7 Toegang tot de auto Met de sleutel kunnen de sloten van de auto vergrendeld en ontgrendeld worden en kan de motor worden gestart. AFSTANDSBEDIENING Centrale ontgrendeling Druk op deze knop om uw auto te ontgrendelen. Dit wordt bevestigd door het twee keer knipperen van de richtingaanwijzers. Centrale vergrendeling Druk op deze knop om uw auto te vergrendelen. Dit wordt bevestigd door het één keer knipperen van de richtingaanwijzers.
Toegang tot de auto 18 Uitklappen/inklappen van de sleutel Druk op deze knop om de sleutel uit te klappen. Druk om de sleutel in te klappen op deze verchroomde knop en duw de sleutel in de houder. Wanneer u bij het inklappen niet op de knop drukt, kan het mechanisme beschadigd raken. Gebruiksvoorschrift Houd de afstandsbediening vrij van vet, stof en vocht. Een zwaar voorwerp dat aan de sleutel hangt terwijl deze in het contactslot zit (sleutelhanger,...), kan storingen veroorzaken.
Alle sleutels zijn voorzien van een chip voor de elektronische startblokkering. Dit systeem blokkeert het brandstofsysteem van de motor en wordt automatisch ingeschakeld zodra de sleutel uit het contact wordt verwijderd. Bij het aanzetten van het contact moet de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering. De sleutelbaard moet volledig worden uitgeklapt om een goede communicatie van de startblokkering mogelijk te maken.
20 Toegang tot de auto VOORPORTIEREN Van buitenaf Van binnenuit Gebruik de afstandsbediening om de auto te vergrendelen/ontgrendelen. Steek de sleutelbaard in het slot van het bestuurdersportier als de afstandsbediening niet werkt. Gebruik de portiergreep om het desbetreffende portier te ontgrendelen en te openen. SCHUIFDEUREN Van buitenaf Trek de handgreep naar u toe en vervolgens naar achteren en schuif de schuifdeur tot voorbij het zware punt naar achteren om de deur open te houden.
Van binnenuit Ontgrendel de schuifdeur met deze handgreep en schuif de deur naar achteren open tot het zware punt. Open de schuifdeur tot voorbij het zware punt om hem open te houden. Sluit de schuifdeur met behulp van de handgreep om hem voorbij het zware punt te schuiven. Maak vervolgens gebruik van de uitsparing aan de bovenzijde van de portierstijl om de schuifdeur in de vergrendeling te trekken. Beweeg de schuifdeur niet met behulp van het handvat.
22 Toegang tot de auto ACHTERKLEP (volgens uitvoering) Van buitenaf De achterklep kan worden vergrendeld en ontgrendeld met de afstandsbediening. Druk om de achterklep te openen op de knop onder de sierlijst en trek de klep open. U kunt gebruik maken van een lus om de geopende achterklep te sluiten. Trek de achterklep omlaag tot aan het evenwichtspunt en duw de achterklep vervolgens volledig dicht.
23 Toegang tot de auto De twee achterdeuren zijn asymmetrisch (2/3 - 1/3), met de kleine deur rechts. Ze zijn voorzien van een centraal slot. Van buitenaf Trek om de achterdeuren te openen de handgreep naar u toe. Trek aan de hendel om de rechterdeur te openen. Sluit om de achterdeuren te sluiten eerst de rechterdeur en vervolgens de linkerdeur. Bij uitvoeringen met achterklep is de achterbumper versterkt en kan deze als opstap worden gebruikt.
24 Toegang tot de auto Openen tot ongeveer 180° Van binnenuit De deurvangers maken het mogelijk de achterdeuren tot een hoek van ongeveer 90° tot ongeveer 180° te openen. Trek als de deur is geopend aan de gele hendel. Bij het sluiten van de deur komt de deurvanger automatisch in zijn oorspronkelijke stand terug. Trek de handgreep naar u toe om de linkerdeur te openen.
25 Toegang tot de auto GIRAFON - laat het zwarte hendeltje zakken om de girafon te vergrendelen. Door de girafon te vergrendelen, wordt deze goed op het rubber geplaatst waardoor een juiste afdichting, zonder bijgeluiden, is gegarandeerd. Steunstang U heeft de beschikking over een steunstang voor het vervoer van lange stukken na het openen van de girafon. Klap de steunstang neer door de hendel omhoog te zetten. Breng het uiteinde van de stang naar de achterdeursponning.
