Operation Manual

Gebruiken van de patroonsequencer
D-113
5.
Selecteer d.m.v. de toetsen L-13 (INTRO) - L-16
(SYNCHRO/ENDING) het begeleidingspatroon
dat u wilt bewerken.
6.
Selecteer de R-17 (u, i) toetsen om het
instrumentonderdeel te selecteren dat u wilt
bewerken.
7.
Bewerk het geselecteerde
begeleidingsinstrumentonderdeel naar wens.
Tijdens het uitvoeren van de de onderstaande
procedure kunt u op de L-17 (START/STOP) toets
drukken en herhaalde weergave uitvoeren van alleen
het begeleidingspatroon dat u aan het bewerken bent.
Telkens bij indrukken van de L-17 (START/STOP)
toets wordt de weergave gestart of gestopt.
Door de ritmetoewijzing in stap (1) hierboven uit te
voeren zullen de mixerinstellingen automatisch
veranderd worden naar de oorspronkelijke default
instellingen voor het toegewezen ritme. Hierdoor zullen
de geconfigureerde mixerinstellingen worden gewist
wanneer het ritme veranderd wordt na het configureren
van de mixerinstellingen in stap (2).
Wanneer INTRO (intropatroon) of ENDING
(eindpatroon) geselecteerd wordt als het
begeleidingspatroon wordt hetzelfde ritme toegewezen
aan alle acht instrumentgedeelten. Hierdoor zal het
ritme van alle instrumentgedeelten in een keer
veranderen als ritmetoewijzing in stap (1) wordt
uitgevoerd voor een INTRO (intropatroon) of ENDING
(eindpatroon).
8.
Herhaal de stappen 5 en 7 om andere
begeleidingspatroon en instrumentgedeelten te
bewerken.
9.
Nadat het bewerken voltooid is, stel dan het
tempo van het ritme naar wens bij.
Het hier ingestelde tempo wordt het oorspronkelijke
default tempo.
10.
Zie “Opslaan van een bewerkt of nieuw
gecreëerd ritme” (pagina D-111) voor details
hoe u de uiteindelijke versie van het ritme kunt
opslaan als een gebruikersritme.
De patroonsequencer neemt de bewerkingen van
klaviertoetsen, de toonhoogteregelaar en de modulatie op
voor elk instrumentonderdeel als “gebeurtenissen”. Door
bijvoorbeeld een noot te spelen op een toetsenbord, wordt het
volgende als gebeurtenissen opgeslagen: nootstartmaat,
maatslag en spoor, noottoonhoogte, nootlengte en
nootintensiteit.
De volgende bewerkingen worden ondersteund voor
afzonderlijke gebeurtenissen.
Wissen van gebeurtenissen
Invoegen van gebeurtenissen
Kopiëren van gebeurtenissen binnen een bepaald bereik
naar een gewenste locatie.
Quartizeren
*
van nootgebeurtenissen
Wissen van toonhoogteregel gebeurtenissen
Regelen van nootgebeurtenis snelheidwaarden
Regelen van nootgebeurtenis gate tijdwaarden
Selecteren van het type gebeurtenissen dat verschijnt op
het Gebeurtenis bewerkingsscherm (View Select)
(kijkselectie)
Direct invoeren van nootgebeurtenissen (stappeninvoer)
* Quantizeren is een bewerking is die de noot-aan timing
automatisch afregelt op een nootgebeurtenis voor
aanpassing aan een referentienoot.
U kunt gebeurtenisbewerking uitvoeren op een
instrumentonderdeel waarvan de status (pagina D-103)
“Recorded Data” (opgenomen data) of “Empty” (leeg)
is. U kunt onderdeelparameters niet configureren voor
een instrumentonderdeel waarvan de status “Fix Data”
(data corrigeren) is.
Hoewel u gebeurtenisbewerking niet direct kunt
uitvoeren op een instrumentonderdeel waarvan de
status “Fix Data” (data repareren) is, kunt u een
dergelijk instrumentonderdeel kopiëren naar een
opnamegebied en de gekopieerde data bewerken. Zie
“Kopiëren van voorkeuze- of gebruikers ritme
instrumentonderdeel data naar een opnamegebied”
voor details aangaande de kopieerbewerking (pagina
D-119).
(1) Specificeer terwijl [RHYTHM] wordt aangegeven op
het EASY EDIT scherm een nummer van het ritme dat
u wilt toewijzen aan het instrumentgedeelte van het
geselecteerde begeleidingspatroon.
Instellingen worden geconfigureerd met dezelfde
procedures als voor de ritmeselectie. Voer de stappen
1, 2 en 3 uit onder “Spelen van een automatische
begeleiding” (pagina D-24).
Door op dit moment ritmenummer F:101 te
specificeren is het mogelijk de ritmedata toe te wijzen
die op dat moment wordt bewerkt met de
patroonsequencer.
(2) Configureer de muxerinstellingen van het
geselecteerde begeleidingspatroon
instruemtngedeelte zoals gewenst.
Zie stap 5 onder “Bewerken van een bestaand ritme”
(pagina D-107) voor details aangaande de
bewerkingen van de mixerinstellingen.
Bewerken van afzonderlijke
gebeurtenissen (Event Editor)