Operation Manual

Gebruiken van de patroonsequencer
D-110
6.
Configureer de mixerinstellingen voor het
geselecteerde instrumentonderdeel. U kunt
deze stap overslaan als u mixerinstellingen niet
wilt configureren.
Zie stap 5 onder “Bewerken van een bestaand ritme”
(pagina D-107) voor details aangaande de
bewerkingen van de mixerinstellingen.
7.
Configureer de onderdeelparameterinstellingen
voor het geselecteerde instrumentonderdeel.
U kunt deze stap overslaan als u
onderdeelparameterinstellingen niet wilt
configureren.
U kunt ook onderdeelparameterinstellingen
configureren na het opnemen, indien u dat wilt. Als u
bewerkingen van de PITCH BEND (S-1) regelaar wilt
uitvoeren tijdens het opnemen, dan is het een goed
idee om het toonhoogteregelbereik van de voren te
configureren.
Zie “Configureren instrumentonderdeel weergave
instellingen (Part Parameters)” (pagina D-116) voor
details.
8.
Als u noten wilt opnemen die u in real-time
speelt op het toetsenbord, voer dan de
volgende stappen uit.
9.
Indien nodig, voer dan de procedure uit onder
“Bewerken van gebeurtenissen met de
patroonsequencer” (pagina D-115).
U kunt fijne correcties uitvoeren bij de noten die u op
het toetsenbord en nieuwe noten toevoegen, indien u
dat wilt. Zie “Bewerken van afzonderlijke
gebeurtenissen (Event Editor)” (pagina D-113) voor
details.
10.
Herhaal de stappen 5 - 9 voor alle onderdelen
die u wilt opnemen.
11.
Stel het tempo van het ritme naar wens in na
voltooien van alle gewenste bewerkingen.
Het hier ingestelde tempo wordt het oorspronkelijke
default tempo van het begeleidingspatroon.
12.
Zie “Opslaan van een bewerkt of nieuw
gecreëerd ritme” (pagina D-111) voor details
hoe u de uiteindelijke versie van het ritme kunt
opslaan als een gebruikersritme.
(1) Druk op de C-6 (RECORD) toets.
De toets begint te knipperen en de
opnamestandbymodus wordt ingeschakeld bij het
Digitale Keyboard.
U kunt de C-6 (RECORD) toets hier nogmaals
indrukken om de opnamestandbymodus te verlaten
(de toets verandert van de brandende naar de niet
brandende toestand).
(2) Om de opname te starten terwijl de C-6 (RECORD)
toets knippert, druk op de L-17 (START/STOP) toets.
De toets verandert van de knipperende naar de
brandende toestand en de display en de display telt
het nummer van de maten en maatslagen. Het
tellen wotrdt opnieuw gestart vanaf 001:1 wanneer
de uiteindelijke maatslag bereikt is van het het
maten dat u specificeerde in stap 4.
(3) Controleer de timing (maat en maatslag) van de
weergave, voer bewerkingen van klaviertoetsen, de
PITCH BEND (S-1) regelaar en de S-2
(MODULATION) toets naar wens uit.
De bewerkingen die u uitvoert worden opgenomen.
Wat u opneemt wordt weergegeven wanneer de
opname teruggaat tot de maat en de maatslag
waar u een bewerking van een klaviertoets, een
toonhoogteregeling of modulatie had opgenomen.
Om specifieke opgenomen noten te wissen, houd
de C-10 (DELETE) toets ingedrukt. Wanneer de
weergave de noot bereikt die u wilt wissen, druk
dan op de klaviertoets die correspondeert aan de
noot die u wilt wissen.
Door de C-10 (DELETE) toets ingedrukt te houden
samen met een of meer klaviertoetsen terwijl de
weergave plaatsvindt, worden alle noten gewist die
corresponderen aan de klaviertoetsen die
weergegeven worden terwijl de toets en
klaviertoetsen ingedrukt gehouden worden.
Totdat u stap (4) hieronder uitvoert, kunt u lagen
aanbrengen in toetsenbordnoten en opgenomen
noten wissen zovaak als u wilt.
(4) Druk op de C-6 (RECORD) toets om de opname te
stoppen.
Hierdoor wordt de weergave van het
begeleidingspatroon gestopt en verandert de toets
van de brandende naar de niet-brandende
toestand. De status van het instrumentonderdeel
wordt “Recorded Data”.