Toegang tot de auto 26 Anti-overvalsysteem Vergrendeling tijdens het rijden Dit systeem vergrendelt alle portieren zodra sneller wordt gereden dan ongeveer 10 km/h. U kunt dat horen aan het kenmerkende geluid van de centrale vergrendeling. Op het middenpaneel van het dashboard gaat het lampje van de schakelaar branden. Als vervolgens een van de portieren wordt geopend, worden alle portieren weer ontgrendeld.
Displays De informatie die op het instrumentenpaneel wordt weergegeven hangt af van de uitrusting van de auto. COCKPIT INSTRUMENTENPANEEL Klokken 1. Kilometer-/mijlenteller. 2. Display. 3. Brandstofniveaumeter, koelvloeistoftemperatuurmeter. 4. Toerenteller. 5. Nulstelling dagteller/ onderhoudsindicator. 6. Dimmer dashboardverlichting. Displays - Snelheidsbegrenzer/-regelaar. Afgelegde afstand in km/mijl. Onderhoudsindicator, motorolieniveaumeter, kilometer-/ mijlenteller. Water in brandstoffilter.
28 Cockpit Instrumentenpaneel zonder display TIJD INSTELLEN Middenconsole zonder display - - Met de knop aan de linkerzijde kan het klokje worden ingesteld door de handelingen in onderstaande volgorde uit te voeren: linksom draaien: de minuten knipperen, rechtsom draaien: minuten verhogen (houd de knop naar rechts om de tijd in een sneller tempo in te stellen), linksom draaien: de uren knipperen, Middenconsole met display - rechtsom draaien: uren verhogen (houd de knop naar rechts om de tijd in een
Cockpit Verklikkerlampje STOP status signaleert Oplossing - actie brandt, in combinatie met een ander verklikkerlampje en een melding op het scherm. ernstige storingen met betrekking tot de functies "Remvloeistofniveau", "Motoroliedruk en -temperatuur", "Koelvloeistoftemperatuur", "Elektronische remdrukregelaar", "Stuurbekrachtiging". Stop onmiddellijk en zet het contact af. Laat uw auto controleren door het CITROËN-netwerk . brandt. handrem aangetrokken of niet goed losgezet.
30 Cockpit Verklikkerlampje Koelvloeistoftemperatuur en -niveau status signaleert Oplossing - actie brandt en wijzer in het rode gebied. een abnormale verhoging van de temperatuur. Zet de auto stil, zet het contact af en laat de koelvloeistof afkoelen. Controleer visueel het niveau. knippert. een te laag koelvloeistofniveau. Zie in de rubriek 6 het gedeelte "Niveaus". Raadpleeg het CITROËN-netwerk. blijft kort branden. kleine storingen of waarschuwingen. blijft branden. ernstige storingen.
Cockpit status signaleert Oplossing - actie Airbag vóór / zij-airbag knippert of blijft branden. een defecte airbag. Laat het systeem onmiddellijk controleren door het CITROËN-netwerk. Zie in de rubriek 4 het gedeelte "Airbags". Uitschakeling airbag vóór aan passagierszijde brandt. de airbag is handmatig uitgeschakeld en er is een kinderzitje geplaatst met de rug in de rijrichting. Zie in rubriek 4 het gedeelte "Airbags - kinderen aan boord". brandt en wijzer in het rode gebied.
32 Cockpit Verklikkerlampje ABS status signaleert Oplossing - actie Stuurbekrachtiging brandt. een storing in het systeem. De conventionele werking van de stuurinrichting, zonder bekrachtiging, blijft behouden.Laat uw auto controleren door het CITROËN-netwerk. Geopend portier brandt in combinatie met melding op het display. een niet goed gesloten portier. Controleer of alle portieren goed zijn gesloten. ABS blijft branden. een storing in het antiblokkeersysteem.
Roetfilter Dimlicht / verlichting overdag status signaleert Oplossing - actie brandt. een storing in het roetfilter (niveau dieseladditief, kans op verstopping,...). Laat het filter controleren bij het CITROËN-netwerk. Rubriek 6, onderdeel "Niveaus". een handmatig geselecteerde Draai de ring van de lichtschakelaar in de tweede stand of het automatisch inschakelen van de verlichting. stand. brandt.
