buitenkant van het voertuig het interieur de waterinstallatie de afzuigkap de klimaatregeling het wintergebruik Aan het eind van het hoofdstuk vindt u checklists met maatregelen, die u moet uitvoeren als u het voertuig lange tijd niet gebruikt.
11 Verzorging 11.1.3 Voertuig wassen Z Het voertuig nooit in wasstraten laten reinigen. In de koelkast-ventilatie- roosters, gasafvoerschoorstenen, de ontluchtingsopeningen van de afzuigkappen of in de kunstmatige ventilatieopeningen kan water binnendringen. Het voertuig kan beschadigd worden. Het voertuig alleen op een wasplaats reinigen, die voor het wassen van voertuigen is bestemd. Direct zonlicht vermijden. Maatregelen ter bescherming van het milieu in acht nemen.
Verzorging 11.1.5 11 Onderkant De vloer aan de onderkant van het voertuig is gedeeltelijk van een verouderingsbestendige bodembescherming voorzien. Bij beschadigingen aan de bodembescherming deze meteen laten herstellen. Vlakken die met bodembescherming zijn behandeld, niet behandelen met spray-olie. Z Alleen producten gebruiken die door de fabrikant zijn vrijgegeven. Onze geautoriseerde dealers en servicepunten adviseren u graag. 11.1.
11 Verzorging Z Voor informatie over het gebruik van verzorgingsmiddelen staan onze ser- vicepunten tot uw beschikking. Meubeloppervlakken, meubelgrepen, lampen en alle kunststof delen in het toilet en de woonruimte reinigen met water en een wollen doek. Bij het water kan een zacht reinigingsmiddel gedaan worden. Indien nodig gelakte oppervlakken met polijstmiddel voor meubels verzorgen. Reinig kussenstof met droog kussenschuim of met het schuim van een zacht wasmiddel.
Verzorging 11.3 11.3.1 11 Waterinstallatie Afvalwatertank reinigen De afvalwatertank na ieder gebruik reinigen. Afb. 265 Reinigingsopening afvalwatertank Afvalwatertank leegmaken. De reinigingsopening (Afb. 265,1) op de afvalwatertank en de aftapkraan openen. Afvalwatertank grondig met vers water uitspoelen. Indien mogelijk de afvalwatersondes door de reinigingsopening met de hand reinigen. 11.3.2 Watertank reinigen Afb.
11 Verzorging 11.3.3 Waterleidingen reinigen Z Alleen geschikte reinigingsmiddelen uit de vakhandel gebruiken. Z Het reinigingsmiddel moet voldoen aan de nationale voorschriften en (indien voorgeschreven) voor gebruik toegestaan zijn. Z Uitstromend mengsel van water met reinigingsmiddel opvangen en vak- kundig als afval afvoeren. Waterinstallatie leegmaken. Alle aftapopeningen en aftapkranen sluiten. Watertank vullen met mengsel van water en reinigingsmiddel.
Verzorging 11.4 11 Afzuigkap De filter van de afzuigkap zo nu en dan reinigen. Hoevaak een reiniging nodig is, is afhankelijk van hoevaak de afzuigkap wordt gebruikt. De filter niet pas reinigen, als de capaciteit van de afzuigkap merkbaar minder wordt. Filter reinigen: 11.5 11.5.1 De filter met warm water en een beetje afwasmiddel schoon wassen. Klimaatregeling Dometic Afb. 267 Klimaatregeling (Dometic) In het onderste deel van de dakunit van de klimaatregeling (Afb.
11 Verzorging 11.6 Winterverzorging Strooizout schaadt de onderkant en de delen, die zijn blootgesteld aan spatwater. Wij adviseren, het voertuig in de winter vaker te wassen. Vooral de mechanische en de aan de oppervlakte behandelde delen en de onderkant van het voertuig worden belast en dienen derhalve grondig te worden gereinigd. Z Bij vorstgevaar de verwarming altijd tot tenminste 15 °C laten verwarmen. Circulatieluchtventilator (indien aanwezig) op automatisch zetten.
Verzorging 11.7 11.7.1 11 Stilstand Tijdelijke stilstand X Na langere stilstand (ca. 10 maanden) reminstallatie en gasinstallatie door een geautoriseerde werkplaats laten controleren. X Houd er rekening mee dat het water al binnen korte tijd ondrinkbaar is. X Kabelschade door dieren kan tot kortsluiting leiden. Brandgevaar! Voor de stilstand checklist doornemen: Activiteiten Basisvoertuig Gedaan Brandstoftank helemaal vullen.
11 Verzorging Activiteiten Elektrische installatie Gedaan Woonruimteaccu en startaccu vol laden Z Voor een tijdelijke stilstand de accu ten minste 20 uur laden. Woonruimteaccu loskoppelen van het 12-V-boordnet. Daartoe de accu-scheidingsschakelaar van het elektroblok uitschakelen of via het paneel de accu-scheiding activeren (zie hoofdstuk 8) Waterinstallatie 11.7.2 Complete waterinstallatie leegmaken. Het restwater uit de waterleidingen blazen (max. 0,5 bar).
