Operation Manual

Gebruiken van de melodiesequencer
D-74
4.
Selecteer d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen een
spoor (Spoor 01 - Spoor 16).
5.
Configureer de paneelinstellingen zoals naar
wens voor uw spel op het keyboard.
Configureer de volgende instellingen: toonselectie,
tempo, mixerinstelling, etc. Zie “Starten van de
opname” onder “Systeemspoor en Spoor 01 - 16
Gemeenschappelijke opname Inhoud”
*
(pagina D-71)
en “Spoor 01 - 16 Opname inhoud” (pagina D-71) Zie
“Mixerinstellingen en de melodiesequencermodus”
(pagina D-76) voor informatie aangaande de
mixerinstellingen.
6.
Voer de volgende stappen uit om de maatslag
en andere instellingen te configureren.
7.
Speel iets op het keyboard.
Door de opname te starten zal de C-6 (RECORD) toets
van de knipperende naar brandende toestand
overgaan. Tijdens het opnemen zal de display de
huidige maat (MEASURE) en maatslag (BEAT) tonen.
Om één of meerdere rustpauzes in te voeren voor het
starten van de opname, druk op de L-17 (START/
STOP) toets om de opname te starten en start dan het
toetsenbordspel op het gewenste punt.
PITCH BEND draairegelaar (S-1) en
pedaalbewerkingen worden ook opgenomen.
Wanneer de opname het punt bereikt waarop er minder
dan 100 noten resterend geheugen is, dan zullen de
huidige maat (MEASURE) en maatslag (BEAT)
waarden beginnen te knipperen.
8.
Druk nogmaals op de L-17 (START/STOP) toets
om de opname te stoppen.
Op dit moment kunt u op de L-17 (START/STOP) toets
drukken om opnieuw weer te geven wat u zojuist
opgenomen heeft. Zie “Weergeven van een
opgenomen melodie” voor details aangaande het
weergeven van de opgenomen inhoud (pagina D-79).
9.
Druk om de mixer melodiesequencer te verlaten
op de C-5 (SONG SEQUENCER) toets of op de
R-15 (EXIT) toets.
* Exclusief ritmeselectie en begeleidingsvolume.
(1) Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en druk op
de C-17 (MENU) toets.
Hierdoor wordt een menu getoond zoals het
onderstaande, met 0 naast “Beat” (maatslag).
(2) Configureer de maatslaginstelling d.m.v. de
draairegelaar of de R-14 (–, +) toetsen.
U kunt een maatslaginstelling specificeren van 2/4 -
8/4, 2/8 - 16/8.
(3) Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets 0 naar
“Metronome” en druk vervolgens op de R-14 (–, +)
toetsen om de metronoom in of uit te schakelen.
Door de metronoom in te schakelen gaat deze tellen
tijdens het opnemen maar niet tijdens de weergave.
(4) Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets 0 naar “Precount”
en druk vervolgens op de R-14 (–, +) toetsen om het
tellen in of uit te schakelen.
Door het tellen in te schakelen wordt tellen van
een-maat ingevoegd voor het starten van de opname
wanneer u op de L-17 (START/STOP) toets drukt in
stap 7.
(5) Verplaats d.m.v. de R-17 (y) toets 0 naar “RecType”
en druk vervolgens op de R-14 (–, +) toetsen om
“REPL” of “OVDB” te selecteren.
Wanneer u dit type opname wilt
uitvoeren:
selecteer deze
RecType optie.
Wis enige data die zich nog op het
spoor bevinden en begin met een
nieuwe opname.
REPL (Vervangen)
Vervang enige data die zich nog op
het spoor bevinden door de nieuwe
opname.
OVDB (Overheen
schrijven)
(6) Druk op de R-15 (EXIT) toets om het menu te verlaten.