Cockpit Pictogram op het display status signaleert Oplossing - actie Snelheidsregelaar brandt. dat de snelheidsregelaar is geselecteerd Handmatig selecteren. Zie in de rubriek 3 het gedeelte "Stuurkolomschakelaars". Snelheidsbegrenzer brandt. dat de snelheidsbegrenzer is geselecteerd. Handmatig selecteren. Zie in de rubriek 3 het gedeelte "Stuurkolomschakelaars" . Voorgloeien dieselmotor brandt. dat voorgloeien van de dieselmotor noodzakelijk is (koude omstandigheden).
Het brandstofniveau wordt aangegeven zodra het contact wordt aangezet. De wijzer staat op: - 1: de brandstoftank is volledig gevuld (ongeveer 60 liter). - 0: de brandstoftank is bijna leeg, het verklikkerlampje blijft branden. Het lampje gaat branden op het moment dat er nog ongeveer 8 liter brandstof in de tank aanwezig is. Raadpleeg in de rubriek 6 het gedeelte "Brandstof". KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR De wijzer van de koelvloeistoftemperatuurmeter bevindt zich vóór het rode gebied: normale werking.
36 Cockpit EMISSIEREGELING Te lage bandenspanning Sensor(en) niet gedetecteerd EOBD (European On Board Diagnosis) is een Europees diagnosesysteem dat de emissieregeling bewaakt en ervoor zorgt dat de auto voldoet aan de normen voor de uitstoot van: - CO (koolmonoxide), - HC (koolwaterstoffen), - NOx (stikstofoxide) of roetdeeltjes, de samenstelling van de uitstoot wordt gecontroleerd door de lambdasondes voor en achter de katalysator.
De onderhoudsindicator informeert de bestuurder over de afstand tot de volgende onderhoudscontrole, afhankelijk van het gebruik van de auto. Werking Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende enkele seconden het sleutelsymbool branden. De kilometerteller geeft de resterende kilometers (afgerond) tot de eerstvolgende onderhoudscontrole aan.
Cockpit 38 Op 0 zetten Het CITROËN-netwerk zet de onderhoudsindicator na elke onderhoudscontrole weer op 0. Als u zelf de onderhoudscontrole van uw auto heeft uitgevoerd, kan de onderhoudsindicator op de volgende wijze op 0 gezet worden: - zet het contact af, - druk op de resetknop van de dagteller en houd deze ingedrukt, - zet het contact aan. De kilometerteller begint terug te tellen. Laat de knop los als de onderhoudsindicator "=0" aangeeft; de sleutel verdwijnt.
Vijfversnellingsbak - achteruit VERSNELLINGSBAK Trap om soepel te kunnen schakelen het koppelingspedaal altijd volledig in. Om te voorkomen dat de werking van het pedaal wordt gehinderd: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en goed op de vloer bevestigd is, - leg nooit meerdere matten boven op elkaar. Laat tijdens het rijden uw hand niet op de versnellingspook rusten. Zelfs een lichte belasting op de pook kan na verloop van tijd slijtage aan de onderdelen in de versnellingsbak veroorzaken.
Starten en stoppen STARTEN EN STOPPEN Stand "AAN" en "Accessoires". Verdraai terwijl u de contactsleutel omdraait het stuurwiel iets (zonder te forceren) om het stuurslot te ontgrendelen. In deze stand kunnen verschillende accessoires functioneren. Stand "Starten". De startmotor wordt in werking gezet. Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen. Stand STOP: stuurslot. Het contact is afgezet. Draai het stuurwiel tot het stuurslot wordt vergrendeld. Haal de sleutel uit het contact.