Verzorging 11.7.3 11 Ingebruikname van het voertuig na tijdelijke stilstand of na stilstand in de winter Voor ingebruikname checklist doornemen: Activiteiten Basisvoertuig Gedaan Bandenspanning controleren Bandenspanning van het reservewiel controleren Opbouw Draailager van de opstap schoonmaken Werking van de aangebouwde steunen controleren Werking van de deuren, ramen en dakluiken controleren Werking controleren van alle buitensloten, bijv.
11 246 Verzorging I-Modell - 14/15 - Ausgabe 08/14 - 2476488 - BUE-0051-08NL
Onderhoud Hoofdstukoverzicht 12 12Onderhoud In dit hoofdstuk staan instructies voor inspectie- en onderhoudswerkzaamheden aan het voertuig. De onderhoudsinstructies hebben betrekking op: z z z z z z de deuren de woonruimteaccu de brandstofcel de warmwaterverwarming Alde de standverwarming het vervangen van gloeilampen Aan het einde van het hoofdstuk vindt u belangrijke instructies voor het bezorgen van reserveonderdelen. 12.
12 Onderhoud 12.3 Deuren Om de glij-eigenschappen tussen veer en scharnier te behouden, de scharnieren van de ingangsdeur regelmatig invetten. Z Wij adviseren als smeervet Molykote PG 65 of vaseline. 12.4 Woonruimteaccu Z Bij het vervangen van de accu, alleen accu's van hetzelfde type gebruiken (zelfde capaciteit en spanning, met vaste cyclus). Z In geen geval conventionele auto-accu's (startaccu's) gebruiken. Een lood- zuur-accu mag niet worden vervangen door een lood-gel-accu.
Onderhoud 12 Tankpatroonaansluiting van de lege tankpatroon afschroeven. Sjorriem aan de tankpatroon losmaken. Lege tankpatroon uit de tankpatroonhouder verwijderen. Tankpatroon na gebruik correct met de afsluitkap afsluiten. Nieuwe originele tankpatroon afgesloten in de tankpatroonhouder aan- brengen. Tankpatroon correct met sjorriem bevestigen. Afsluitkap openen en bewaren. Tankpatroonaansluiting op de nieuwe tankpatroon schroeven.
12 Onderhoud Z Verdere informatie ontlenen aan de aparte gebruiksaanwijzing van de fabrikant van de apparatuur. 12.6.1 Vloeistofpeil controleren Afb. 268 Buffertank met afscherming Afb. 269 Buffertank zonder afscherming Warmwaterverwarming uitschakelen en laten afkoelen. Controleren of de vloeistof in de buffertank (Afb. 268 resp. Afb. 269) tussen de "MIN"-markering (Afb. 268,3 resp. Afb. 269,3) en de "MAX"-markering (Afb. 268,2 resp. Afb. 269,2) staat. 12.6.
Onderhoud 12.6.3 12 Verwarmingsinstallatie ontluchten Afb. 270 Ontluchtingsventiel warmwaterverwarming De ontluchtingsventielen zijn bij de verwarmingen ingebouwd. Voor de inbouwplaats van de ontluchtingsventielen zie ook tabel "Positie van de ontluchtingsventielen". Warmwaterverwarming uitschakelen en laten afkoelen. Het ontluchtingsventiel (Afb. 270,1) openen en open laten tot er geen lucht meer ontsnapt. Het ontluchtingsventiel sluiten. Deze procedure bij alle ontluchtingsventielen herhalen.
12 Onderhoud Positie van de ontluchtingsventielen I 800 (Elegance) Afvoer voor de totale leging in de dubbele bodem onder de watertank (onder het voertuig) Onder de bestuurdersstoel en de passagiersstoel In de voorste kist van de middelste zitgroep Rechts aan de langszitbank Aan de warmtewisselaar In de keuken aan de zijkant van de bovenste lade Aan de trap naar het achterste bed rechts en links I 810 (Elegance) Afvoer voor de totale leging in de dubbele bodem onder de watertank (onder het voertuig) On
Onderhoud 12 Positie van de ontluchtingsventielen I 890 (Elegance) Afvoer voor de totale leging in de dubbele bodem onder de watertank (onder het voertuig) Onder de bestuurdersstoel en de passagiersstoel In de voorste kist van de middelste zitgroep Rechts aan de langszitbank In de onderkast aan de ingang links Aan de warmtewisselaar In de keuken aan de zijkant van de bovenste lade In de bekleding naast het achterste bed rechts en links Aan de verwarming in de badkamer In de toiletruimte In de garage ach
12 Onderhoud 12.8 Vervangen van gloeilampen, buiten X Gloeilampen en lamphouders kunnen erg warm worden. Daarom voor het vervangen van gloeilampen de lamp laten afkoelen. X Gloeilampen ontoegankelijk voor kinderen bewaren. X Geen gloeilamp gebruiken die is gevallen of die krassen heeft in het glas. De gloeilamp zou kunnen springen. Z Een nieuwe gloeilamp niet vastpakken met de vingers. Om de nieuwe gloeilamp in te zetten een stoffen doek gebruiken.
Onderhoud 12.8.1 12 Verlichting front (Aviano, Elegance, Grand Panorama) 1 2 3 4 Mistlamp (optie) Dagrijlicht (LED) Richtingaanwijzer Dimlicht/grootlicht Afb. 272 Verlichting front Dimlicht/grootlicht Het vervangen van gloeilampen gebeurt vanuit de motorruimte. Afb. 273 Dimlicht/grootlicht/parkeerlicht Motorkap openen (zie hoofdstuk 4). Achter de lamphouder (Afb. 273,1) grijpen. De lamphouder met de lamp tegen de klok in draaien en verwijderen.
