Operation Manual

Klik op Controleraster afdrukken (Print Check Pattern). Klik in het
bevestigingsbericht op OK. Het dialoogvenster Rastercontrole (Pattern Check) wordt
weergegeven.
linkerbitmap (goed)
De spuitopeningen van de printkop zijn niet verstopt.
rechterbitmap (slecht)
De spuitopeningen van de printkop zijn mogelijk verstopt.
Afsluiten (Exit)
Hiermee sluit u het dialoogvenster Rastercontrole (Pattern Check) en keert u
terug naar het tabblad Onderhoud (Maintenance).
Reiniging (Cleaning)
Hiermee voert u een reiniging van de printkop uit.
Bij het reinigen van de printkop worden de spuitopeningen vrijgemaakt.
Voer een reiniging uit wanneer de afdruk vaag is of als een bepaalde kleur niet
wordt afgedrukt, ook al zijn alle inktniveaus hoog genoeg.
Initiële controle-items (Initial Check Items)
Controleer of het apparaat is ingeschakeld en open de klep van het apparaat.
Controleer voor elke inkt de volgende items. Voer daarna zo nodig Controle
spuitopening (Nozzle Check) of Reiniging (Cleaning) uit.
Controleer de resterende hoeveelheid inkt in de cartridge.
Zorg dat u de inktcartridge goed aandrukt totdat u een klik hoort.
Als oranje tape is bevestigd op de inktcartridge, verwijdert u deze helemaal.
Als er tape achterblijft, kan deze de inktuitvoer blokkeren.
Controleer of de inktcartridges op de juiste posities zijn geplaatst.
Inktcartridge-instellingen (Ink Cartridge Settings)
Hiermee opent u het Dialoogvenster Inktcartridge-instellingen (Ink Cartridge Settings).
Gebruik deze functie om de FINE-cartridge op te geven die u wilt gebruiken.
Dialoogvenster Inktcartridge-instellingen (Ink Cartridge Settings)
Wanneer u klikt op Inktcartridge-instellingen (Ink Cartridge Settings), wordt het
dialoogvenster Inktcartridge-instellingen (Ink Cartridge Settings) weergegeven.
Met deze functie kunt u de meest geschikte FINE-cartridge van de geïnstalleerde
cartridges opgeven voor een bepaald doel.
Wanneer een van de FINE-cartridges leegraakt en niet onmiddellijk door een nieuwe
157