HILL HOLDER Werking Deze aan het ESP gekoppelde functie vereenvoudigt het wegrijden op een helling en wordt geactiveerd onder de volgende omstandigheden: - de auto moet stilstaan met draaiende motor en het rempedaal ingetrapt, - de helling moet steiler zijn dan 5%, - bij het omhoog rijden op een helling moet de versnellingsbak in de neutraalstand staan of moet een versnelling zijn ingeschakeld, maar niet de achteruitversnelling, - bij het afdalen van een helling moet de achteruitversnelling zijn ingeschak
Stuurkolomschakelaars 42 Lichten uit Automatische verlichting Parkeerlichten Dimlicht (groen) Grootlicht (blauw) RICHTINGAANWIJZERS (knippert groen) Links: omlaag duwen tot voorbij het zware punt. Rechts: omhoog duwen tot voorbij het zware punt. LICHTSCHAKELAAR Verlichting vóór en achter Draai de ring A om de verlichting in te schakelen. Zie in rubriek 2 het gedeelte "Cockpit" voor meer informatie over de verklikkerlampjes.
Stuurkolomschakelaars 42 Lichten uit Automatische verlichting Parkeerlichten Dimlicht (groen) Grootlicht (blauw) RICHTINGAANWIJZERS (knippert groen) Links: omlaag duwen tot voorbij het zware punt. Rechts: omhoog duwen tot voorbij het zware punt. LICHTSCHAKELAAR Verlichting vóór en achter Draai de ring A om de verlichting in te schakelen. Zie in rubriek 2 het gedeelte "Cockpit" voor meer informatie over de verklikkerlampjes.
Stuurkolomschakelaars Mistlampen vóór (groen, draai de ring 1 stand naar voren). Mistachterlichten (amberkleurig, draai de ring 2 standen naar voren). Draai de ring twee standen naar achteren om achtereenvolgens het mistachterlicht en de mistlampen vóór te doven. Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, is het mistachterlicht verblindend voor medeweggebruikers en daarom niet toegestaan. Vergeet niet de mistlampen uit te zetten zodra het niet meer nodig is.
44 Stuurkolomschakelaars Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden en wordt het pictogram service weergegeven in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display. Raadpleeg het CITROËN-netwerk. Follow me home Deze functie zorgt ervoor dat bij afgezet contact de dimlichten even blijven branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken. Handmatige bediening - Geef binnen 1 minuut na het afzetten van het contact een "lichtsignaal".
44 Stuurkolomschakelaars Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden en wordt het pictogram service weergegeven in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display. Raadpleeg het CITROËN-netwerk. Follow me home Deze functie zorgt ervoor dat bij afgezet contact de dimlichten even blijven branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken. Handmatige bediening - Geef binnen 1 minuut na het afzetten van het contact een "lichtsignaal".
De ruitenwissers werken automatisch in de stand AUTO, waarbij de snelheid van de wissers aan de hoeveelheid neerslag wordt aangepast. De werking van de ruitenwissers in andere standen dan de stand AUTO komt overeen met die van de handbediende ruitenwissers. 45 Stuurkolomschakelaars Inschakelen Duw de hendel omlaag. Bij het inschakelen van de automatische ruitenwissers verschijnt een melding op het display. RUITENWISSERSCHAKELAAR Handbediende ruitenwissers vóór 2 1 I 0 Hoge snelheid (hevige neerslag).
46 Stuurkolomschakelaars Ruiten- en koplampsproeiers Trek de hendel naar u toe, de ruitensproeiers treden in werking in combinatie met het tijdelijk inschakelen van de ruitenwissers. De koplampsproeiers treden gelijktijdig met de ruitensproeiers in werking als de dimlichten zijn ingeschakeld. Raadpleeg voor het bijvullen van het reservoir in de rubriek 6 het gedeelte "Niveaus".
Op het controledisplay wordt aangegeven of de functie is geselecteerd en wordt de ingestelde snelheid weergegeven: 47 Stuurkolomschakelaars Functie geselecteerd, weergave van het symbool "Snelheidsregelaar". Functie ingeschakeld, (bijvoorbeeld bij 107 km/h). SNELHEIDSREGELAAR "CRUISE" Voor het instellen van de gewenste wagensnelheid. Met dit systeem kan de bestuurder, bij normaal doorstromend verkeer met een constante zelf ingestelde snelheid rijden, behalve op steile hellingen.
48 Stuurkolomschakelaars Selecteren van de functie - Zet de draaiknop in de stand CRUISE. De snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet geactiveerd en er is nog geen snelheid ingesteld. Eerste keer activeren/instellen van een snelheid - Breng uw auto met het gaspedaal op de gewenste snelheid. - Druk op de toets SET- of SET+. De snelheid is nu in het geheugen opgeslagen/geactiveerd en deze snelheid wordt door de auto gehandhaafd.