12 Onderhoud Dagrijlicht Mistlamp De lampen zijn voorzien van LEDs. Zoek voor vervanging van de LEDs een officiële dealer of een servicepunt op. Het vervangen van gloeilampen gebeurt vanuit de motorruimte. Afb. 275 Mistlamp Motorkap openen (zie hoofdstuk 4). Achter de mistlamp grijpen en de rubberkap (Afb. 275,1) van de lampbe- huizing trekken. Metalen beugel (Afb. 275,2) samendrukken en uit de houder zwenken. Gloeilamp (Afb. 275,3) met kabel uit de lampbehuizing nemen.
Onderhoud 12.8.2 12 Verlichting front (Viseo) 1 2 3 4 Mistlamp (optie) Dagrijlicht (LED) Richtingaanwijzer Grootlicht/Dimlicht Afb. 276 Verlichting front Dimlicht/grootlicht Het vervangen van gloeilampen gebeurt vanuit de motorruimte. Afb. 277 Dimlicht/grootlicht/parkeerlicht Motorkap openen (zie hoofdstuk 4). Achter de lamphouder (Afb. 273,1) grijpen. De lamphouder met de lamp tegen de klok in draaien en verwijderen. Gloeilamp tegen de klok in draaien en uit de lamphouder nemen.
12 Onderhoud Gloeilamp verwijderen. Nieuwe gloeilamp plaatsen. Richtingaanwijzer in omgekeerde volgorde in elkaar zetten. Mistlamp Achter de lamphouder grijpen en beschermkap eraf trekken. Metalen beugel samendrukken en uit de houder draaien. Gloeilamp met kabel uit de lampbehuizing nemen. Nieuwe gloeilamp plaatsen. Mistlamp in omgekeerde volgorde in elkaar zetten. 12.8.
Onderhoud Breedtelichten 12 De breedtelichten (Afb. 280,2) zijn onderaan het voertuig aangebracht. Z De lampen zijn voorzien van LEDs. Zoek voor vervanging van de LEDs een officiële dealer of een servicepunt op. 12.8.5 Voor Achter 12.
12 Onderhoud 12.9.1 Plafondverlichting Afb. 281 Plafondverlichting De plafondverlichting is voorzien van LEDs. Lamp vervangen: Veerring (Afb. 281,1) aan de beide uiteinden (Afb. 281,2) in elkaar duwen en verwijderen. Behuizing (Afb. 281,3) met LED uit de lamp verwijderen. Stekker eruit trekken en behuizing met LED compleet vervangen. Lamp in omgekeerde volgorde in elkaar zetten. 12.9.2 Halogeen-inbouwlamp Afb. 282 Halogeen-inbouwlamp (plat) Afb.
Onderhoud 12.9.3 12 Halogeen-inbouwlamp (plat) Afb. 284 Halogeen-inbouwlamp (plat) Halogeengloeilamp G4 12 V/10 W De halogeen-inbouwlamp (Afb. 284,2) is in de afscherming verzonken ingebouwd. Lamp vervangen: Binnenste afdekring met glasschijf (Afb. 284,1) met geschikt gereedschap (bijv. een schroevendraaier) uit de behuizing wippen. Halogeengloeilamp verwijderen. Nieuwe halogeengloeilamp plaatsen. Lamp in omgekeerde volgorde in elkaar zetten. 12.9.4 Inbouwlamp met LED Afb.
12 Onderhoud 12.9.5 Opbouwlamp Afb. 286 Opbouwlamp Halogeengloeilamp 12 V/16 W Lamp vervangen: Transparante afdekking (Afb. 286,1) voorzichtig aan beide zijden samen- drukken, iets bij de schakelaar vandaan trekken en naar voren toe verwijderen. Halogeengloeilamp verwijderen. Nieuwe halogeengloeilamp plaatsen. Lamp in omgekeerde volgorde in elkaar zetten. 12.
Onderhoud 12.11 12 Reserveonderdelen X Elke wijziging van de toestand van het voertuig, zoals deze bij levering door de fabriek was, kan een negatieve invloed hebben op het rijgedrag en de verkeersveiligheid. X Door ons aanbevolen speciale uitvoeringen en originele reserveonder- delen zijn speciaal voor uw voertuig ontwikkeld en vrijgegeven. De geautoriseerde dealer of het servicepunt biedt deze producten aan.
12 Onderhoud 12.12 Typeplaatje 1 Chassisnummer Afb. 288 Typeplaatje Het typeplaatje (Afb. 288) met het chassisnummer is binnen in het instapgedeelte aangebracht. Typeplaatje niet verwijderen. Het typeplaatje: z Identificeert het voertuig z Helpt bij het bestellen van reserveonderdelen z Geeft in combinatie met de voertuigpapieren informatie over de eigenaar Z Bij navragen aan de klantenservice altijd het chassisnummer erbij ver- melden.
Wielen en banden Hoofdstukoverzicht 13 13Wielen en banden In dit hoofdstuk staan instructies voor de banden van het voertuig. De instructies hebben betrekking op: z z z z de keuze van de banden de omgang met de banden het verwisselen van de wielen de reservewielhouder Aan het einde van het hoofdstuk vindt u een tabel, waarin de correcte bandenspanning voor uw voertuig kan worden gevonden. 13.1 Algemeen X Regelmatig voor het begin van de rit of iedere 2 weken de bandenspan- ning controleren.
