Operation Manual

Gebruiken van een geheugenkaart
D-138
3.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-17 (MENU) toets.
Hierdoor wordt het functiemenuscherm “Play/CardUtl”
getoond.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar “CardFormat”.
5.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor verschijnt de boodschap “Sure?” (Zeker
weten?).
6.
Druk op de R-14 (YES) toets om formatteren van
de geheugenkaart of op de R-14 (NO) toets om
te annuleren.
De boodschap “Please Wait” (wachten a.u.b.) blijft op
de display terwijl de formaatbewerking wordt
uitgevoerd. Voer geen bediening bij het Digitale
Keyboard uit terwijl deze boodschap op de display
wordt weergegeven. De melding “Complete” (voltooid)
verschijnt op het display nadat het formatteren voltooid
is.
Formatteren kan wel enkele minuten duren.
1.
Insteken van de geheugenkaart in de kaartgleuf.
2.
Druk op de C-9 (CARD) toets van het Digitale
Keyboard om de kaartmodus te verlaten.
3.
Voer een van de onderstaande stappen uit
afhankelijk van het type data dat wilt opslaan op
de geheugenkaart.
Alle basisinstelling registratiebanken worden
opgeslagen als een batchbestand. Overige data
worden opgeslagen in gebiedeenheden (data item).
4.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-9 (LOAD/SAVE) toets.
Hierdoor verschijnt een “Xxxx Load”
*1
scherm zoals het
onderstaande. Het onderstaande voorbeeldscherm
toont het scherm dat verschijnt van het ritmescherm.
Opslaan van data van het Digitale
Keyboard naar een
geheugenkaart
Opslaan dat data van het Digitale Keyboard
naar een geheugenkaart
Opslaan van dit
type data:
Doe dit:
Eén gebruikersritme 1. Druk op de L-9 ([F] USER RHYTHMS)
toets.
2. Specificeer het gebruikersritmenummer
d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +)
toetsen.
Eén gebruikerstoon 1. Druk op de R-11 ([K] USER TONES) toets.
2. Specificeer het gebruikerstoonnummer
d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +)
toetsen.
Een gebruiker
trekorgeltoon
1. Druk op de R-12 ([L] DRAWBAR ORGAN)
toets.
2. Specificeer het gebruiker
trekorgeltoonnummer (L:051 through
L:100) d.m.v. de draairegelaar of de R-14
(–, +) toetsen.
Eén gebruikers DSP 1. Voer de stappen 1 - 4 uit onder “Gebruiken
van een DSP” (pagina D-32).
2. Specificeer het gebruikers DSP nummer
(101 - 200) d.m.v. de draairegelaar of de
R-14 (–, +) toetsen.
Een gebruikersvoor-
keuze
1. Houd de L-7 ([D] WORLD/VARIOUS) toets
ingedrukt en druk op de L-8 ([E] PIANO
RHYTHM) toets om het
muziekvoorkeuzescherm te tonen.
2. Druk op de L-9 ([F] USER RHYTHMS)
toets.
3. Specificeer het
gebruikersvoorkeuzenummer d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
Eén melodie in de
melodiesequencer
1. Druk op de C-5 (SONG SEQUENCER)
toets om de melodiesequencermodus in te
schakelen.
2. Specificeer het melodienummer d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
Alle
registratiebanken
Druk op de C-10 (BANK) toets om het
registratiebank selectiescherm te tonen.