Stuurkolomschakelaars De ingestelde snelheid kunt u op twee manieren verhogen: Uitschakelen van de functie - Draai de knop in de stand 0 of zet het contact af om het systeem volledig uit te schakelen. Ingestelde snelheid annuleren Zonder het gaspedaal: - druk op de toets Set +. Druk de toets kort in om de snelheid met 1 km/h te verhogen. Houd de toets ingedrukt om de snelheid in stappen van 5 km/h te verhogen.
Stuurkolomschakelaars 50 Op het controledisplay wordt aangegeven of de functie is geselecteerd en wordt de ingestelde snelheid weergegeven: Functie geselecteerd, weergave van het symbool "Snelheidsbegrenzer". Functie uitgeschakeld, laatst ingestelde snelheid - OFF (bijvoorbeeld bij 107 km/h). Functie ingeschakeld, (bijvoorbeeld bij 107 km/h). SNELHEIDSBEGRENZER "LIMIT" "Dit is de gekozen snelheid die de bestuurder niet wil overschrijden".
51 Stuurkolomschakelaars Selecteren van de functie - Draai de knop in de stand LIMIT. De begrenzer is dan geselecteerd, maar nog niet actief. Het display geeft de laatst ingestelde snelheid weer. Instellen van een snelheid Inschakelen/uitschakelen (Off) Er kan, bij draaiende motor, een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen. Verhogen van de ingestelde snelheid: - druk op de toets Set +. Druk de toets kort in om de snelheid met 1 km/h te verhogen.
52 Stuurkolomschakelaars Overschrijden van de ingestelde snelheid Als het gaspedaal geleidelijk dieper wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet verhoogd. Als het gaspedaal echter met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt. wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en knippert de ingestelde snelheid op het display. Laat om de begrenzer weer in te schakelen de snelheid zakken tot een snelheid lager dan de ingestelde snelheid.
53 Ventilatie Bedieningspaneel verwarming Bedieningspaneel airconditioning VENTILATIE Luchtopbrengst Temperatuur Zet de knop in de gewenste stand: van blauw, toevoer van koude lucht, de beenruimte, De kracht van de luchttoevoer via de uitstroomopeningen varieert van 1 tot 4. In de stand 0 is er geen luchttoevoer. Zet de knop in de gewenste stand voor een optimaal comfort. de voorruit en de beenruimte, Luchtverdeling naar rood, toevoer van warme lucht.
Ventilatie 54 Toevoer van buitenlucht Het lampje van de toets is uit. Gebruik deze stand zo veel mogelijk. Luchtrecirculatie in het interieur Het lampje van de toets brandt. Deze stand dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en rookoverlast af te sluiten. Als deze stand gebruikt wordt en de aanjager (stand 1 t/m 4) is ingeschakeld, wordt de capaciteit van de verwarming (knop temperatuurregeling naar rood) of de airconditioning (knop temperatuurregeling naar blauw) sneller vergroot.
57 Ventilatie Handbediening Zet de schakelaar van de luchtverdeling in deze stand. Zet de knop van de temperatuurregeling in deze stand. Zet de aanjager in de hoogste stand. Achterruitverwarming en/of verwarming buitenspiegels Schakel de airconditioning in. Schakel zodra de omstandigheden dit toelaten de toevoer van buitenlucht weer in om de lucht in het interieur te verversen (lampje uit).
Om bij koude motor de toevoer van koude lucht te beperken, wordt de luchtopbrengst geleidelijk op het optimale niveau gebracht. Voor uw comfort worden de instellingen tussen twee startmomenten opgeslagen. De automatische stand wordt uitgeschakeld zodra u de instellingen handmatig wijzigt (AUTO verdwijnt).
Ventilatie 56 Handmatig verstellen Al naar gelang uw wensen kunt u de automatische bediening van het systeem handmatig aanpassen. De overige functies worden automatisch geregeld. Bij het indrukken van de toets AUTO zal het systeem weer volledig automatisch functioneren.