13 Wielen en banden Afb. 289 Wielmoeren of wielschroeven kruisgewijs aandraaien Wielmoeren of wielschroeven regelmatig controleren op vastzitten. Wiel- moeren of wielschroeven van een vervangen wiel na 50 km kruisgewijs aandraaien (Afb. 289). Aandraaimoment zie sectie 13.5.2. Als er nieuwe of pas gelakte velgen worden gebruikt, dan de wielmoeren of wielschroeven extra na ca. 1.000 tot 5.000 km aandraaien.
Wielen en banden 13.3 215/70 R 15C 109/107 Q (voorbeeld) 13.4 13 Aanduidingen op de band Naam Verklaring 215 Breedte van de band in mm 70 Verhouding hoogte tot breedte van de band in procent R Bandentype (R = radiaal) 15 Velgdiameter in inch C Commercial (Transporter) 109 Getal draagkracht enkele banden 107 Getal draagkracht dubbele banden Q Snelheidssymbool (Q = 160 km/u) Omgang met banden Over stoepranden in een stompe hoek rijden.
13 Wielen en banden 13.5 13.5.1 Wiel vervangen Algemene instructies X Het voertuig moet op een effen, vaste en glijvaste ondergrond staan. X In de eerste versnelling schakelen. Bij een automatische versnel- lingsbak in de stand "P" schakelen. X Alvorens het voertuig op te tillen, de handrem vast aantrekken. X Het voertuig met wielkeggen aan de tegenover gelegen kant beveiligen tegen wegrollen. X Het voertuig in geen geval optillen met de aangebouwde steunen.
Wielen en banden Stalen velgen Naam Aandraaimoment 15" 160 Nm 16" 180 Nm 13 Afb. 290 Stalen velg (serie) Lichtmetalen velgen I-Modell - 14/15 - Ausgabe 08/14 - 2476488 - BUE-0051-08NL Naam Aandraaimoment 15" Borbet HW65560 130 Nm 16" Borbet HW65560 130 Nm 15" Tomason TN3F-6515 180 Nm 16" Tomason TN3F-6516 180 Nm 15" Goldschmitt GSM1-1560 180 Nm 16" Goldschmitt GSM1-1665 180 Nm 15" Irmscher IC-Line 180 Nm 16" Irmscher IC-Line 180 Nm Afb. 291 Borbet Afb. 292 Tomason Afb.
13 Wielen en banden 13.5.3 Wiel vervangen X De voetplaat van de wagenkrik moet plat op de grond staan. X De wagenkrik niet schuin neerzetten. Z Laat het vervangen wiel direct repareren. Z Algemene instructies in dit hoofdstuk in acht nemen. Afb. 295 Voertuig beveiligen Het voertuig op een zo effen en vast mogelijke ondergrond parkeren. Motor uitzetten en gevarenzone afzetten. Eerste versnelling of achteruitversnelling inschakelen. De handrem aantrekken.
Wielen en banden 13.6.1 13 Reservewielhouder onder het voertuig Het reservewiel zit onder de vloer van de opbouw, tussen de delen van het frame en het chassis. Het reservewiel kan met een kabellier worden neergelaten of opgetild. Z Neem ook de afzonderlijke gebruiksaanwijzing van het basisvoertuig in acht. Reservewiel eruit nemen: De slinger uit het boordgereedschap in de houder aan de kabellier steken.
13 Wielen en banden 13.6.3 Reservewielhouder in de garage achter Afb. 297 Reservewielhouder in de garage achter Reservewiel eruit nemen: Serviceluik van de garage achter openen. De beide bevestigingsschroeven (Afb. 297,2) met het boordgereedschap eruit draaien en verwijderen. Het reservewiel (Afb. 297,1) van de houder (Afb. 297,3) verwijderen. 13.7 Bandenspanning X Een te lage bandenspanning leidt tot oververhitting van de band. Dit kan zware schade in de band tot gevolg hebben.
Wielen en banden 13 Z De opgaven van de bandenspanningswaarden gelden voor beladen voer- tuigen bij koude banden. Z Bij warme banden moet de spanning rond 0,3 bar hoger zijn dan bij koude banden. De juiste spanning bij koude banden opnieuw controleren. Z Opgave van de spanning in bar. Z De spanningstolerantie bedraagt +/- 0,05 bar.
13 274 Wielen en banden I-Modell - 14/15 - Ausgabe 08/14 - 2476488 - BUE-0051-08NL
Storingsopsporing 14 Hoofdstukoverzicht 14Storingsopsporing In dit hoofdstuk staan instructies voor mogelijke storingen aan uw voertuig. De storingen zijn met hun mogelijke oorzaak en een suggestie voor de remedie vermeld.
14 Storingsopsporing Storing Oorzaak Remedie Compressor wordt niet uitgeschakeld Compressor-relais defect Zekering 40 A verwijderen Luchtverlies Vakkundige werkplaats raadplegen Rijsnelheid te hoog Grenssnelheid in acht nemen Zekering defect Zekering 7,5 A vervangen Voertuig te zwaar beladen Belading verminderen Luchtvering gaat niet omlaag Luchtvering gaat niet omhoog Z Wanneer het systeem een storing vaststelt, knippert het controlelicht.
