Operation Manual

Gebruiken van trekorgeltonen
D-52
De toongebieden L:051 - L:100 zijn voor het opslaan van
gebruikerstonen trekorgeltonen. U kunt maximaal 50
gebruikers trekorgeltonen op hetzelfde moment in het
geheugen opgeslagen hebben.
U kunt een gebruikers trekorgeltoon oproepen door op de
R-12 ([L] DRAWBAR ORGAN) toets te drukken en daarna
d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen het
gewenste toonnummer specificeren. Na oproepen van een
gebruikers trekorgeltoon kunt u dezelfde bewerkingen
uitvoeren als die ondersteund worden voor voorkeuze
trekorgeltonen. Zie “Selecteren van en spelen met een
trekorgeltoon” (pagina D-50) voor nadere informatie.
1.
Selecteer de trekorgeltoon die u wilt bewerken.
Voer de procedure uit onder “Selecteren van en spelen
met een trekorgeltoon” (pagina D-50).
Op dit moment kunt u d.m.v. de schuifregelaars D-4
(16') - D-12 (1') en de D-2 (PERCUSSION SECOND)
en D-3 (PERCUSSION THIRD) toetsen bewerkingen
uitvoeren voordat u de toonbewerking begint. Zie
“Bijstellen van een trekorgeltoon in realtime” (pagina
D-51) en “Om de niveaumeter te configureren om de
harmonische overtoonniveau’s te tonen voor elke
schuifregelaarstand.” (pagina D-51) voor details
aangaande het gebruik van schuifregelaars en toetsen.
2.
Druk op de C-8 (TONE EDITOR) toets.
Hierdoor wordt het trekstangbewerkingsscherm
getoond.
U kunt d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen tussen pagina’s
scrollen.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen 0 naar
de parameter die u wilt veranderen.
Zie “Trekorgeltoon parameters instellingen” (pagina
D-53) informatie details aangaande de bediening en
het instelbereik van elke parameter.
4.
Verander de instelwaarde d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
Door de R-14 (–, +) toetsen tegelijkertijd in te drukken
wordt de parameter teruggezet op de oorspronkelijke
default instelling.
5.
Herhaal de stappen 3 en 4 zoals vereist om
andere parameters te configureren.
6.
Houd om een ritme op te slaan na het te hebben
bewerkt de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt
terwijl u op de C-17 (MENU) toets drukt.
Hierdoor wordt het trekstangbewerkingsmenu getoond.
7.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
Hierdoor wordt een scherm getoond voor het
specificeren van het bestemming gebruikers
trekorgeltoonnummer en de toonnaam.
8.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het bestemming gebruikers
trekorgeltoonnummer dat u wilt gebruiken.
9.
Verplaats d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen de
cursor naar de naamletterpositie die u wilt
veranderen en selecteer dan d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen het
gewenste karakter.
Zie “Ondersteunde invoerkarakters” (pagina D-160)
voor details betreffende de karakters die u kunt
invoeren.
Druk tegelijkertijd op beide R-14 (–, +) toetsen om een
spatie in te voeren.
10.
Druk op de R-16 (ENTER) toets.
Er verschijnt een boodschap (Replace?) (vervangen?)
als u de data wilt overschrijven die zich op het moment
in de bestemming bevinden door nieuwe data. Druk op
de R-14 (YES) toets om te overschrijven.
De boodschap “Please Wait” (wachten a.u.b.) blijft op
de display terwijl de data-opslagbewerking wordt
uitgevoerd. Voer geen bediening uit terwijl deze
melding wordt weergegeven.
Data van het Digitale Keyboard kan gewist of
onbruikbaar worden wanneer het Digitale Keyboard
uitgeschakeld of de geheugenkaart verwijderd wordt.
Het kan ook voorkomen dat het Digitale Keyboard niet
ingeschakeld kan worden als op de L-1 (POWER) toets
wordt gedrukt. Mocht dit gebeuren, verwijs dan naar
“Oplossen van moeilijkheden” (pagina D-150).
Bewerken van trekorgeltonen
Gebruikers trekorgel toonnummers
Bewerken van een trekorgeltoon en deze
opslaan