58 Ventilatie ONTDOOIEN EN ONTWASEMEN Automatische stand: programma "zicht" Voor het snel ontwasemen of ontdooien van de ruiten (bij vocht, veel inzittenden, vorst) kan het programma "comfort" (AUTO) niet toereikend blijken. Kies dan het programma "zicht". Het verklikkerlampje van het programma "zicht" gaat branden. Het systeem schakelt de airconditioning in, regelt de luchtopbrengst en stuurt de optimale luchtstroom naar de voorruit en de zijruiten. De luchtrecirculatie wordt uitgeschakeld.
59 Stoelen VOORSTOELEN De volgende verstellingen zijn mogelijk: 2 - Rugleuningverstelling Trek de hendel naar voren en zet de rugleuning in de gewenste stand door met uw rug tegen de leuning te drukken. 3 - Hoogteverstelling van de bestuurdersstoel Omhoog: trek de hendel omhoog en verlicht de druk op de stoel. Omlaag: trek de hendel omhoog en laat uw gewicht op de stoel rusten.
60 Stoelen Hoogteverstelling van de hoofdsteun Omhoog: schuif de hoofdsteun omhoog in verticale richting. Omlaag: druk de knop in en schuif de hoofdsteun omlaag in verticale richting. De hoofdsteun is correct afgesteld als de bovenzijde van het hoofd en de bovenzijde van de hoofdsteun zich op dezelfde hoogte bevinden. Verwijderen: druk op de knop en trek de hoofdsteun omhoog. Terugplaatsen: steek de stangen van de hoofdsteunen in de desbetreffende openingen, onder dezelfde hoek als de rugleuning.
61 Stoelen Hoogste stand: optillen en omhoog trekken. Laagste stand: druk op de bovenkant om hem lager te zetten. Om hem te verwijderen, na hem omhoog te hebben gebracht, op de lip drukken en de hoofdsteun optillen. Om hem weer te plaatsen, de stangen van de hoofdsteun in de openingen plaatsen, loodrecht ten opzichte van de rugleuning. ACHTERBANK De achterbank 1/3 - 2/3 is voorzien van hoofdsteunen. Elk deel 1/3 - 2/3 is neerklapbaar, en vervolgens los te verwijderen.
62 Stoelen Neergeklapte stand - Til de grijze bedieningsstang aan de achterzijde van de zitting op. Terugplaatsen Druk de rode knop in en kantel het geheel naar achteren tot in de vergrendeling. Zet de rugleuning rechtop. De vergrendeling van de stoel is correct als de rode knop (aan de bovenzijde van de rugleuning) niet meer zichtbaar is. Controleer de correcte vergrendeling op de vloer van de stoel als hij is teruggeklapt. Voorbeeld van handelingen voor het deel 1/3.
Stoelen - Plaats de achterbank (deel 1/3 en/of 2/3) in verticale stand. Plaats de haken tussen de twee stangen. Klap de achterbank naar achteren. 63 Terugplaatsen van de achterbank Om de achterbank (deel 1/3 en/of 2/3) terug te plaatsen in de stand "vervoer van passagiers", zie de vorige pagina bij "neergeklapte stand". - Schuif, indien nodig, de voorstoelen naar voren. Plaats de bank (deel 1/3 en/of 2/3) in neergeklapte stand. Zie de vorige pagina bij "neergeklapte stand".
64 Stoelen Hoofdsteun Omhoog: trek de hoofdsteun omhoog. Omlaag: duw de hoofdsteun omlaag. Trek de hoofdsteun volledig omhoog, druk op de borglip en til de hoofdsteun op om hem te verwijderen. Steek om de hoofdsteun terug te zetten de pennen recht in de openingen van de rugleuning. De drie afzonderlijke achterstoelen zijn voorzien van kommavormige hoofdsteunen. Als de rugleuning van de middelste stoel op de zitting is geklapt, kan de achterzijde daarvan gebruikt worden als tafeltje met bekerhouder.
Stoelen 65 Rechtop zetten van de rugleuning Ontgrendel de rugleuning door aan de hendel te trekken en zet de rugleuning in de oorspronkelijke stand. Controleer nadat u de rugleuning rechtop hebt gezet of deze goed is vergrendeld. Rugleuningverstelling Terugzetten van de stoel - - Bedien de hendel om de rugleuning te verstellen. Stoel in de portefeuillestand zetten - Rugleuning in de tafelstand zetten - Trek aan de hendel om de rugleuning op de zitting te klappen.