Storingsopsporing 14 Storing Oorzaak Remedie Een of meerdere lichtcircuits kunnen niet meer worden ingeschakeld Een van de spanningsingangen worden niet meer van spanning voorzien Voeding van elektroblok/ van de 12-V-voorziening controleren: z Wanneer een zekering defect is: Zekering vervangen z Wanneer het stroomvoorzieningsapparaat uitgeschakeld is: Stroomvoorzieningsapparaat inschakelen z Wanneer het stroomvoorzieningsapparaat defect is: Klantenservice opzoeken Bedrading defect Aansluitkabel en
14 Storingsopsporing Storing Oorzaak Remedie Woonruimteaccu wordt overladen ("kookt") Accu-scheidingsschakelaar verkeerd ingesteld Accu-scheidingsschakelaar omzetten Laadsensor of relais defect Klantenservice opzoeken 12-V-voorziening uitgeschakeld 12-V-voorziening inschakelen Accu-scheidingsschakelaar van het elektroblok uitgeschakeld of accuscheiding geactiveerd Accu-scheidingsschakelaar inschakelen of accuscheiding via het paneel opheffen Woonruimteaccu is ontladen Woonruimteaccu laden Pla
Storingsopsporing 14 Storing Oorzaak Remedie Geen spanning op de woonruimteaccu Woonruimteaccu is ontladen Woonruimteaccu direct opladen Z Diepontlading is schadelijk voor de accu. Voor een lagere stilstand van het voertuig de woonruimteaccu volledig opladen en vervolgens de accu-scheiding/buitenbedrijfstelling activeren Ontlading vindt plaats via stille verbruikers, bijv.
14 Storingsopsporing 14.4 Brandstofcel Z De brandstofcel niet openen. De brandstofcel bevat geen delen die zelf gerepareerd zouden kunnen worden. Z Niet alle fouten worden op het display getoond. Als de fout niet met behulp van de volgende tabel of de gebruiksaanwijzing van de brandstofcel kan worden verholpen, de klantenservice opzoeken.
Storingsopsporing 14.6.1 Knippervolgorde 14 Verwarming/boiler Truma met analoog bedieningspaneel Storing Oorzaak Remedie Verwarming ontsteekt niet Temperatuursensor aan het bedieningspaneel of afstandssensor defect Stekker aan het bedieningspaneel aftrekken. De verwarming functioneert dan zonder thermostaat.
14 282 Storingsopsporing Storing Oorzaak Remedie Groene LED brandt, gele LED knippert 4 x Zomergebruik met leeg waterreservoir Verwarming schakelt na een langere gebruiksduur om naar storing Apparaat uitschakelen en afkoelen laten, boiler met water vullen Uitstroom warme lucht geblokkeerd Afvoeropeningen controleren Circulatielucht-aanzuiging geblokkeerd Blokkade van de circulatielucht-aanzuiging verwijderen Groene LED brandt, gele LED knippert 5 x Ruimtetemperatuursensor of kabel defect Klan
Storingsopsporing 14.6.2 Foutopsporingshandleiding 14 Verwarming/boiler Truma met digitaal bedieningspaneel CP plus Storing Oorzaak Remedie Verwarming ontsteekt niet Temperatuursensor aan het bedieningspaneel of afstandssensor defect Stekker aan het bedieningspaneel aftrekken. De verwarming functioneert dan zonder thermostaat.
14 Storingsopsporing Foutcode Oorzaak Oplossing # 42 Veiligheidsschakelaar is geactiveerd (Hier niet gebruikt) # 43 Overspanning > 16,4 V Accuspanning en spanningsbronnen (bijv. het laadapparaat) controleren # 44 Onderspanning Accu laden.
Storingsopsporing 14.7 14.7.1 Storing Oorzaak Remedie Verwarming schakelt uit Oververhitting Verwarming laten afkoelen.
14 Storingsopsporing 14.7.
Storingsopsporing 14.8.2 14 Magnetron X Alleen vaklieden mogen de magnetron repareren. Door ondeskundige reparaties kan ernstig gevaar voor de gebruiker ontstaan. 14.
14 Storingsopsporing Storing Oorzaak Remedie Controlelicht "GAS" knippert geel, geen gas Lucht in de gasleiding Koelkast met energiekeuzeschakelaar uitschakelen Hoofdafsluitkraan op de gasfles en de gasafsluitkraan van de koelkast openen Koelkast met energiekeuzeschakelaar inschakelen. Na 10 seconden probeert het AES nogmaals te ontsteken Knippert het controlelicht "GAS" na ca. 30 seconden opnieuw geel, dan is de storing nog niet verholpen Voor de ontluchting moet deze procedure ca.
Storingsopsporing Storing LED " LED " " knippert " knippert 1) 14 Oorzaak Remedie Zekering op elektroblok defect Zekering op elektroblok vervangen Scheidingsrelais in het elektroblok defect Klantenservice opzoeken Te lage bedrijfsspanning 12 V 12-V-voorziening door werkplaats laten controleren Geen signaal D+ Klantenservice opzoeken Gastekort Hoofdafsluitkraan en gasafsluitkraan openen Volle gasfles aansluiten Spinnenwebben of verbrandingsresten in de verbrandingskamer Buiten aan het voert
14 Storingsopsporing 14.
Storingsopsporing Storing Oorzaak Remedie Smaak- en reukveranderingen van het water Vervuild water bijgevuld Waterinstallatie mechanisch en chemisch reinigen, daarna ontsmetten en met overvloedig drinkwater doorspoelen Per ongeluk brandstof in de watertank gevuld Waterinstallatie mechanisch en chemisch reinigen, daarna ontsmetten en met overvloedig drinkwater doorspoelen.
