Operation Manual

95
Gebruiken van de camera met een computer
5. Schakel de camera in.
De achterindicator van de camera gaat op dat moment groen of amberkleurig
branden. Tijdens deze functie herkent de Macintosh de geheugenkaart die in de
camera geplaatst is (of het ingebouwde geheugen van de camera als er geen
geheugenkaart geplaatst is) als een station (drive). Het uiterlijk van de
stationicoon hangt af van de versie van het Mac besturingssysteem (Mac OS) dat
u in gebruik heeft.
De eerste maal dat u de camera aansluit op uw Macintosh via een USB kabel,
kan een foutmelding bij uw computer verschijnen. Mocht dit het geval zijn,
verbreek dan eerst de aansluiting van de USB kabel en breng deze daarna
weer tot stand.
Het opladen gaat door zelfs als de camera ingeschakeld is.
6. Dubbelklik op de stationicoon van de camera.
7. Sleep de “DCIM” map naar de map waarnaar u het wilt kopiëren.
8. Sleep de stationicoon naar Prullenbak nadat het kopiëren voltooid is.
9. Druk op [ON/OFF] (spanning aan/uit) van de camera om deze uit te
schakelen. Verbreek de aansluiting van de USB kabel nadat u heeft
gecontroleerd dat de achterindicator niet brandt of rood brandt.
. Bekijken van gekopieerde beelden
1. Dubbelklik op de stationicoon van de camera.
2. Dubbelklik op de “DCIM” map om deze te openen.
3. Dubbelklik op de map die de beelden bevat dat u wilt bekijken.
4. Dubbelklik op het beeld dat u wilt bekijken.
Voor informatie aangaande bestandsnamen zie “Geheugenmapstructuur” op
pagina 99 voor meer informatie.
Een beeld dat geroteerd was op de camera wordt op het beeldscherm van uw
Macintosh weergegeven met de oorspronkelijke (niet-geroteerde) oriëntatie.