Stoelen 66 Gebruiksvoorschrift Verwijderen van de stoel Terugzetten van de stoel - - - Schuif indien nodig de voorstoel naar voren en zet de hoofdsteun omlaag. Zet de stoel in de neergeklapte stand. Raadpleeg het gedeelte "neergeklapte stand" op de vorige bladzijde. - - Druk op de rode hendel om de voorste verankeringspunten los te maken. Kantel het geheel ongeveer 45° naar achteren zonder de hendel los te laten. Laat de hendel los.
67 Stoelen ACHTERSTOELEN (7 ZITPLAATSEN) De stoelen op de tweede en derde zitrij zijn afzonderlijk verstelbaar. Elke stoel is uitneembaar en heeft een vaste plaats in de auto, zoals aangegeven op de sticker. De stoelen zijn voorzien van kommavormige hoofdsteunen. Omhoog: druk op de borglip en til de hoofdsteun op. Omlaag: druk op de borglip en duw de hoofdsteun omlaag. Trek de hoofdsteun volledig omhoog, druk op de borglip en til de hoofdsteun op om hem te verwijderen.
68 Stoelen Stoelen tweede zitrij Stoel links Stoel midden Stoelen derde zitrij Stoel links Stoel rechts Stoel rechts
Stoelen Rugleuningverstelling - Bedien de hendel om de stand van de rugleuning te verstellen. Let voordat u de stoel terugklapt op het volgende: - de voeten van een passagier op de derde zitrij mogen zich niet op de verankeringspunten op de vloer bevinden, - de stoel moet goed zijn verankerd op de vloer, - de passagier moet de autogordel kunnen gebruiken. Stoel in de portefeuillestand zetten - Zet de stoel in de portefeuillestand.
70 Stoelen Flexibele indeling stoelen derde zitrij Rugleuning in de tafelstand zetten - Duw de hoofdsteun volledig omlaag. - Bedien de hendel om de rugleuning op de zitting te klappen. Rechtop zetten van de rugleuning - Ontgrendel de rugleuning door aan de hendel te trekken en zet de rugleuning in de oorspronkelijke stand. Controleer of de stoel goed verankerd is. Stoel in de portefeuillestand zetten - Zet de stoel in de tafelstand.
71 Stoelen Instappen - Zet de stoel op de tweede zitrij in de tafelstand. - Zet de stoel in de portefeuillestand om de instap te vergemakkelijken. Controleer voordat u de stoel terugzet in de oorspronkelijke stand of de voeten van een passagier op de derde zitrij zich niet op de verankeringspunten van de stoel op de tweede zitrij bevinden. Uitstappen - Duw de hoofdsteun volledig omlaag. - Bedien de gele hendel aan de achterzijde van de rugleuning van de tweede zitrij.
72 Stoelen Bediening stoelen tweede zitrij Verwijderen van de stoel - Schuif indien nodig de voorstoel naar voren. - Duw de hoofdsteun omlaag. - Zet de stoel in de portefeuillestand. - Kantel de stoel naar voren en til hem vervolgens op. Terugzetten van de stoel Op de sticker op de stoel kunt u zien op welke plaats deze hoort. - Plaats de haken van de voorste steunen tussen de twee stangen. - Kantel de stoel naar achteren om de achterste verankeringspunten vast te zetten.
Stoelen Bediening stoel derde zitrij Verwijderen van de stoel - Duw de hoofdsteun omlaag. - Zet de stoel in de portefeuillestand. - Klap de stoel naar voren. - Neem de neergeklapte stoel aan beide zijden vast, beweeg de stoel naar voren en til hem omhoog. Terugzetten van de stoel Op de sticker op de stoel kunt u zien op welke plaats deze hoort. - Plaats de haken van de voorste steunen tussen de twee stangen.
74 Stoelen FLEXIBEL INTERIEUR EN STOELOPSTELLINGEN Stoelopstellingen 5 zitplaatsen
Stoelopstellingen 7 zitplaatsen Het wijzigen van de opstellingen dient uitsluitend te gebeuren als de auto stilstaat.