14 292 Storingsopsporing I-Modell - 14/15 - Ausgabe 08/14 - 2476488 - BUE-0051-08NL
Speciale uitvoeringen 15.1 Gewichten van speciale uitvoeringen 15 15Speciale uitvoeringen X Niet door ons vrijgegeven toebehoren-, aan-, om- of inbouwdelen kunnen het voertuig beschadigen en tot een verminderde verkeersveiligheid leiden. Zelfs als er voor deze onderdelen een goedkeuring van een deskundige, een algemene bedrijfstoelating of een goedkeuring van de constructie bestaat, bestaat daarmee nog geen zekerheid ten aanzien van de reglementaire kwaliteit van het product.
15 294 Speciale uitvoeringen Benaming artikel Extra gewicht (kg) Externe gasaansluiting 1 Fietsenrek voor 2 fietsen 10 Fietsenrek voor 2 fietsen, neerlaatbaar 18 Fietsenrek voor 3 fietsen 11 Fietsenrek voor 3 fietsen, neerlaatbaar 20 Fietsenrek voor E-Bike 25 Bestuurdersdeur 38 Vloerverwarming 4 Garagedeur, links 3 Gasbakoven 17 Gasfles (11 kg) van aluminium 12 Gasomschakelinstallatie, automatisch 2 Alarminstallatie voor gasgevaar 5 Houder voor flatscreen, additioneel in de hoe
Speciale uitvoeringen Motorvarianten Uitrustingspakketten I-Modell - 14/15 - Ausgabe 08/14 - 2476488 - BUE-0051-08NL Benaming artikel Extra gewicht (kg) Nivelleersysteem (AL-KO) 19 Achteruitrijcamera 4 Satellietinstallatie 14 Zonnepanelen 1 x 100 W 10 Zonnepanelen 1 x 140 W 15 Zonnepanelen 2 x 100 W 20 Standverwarming 3 Steunen, elektrisch 20 Steunen achter 5 Dagafdekking 2 Telescoopladder 10 Tempomat 3 Tapijtvloer in bestuurderscabine 2 Tapijtvloer in de woonruimte 3 Wasza
15 296 Speciale uitvoeringen I-Modell - 14/15 - Ausgabe 08/14 - 2476488 - BUE-0051-08NL
Technische gegevens 16.
16 Technische gegevens Afb. 301 Plattegrond I 720 Viseo (half-dinette en L-zitgroep) Afb. 302 Plattegrond I 727 Aviano Afb. 303 Plattegrond I 728 G Aviano Afb.
Technische gegevens 16 Afb. 305 Plattegrond I 810 G Elegance Afb. 306 Plattegrond I 830 G Grand Panorama Afb. 307 Plattegrond I 840 G Aviano Afb.
16 Technische gegevens Afb. 309 Plattegrond I 915 G Grand Panorama Afb. 310 Plattegrond I 920 G Grand Panorama 16.
Technische gegevens 16.3 16 Stroomvoorziening Netaansluiting Veiligheidsklasse I Netaansluitingswaarde 230 V (± 10 %), 47 - 63 Hz 400 VA Geschikte accu's 6-cellige lood-zuur- en lood-gel-accu's vanaf 55 Ah Laadkarakteristiek IUoU Laadeindspanning 14,3 V Laadstroom 18 A in totale netspanningsbereik, elektronisch begrensd 18 A Druppelladingsspanning Automatische omschakeling 13,8 V Vernieuwde laadcyclus (omschakeling op "hoofdladen") Bij < ca. 13,8 V accuspanning (met ca. 5 sec.
16 302 Technische gegevens I-Modell - 14/15 - Ausgabe 08/14 - 2476488 - BUE-0051-08NL
Nuttige tips 17 Hoofdstukoverzicht 17Nuttige tips In dit hoofdstuk vindt u nuttige tips voor de reis. De instructies hebben betrekking op: z z z z z z de hulp in Europese landen de verkeersbepalingen in Europese landen de gasvoorziening in Europese landen de bepalingen m.b.t. tol in Europese landen het veilig overnachten onderweg de wintercamping Aan het einde van het hoofdstuk vindt u een checklist, waarin de belangrijkste uitrustingen en voorwerpen voor de reis kunnen worden gevonden. 17.
17 Nuttige tips Land Denemarken Redding Politie 112 Kosteloos Wegenwacht FDM 45 27 07 07 112 Kosteloos Duitsland 112 110 ADAC München (01 80) 2 22 22 22 ADAC 22 22 22 1) Estland Finland 112 EAK 69 79 10 0 112 EESTI (0) 6 97 91 88/18 88 1) 112 ATCF Helsinki (09) 77 47 64 00 112 Frankrijk 15/112 AIT-Assistance (08 00) 08 92 22 17 Griekenland 112 ELPA (021) 06 06 88 00 112 Groot-Brittannië 112 AA (0 87 05) 44 88 66 112 Ierland 112 AA Dublin (0) 16 17 99 99 112 IJsland 112 F.I.
