Operation Manual

Gebruiken van de patroonsequencer
D-107
1.
Voer de stappen 1 - 6 uit onder “Repeteren
alvorens een bestaand ritme te bewerken”
(pagina D-104).
2.
Voer de procedure uit onder “Configureren van
de patroonopnameinstellingen (Rec Menu)
(opnamemenu)” (pagina D-106).
Deze stap is niet nodig wanneer u bewerkingen wilt
uitvoeren d.m.v. oorspronkelijke default instellingen of
als u vorige instellingen wilt gebruiken zonder ze te
veranderen.
3.
Druk op de L-14 (NORMAL/FILL-IN) of L-15
(VARIATION/FILL-IN) toets om het
begeleidingspatroon te selecteren dat u wilt
bewerken.
U kunt het INTRO of ENDING begeleidingspatroon of
van een bestaand ritme niet bewerken. Als u een nieuw
begeleidingspatroon wilt creëren (INTRO, ENDING,
etc.) vanaf dit punt, zie dan “Creëren van een nieuw
begeleidingspatroon” (pagina D-109) of “Creëren van
een nieuw ritme vanaf het begin” (pagina D-111).
4.
Selecteer de R-17 (u, i) toetsen om het
instrumentonderdeel te selecteren dat u wilt
bewerken.
5.
Configureer de mixerinstellingen voor het
geselecteerde instrumentonderdeel. U kunt
deze stap overslaan als u mixerinstellingen niet
wilt configureren.
Hier kunt u op de L-17 (START/STOP) toets drukken
om de weergave van het begeleidingspatroon te
starten en mixerinstellingen configureren terwijl u de
effecten bekijkt van de instellingen op de noten die
worden gespeeld.
Bewerken van een bestaand ritme
Momenteel geselecteerde instrumentonderdeel
Huidige status van het geselecteerde instrumentgedeelte
Zie “Gebieden voor bewerken en opnemen van
instrumentonderdelen” (pagina D-102).
Momenteel geselecteerd begeleidingspatroon
(1) Druk op de C-7 (MIXER) toets om het mixerscherm te
tonen.
(2) Selecteer d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen een van de
items beschreven in de onderstaande tabel en
verander dan d.m.v. de draairegelaar of de R-14
(–, +) toetsen de instelling.
Display:
Itemnaam
Instelling Instelbereik
TONE:
Gedeeltetoon
Specificeert de toon van het
instrumentgedeelte.
*1
Part:
Onderdeel
aan/uit
Schakelt heen en weer tussen
weergeven (on) en niet
weergeven (oFF) van een
instrument.
*2
oFF, on
Volume:
Gedeeltevolume
Specificeert het volume van het
instrumentgedeelte.
000 tot en
met 127
Pan:
Gedeeltepan
Specificeert of het geluid van
het gedeelte gehoord kan
worden van de linker of rechter
kant.
–64 - 00 -
+63
*3
Reverb:
Gedeeltenagalm
zenden
Specificeert het niveau van
nagalm (pagina D-31)
uitgeoefend op het
instrumentgedeelte.
000 tot en
met 127
Chorus:
Gedeeltezweving
zenden
Specificeert het niveau van
zweving (pagina D-31)
uitgeoefend op een
instrumentgedeelte.
000 tot en
met 127
*1 U kunt elke voorkeuzetoon selecteren behalve de
trekorgeltonen. Enkel drumsetklanken (toonnummers
J: 129 tot en met J:146) kunnen geselecteerd worden
voor de drum en percussie onderdelen. Drumsetklanken
kunnen niet worden geselecteerd voor de bas en de
akkoord 1 tot en met 5 gedeelten.
*2 U kunt de noten van afzonderlijke onderdelen tijdelijk
laten klinken, als dat nodig is. Zie stap 5 onder
“Repeteren alvorens een bestaand ritme te bewerken”
(pagina D-104) voor details.
*3 Een kleinere waarde verschuift de panpositie naar links
terwijl een grotere waarde deze naar rechts verschuift.
Een waarde van nul specificeert het midden.
(3) Druk om de mixer te verlaten op de C-7 (MIXER)
toets of op de R-15 (EXIT) toets.
Hierdoor wordt terug gegaan naar het
patroonsequencerscherm.