Operation Manual

Gebruiken van de melodiesequencer
D-72
Dit gedeelte geeft een uitleg over hoe het systeemspoor wordt
opgenomen en hoe wordt opgenomen naar Sporen 01 - 16.
Zie “Wat u kunt doen met de melodiesequencer” (pagina
D-70) voor details aangaande spoorconfiguratie en wat er op
elk spoor wordt opgenomen.
1.
Druk op de C-5 (SONG SEQUENCER) toets om
de melodiesequencermodus in te schakelen.
Een asterisk (*) naast een melodiegebiednummer geeft
aan dat er reeds data opgenomen is in dat gebied.
L in de niveaumeter geeft aan dat het systeemspoor
momenteel geselecteerd is terwijl M aangeeft dat een
ander spoor (01 - 16) geselecteerd is. In het geval M
geeft een aanwijzer (e) aan welk spoor geselecteerd
wordt.
Een zwart blokje ( ) in de niveaumeter boven een
spoornummer geeft aan dat er reeds data opgenomen
is op dat spoor.
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of de R-14
(–, +) toetsen een melodiegebiednummer.
Door een melodiegebied te selecteren dat reeds
opgenomen data bevat worden de voorloopinstellingen
van de melodie onmiddellijk opgeroepen (pagina D-71).
3.
Druk op de C-6 (RECORD) toets.
De toets gaat knipperen en de opnamestandby wordt
ingeschakeld bij het Digitale Keyboar, hetgeen
betekent de opname begint wanneer u iets op het
toetsenbord gaat spelen. Let er tot stap 7 op dat u niet
per ongeluk een klaviertoets aanraakt en onbedoeld de
opname laat beginnen.
4.
Selecteer d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen het
systeemspoor.
Als het systeemspoor reeds opgenomen data bevat,
dan zullen de huidige systeemspoordata gewist worden
als de opname in stap 7 hieronder wordt gestart.
5.
Configureer de paneelinstellingen zoals naar
wens voor uw spel op het keyboard.
Configureer de volgende instellingen: toon- en
ritmeselectie, tempo, laag en splitsing, synchro standby
(bij gebruik van automatische begeleiding), mixer, etc.
Zie voor details aangaande instellingen die kunnen
worden geconfigureerd “Starten van de opname” onder
“Systeemspoor en Spoor 01 - 16 Gemeenschappelijke
opname Inhoud” (pagina D-71) en
“Systeemspooropname inhoud” (pagina D-71). Zie
“Mixerinstellingen en de melodiesequencermodus”
(pagina D-76) voor informatie aangaande de
mixerinstellingen.
6.
Voer de volgende stappen uit om de maatslag
en andere instellingen te configureren.
Opnemen van afzonderlijke
sporen
Opnemen van uw spel op het systeemspoor
Melodiegebiednummer
(1) Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op
de C-17 (MENU) toets.
Hierdoor wordt een menu getoond zoals het
onderstaande, met 0 naast “Beat” (maatslag).
(2) Configureer de maatslaginstelling d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
U kunt een maatslaginstelling specificeren van 2/4 -
8/4, 2/8 - 16/8.
(3) Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets 0 naar
“Metronome” en druk vervolgens op de R-14 (–, +)
toetsen om de metronoom in of uit te schakelen.
Door de metronoom in te schakelen gaat deze tellen
tijdens het opnemen maar niet tijdens de weergave.
(4) Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets 0 naar “Precount”
en druk vervolgens op de R-14 (–, +) toetsen om het
tellen in of uit te schakelen.
Door het tellen in te schakelen wordt tellen van
een-maat ingevoegd voor het starten van de opname
wanneer u op de L-17 (START/STOP) toets drukt in
stap 7.
(5) Druk op de R-15 (EXIT) toets om het menu te verlaten.