Nuttige tips Land Redding Politie Wegenwacht Portugal 112 ACP (02 13) 18 01 00 17 112 Roemenië 112 ACR (0 21) 3 15 55 10 112 Rusland Zweden 03 RAS (04 95) 6 29 07 07 02 ACAR (04 95) 9 25 50 00 112 M Stockholm (08) 6 90 38 00 112 Zwitserland Servië 144 TCS (0 22) 4 17 27 27 112 ACS (0 31) 3 28 31 11 112 AMSS (0 11) 3 33 11 00 112 Slowakije 112 SATC (02) 68 24 92 11 112 Slovenië 112 AMZS (01) 5 30 51 00 112 Spanje 112 RACE 9 02 40 45 45 112 Tsjechische Republiek 112 UAMK (02
17 Nuttige tips 17.
17 Nuttige tips Vakantieland Snelheidsbeperking in km/u Bebouwde kom Buiten de bebouwde kom Tot/ boven 3,5 t 1) Tot 3,5 t Snelweg Boven 3,5 t 1) Tot 3,5 t Boven 3,5 t 1) Promillage Vereiste verlichting overdag Oostenrijk 50 100 70 110130 5) 80 0,5 20) Nee Polen 50 21) 90100 5) 7080 5) 140 80 0,2 Ja 18) Portugal 50 90100 5) 7090 5) 120 110 0,5 22) Nee Roemenië 50 8090 18) 8090 18) 120 23) 110 23) 0,0 Ja 23) 23) Zweden - 5) - 5) - 5) - 5) - 5) 0,2 Ja Zwit
17 Nuttige tips 4) Bij regen buiten de bebouwde kom 80, op snelwegen 110 km/u Volgens de borden 6) Bij regen of sneeuw op snelwegen 90 km/u tot 110 km/u 7) Op snelwegen met groene borden 8) Voor bestuurders met minder dan 3 jaar rij-ervaring is het alcoholpromillage 0,0. 9) Voor bestuurders onder 25 jaar geldt in het algemeen 80 km/u. 10) Voor bestuurders onder 25 jaar geldt in het algemeen 120 km/u.
Nuttige tips 17.4 Overnachten in het voertuig buiten campings Land Overnachten op wegen en pleinen Overnachten op privé-terrein ja ja nee België X Bulgarije X Denemarken X Duitsland X Finland Frankrijk nee X Op parkeerplaats langs de snelweg max. 24 uur toegestaan X X X X (X) Opmerkingen Eenmalig overnachten om daarna uitgerust verder te rijden is toegestaan.
17 Nuttige tips Land Overnachten op wegen en pleinen Overnachten op privé-terrein ja ja nee nee Oostenrijk X Polen X Portugal X X Roemenië X X Rusland X X Zweden X Zwitserland X Servië en Montenegro X Slowakije X Slovenië X Spanje X Tsjechische Republiek X X X Toestemming van de eigenaar van het grondstuk noodzakelijk Eenmalig overnachten op parkeerplaatsen langs de snelweg en parkeerplaatsen tot 10 uren getolereerd Niet op landbouwterreinen en in de buurt van huizen.
Nuttige tips 17.5 17 Gasvoorziening in Europese landen Z In Europa bestaan er verschillende aansluitsystemen voor gasflessen. Het vullen of vervangen van de eigen gasflessen is in het buitenland niet altijd mogelijk. Laat u voor u op reis gaat informeren, bijv. bij de automobielclub of door de vakbladen, over de aansluitsystemen in uw gastland. Algemene tips De volgende instructies altijd in acht nemen: z Alleen met volle gasflessen op vakantie gaan.
17 Nuttige tips z Alleen waardevolle spullen meenemen die onderweg per se nodig zijn. Waardevolle spullen als dit mogelijk is in een kleine safe opbergen en niet direct in de buurt van ramen of deuren neerleggen. z Het voertuig altijd afsluiten. 17.8 Tips voor winterkampeerders De volgende tips dragen ertoe bij dat winterkamperen aangename herinneringen achterlaat. z Staanplaats op tijd reserveren. Goede wintercampings zijn vaak al snel vol- geboekt. z Niet zonder winterbanden starten.
Nuttige tips Keuken Bad/Sanitair Woonruimte Voertuig/Gereedschap I-Modell - 14/15 - Ausgabe 08/14 - 2476488 - BUE-0051-08NL 17 Voorwerp Voorwerp Voorwerp Dweil Afwasmiddel Saladebestek Bekers Theedoeken Snijplank Vleesvork Grillbestek Schalen Blikopener Koffiepot Spoelborstel Eierdopjes Kurkentrekker Spoeldoeken IJsblokjesvorm Keukenpapier Lucifers Aansteker Lepels Kopjes Flessenopener Messen Borden Vershoudbakjes Afvalzakken Thermosfles Ontbijtbordjes Pannen Potten V
17 Nuttige tips Buitenbereik Documenten 314 Voorwerp Voorwerp Voorwerp Reservezekeringen Compressor Gevarendriehoek Reservewaterpomp Kroonsteentjes Waarschuwingspaneel Hamer Ogen Waarschuwingsvest(en) Gaffelsleutel Slangadapter Waarschuwingsknipperlicht Gasvuladapter Slangklemmen Gasslang Sneeuwkettingen (winter) Afspankoord Campingtafel Slot Blaasbalg Bagagespin Snoer Campingstoelen Grill Tentharingen/spanbanden Adressenlijst Autopapieren Paspoort Aanmeldingsbevestiging(
Inspectieschema Pos.
18 Inspectieschema Overdracht Pos. 1-11 Stempel van Bürstner-dealer Datum Handtek. 1e Jaar Pos. 1-11 Stempel van Bürstner-dealer Pos. 1-14 Stempel van Bürstner-dealer Datum Handtek. Datum Handtek. 3e Jaar Pos. 1-11 4e Jaar Pos. 1-14 Stempel van Bürstner-dealer Stempel van Bürstner-dealer Datum Handtek. Datum Handtek. 5e Jaar Pos. 1-11 6e Jaar Pos. 1-14 Stempel van Bürstner-dealer Stempel van Bürstner-dealer Datum Handtek. Datum Handtek. 7e Jaar Pos. 1-11 8e Jaar Pos.
Trefwoordenlijst 12-V-boordnet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 127 12-V-controlelicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . 139, 144 12-V-voorziening Inschakelen . . . . . . . . . . . . 136, 143, 145, 151 Storingsopsporing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 278 230-V-aansluiting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66, 160 Serviceluik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78 Storingsopsporing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 277 230-V-boordnet . . . . . . . . . . . . .
Trefwoordenlijst Belading zie ook bijlading . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24 Bepalingen m.b.t. tol in Europese landen . . . . 311 Bestuurderscabine Ruitverduistering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97 Ruitverwarming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97 Bestuurdersdeur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71 Bestuurdersdeur, binnen Openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72 Vergrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Trefwoordenlijst Checklist Bij ingebruikname na stilstand . . . . . . . . . 245 Bij stilstand in de winter . . . . . . . . . . . . . . . 244 Bij tijdelijke stilstand . . . . . . . . . . . . . . . . . 243 Verkeersveiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37 Voor de reis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 312 Voor het rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37 Circulatieluchtventilator . . . . . . . . . . . . . . 179, 181 Circulatiepomp, toerental instellen . . . . . . . . .
Trefwoordenlijst Voorruitverduistering . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54 Voorruitverwarming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54 Zonnescherm . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54 Extra warmtewisselaar Inschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 191 Uitschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 191 Extra watertank . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 220 F Fecaliëntank Bevestigingsbeugel . . . . . . . . . . . . . . . . . . 234 Leegmaken . . . . .
Trefwoordenlijst Veiligheidsnet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108 Vouwverduistering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108 Hefbed, elektrisch bedienbaar . . . . . . . . . . . . . 109 Gebruiksklare toestand realiseren . . . . . . 110 Neerlaten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110 Noodbedrijf . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111 Optillen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110 Overbelastingsbeveiliging . . . . . . . . . . . . .
Trefwoordenlijst Onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 241 Storingsopsporing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 285 Uitschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 194 Verzorging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 241 Klimaatregeling (Telair) Filter, reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 241 Gebruikswijzen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 195 Inschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 195 Storingsopsporing . . . .
Trefwoordenlijst Onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 247 Onderhoudswerkzaamheden . . . . . . . . . . . . . 247 AL-KO achteras . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 262 Brandstofcel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 248 Deuren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 248 Klimaatregeling (Dometic) . . . . . . . . . . . . . 241 Klimaatregeling (Telair) . . . . . . . . . . . . . . . 241 Standverwarming . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Trefwoordenlijst Reinigen Afvalwatertank . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 239 Waterleidingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 240 Watertank . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 239 Reinigen zie verzorging . . . . . . . . . . . . . . . . . . 235 Reischecklists . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 312 Reiswiegen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107, 109 Reminstallatie, storingsopsporing . . . . . . . . . . 275 Remmen . . . . . . . . . . . . . .
Trefwoordenlijst Opstap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 277 Reminstallatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 275 Startaccu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 277 Toilet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 290 Verlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 276 Verwarming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 280 Warmwaterverwarming . . . . . . . . . . . . . . . 284 Watervoorziening . . . . . . . . . . . . . . .
Trefwoordenlijst Verwarming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 185 Waterinstallatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17 Wiel vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 268 Veiligheidsnet Hefbed . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108 Hefbed, elektrisch bedienbaar . . . . . . . . . . 110 Velgenmaat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 268 Velgtype . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 265 Vensterruiten, reinigen . . .
Trefwoordenlijst Vorstgevaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17, 219, 224 Vouwverduistering Remis . . . . . . . . . . . . . . . . . 56 Vouwverduistering, bestuurderscabine Openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97 Sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 96 Vouwverduistering, draaidakluik Openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101 Sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Trefwoordenlijst Onderhoudswerkzaamheden . . . . . . . . . . . 248 Ontlaadstroom, tonen . . . . . . . . . . . . . . . . 143 Spanning, tonen . . . . . . . . . 137, 140, 146, 152 Storingsopsporing . . . . . . . . . . . . . . . 277, 279 Zekeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 163 Z Zekering 230 V . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 167 Inbouwplaats . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 297 Zekeringen Aan de relaisbox AD01 . . . . . . . . . . . . . . .