76 Praktische voorzieningen VOORCOMPARTIMENT Bovenste opbergvak 1. Onderste opbergvak Het opbergvak bevindt zich bovenop het dashboard, achter het stuurwiel. Het optillen van het deksel wordt vergemakkelijkt door een uitsparing. Beweeg het deksel met de hand omhoog tot deze volledig geopend is. Beweeg om het opbergvak te sluiten het deksel omlaag en druk vervolgens kort op het midden van het deksel. Het morsen van vloeistof kan kortsluiting veroorzaken, wat tot brand kan leiden.
Praktische voorzieningen Middenconsole met opbergruimte Dankzij deze console is er aanmerkelijk meer opbergruimte: de console is uitneembaar en wordt op een steun vastgezet waarin in het achterste gedeelte twee bekerhouders aanwezig zijn. Controleer of het flesje of blikje stevig in de bekerhouder op zijn plaats wordt gehouden en tijdens het rijden niet kan omvallen. Gemorste vloeistof kan bij contact met schakelaars op het dashboard en de middenconsole storingen veroorzaken.
78 Praktische voorzieningen Opbergladen onder de stoelen Opbergruimte onder de stoelen Afhankelijk van de uitvoering is onder beide voorstoelen een opberglade aanwezig. In de vloer onder de voorstoelen zijn opbergvakken met of zonder deksel aanwezig. Beweeg de stoel naar voren om deze opbergvakken te bereiken. Het deksel kan vanaf de achterzijde van de stoel worden geopend.
INDELING ZITPLAATSEN Opbergvakken in de vloer Onder de voetenruimte van de achterpassagiers bevinden zich twee opbergvakken in de vloer. Steek, om de opbergvakken te openen, uw vingers in de opening en til het deksel op. Vliegtuigtafeltjes Zonneschermen opzij Trek, om het tafeltje uit te klappen, het tafeltje omhoog en plaats het in horizontale positie. Het tafeltje is uit veiligheidsoverwegingen zo ontwikkeld dat het onder zware belasting losschiet.
80 Praktische voorzieningen MODUTOP DAK Het multifunctionele dak verlengt de dakconsole. Het bestaat uit de volgende onderdelen: Opbergvakken Plafonnier Aan beide zijden van het dak hebt u de beschikking over opbergvakken. Deze opbergvakken hebben een maximale capaciteit van 6 kg. Dankzij de transparante bodem kunt u vanuit het interieur zien wat zich in de opbergvakken bevindt. Plaats geen voorwerpen in de opbergvakken die gevaar voor de inzittenden kunnen opleveren.
81 Praktische voorzieningen Van buitenaf Luchtroosters Achterste opbergkoffer De achterste opbergkoffer is bereikbaar vanaf de achterzitplaatsen en vanuit de bagageruimte. Vanaf de achterzitplaatsen kunt u de kleppen openschuiven. Vanuit de bagageruimte kunt de opbergkoffer openen door uw duim in de uitsparing te plaatsen en aan de handgreep te trekken. Open de opbergkoffer voorzichtig om te voorkomen dat er voorwerpen uit vallen. De opbergkoffer heeft een maximale capaciteit van 10 kg.
82 Praktische voorzieningen Verwijderen van de parfumeur Door middel van de parfumeur kan een parfum in het interieur worden verspreid via de ventilatieroosters in het dak. Instelling van de hoeveelheid Draai aan de verchroomde knop om de hoeveelheid parfum te regelen: - naar links om te verlagen, - naar rechts om te verhogen. Draai de knop maximaal naar links om de parfumeur uit te schakelen. - Druk de knop in en draai deze gelijktijdig een kwart omwenteling naar links tot aan de aanslag.
83 Praktische voorzieningen Vervangen van een geurpatroon Gebruiksvoorschrift De knop van de parfumeur A kan alleen samen met een geurpatroon in het dak worden aangebracht. Zorg dus altijd dat u over de knop A en een geurpatroon beschikt. De navulpatronen kunnen aangeschaft worden bij het CITROËN-netwerk. Aanbrengen van de parfumeur Na het aanbrengen of vervangen van de geurpatroon: - Breng de parfumeur aan in zijn houder. - Draai de parfumeur een kwart omwenteling naar rechts.
84 Praktische voorzieningen DAKSTANGEN Modutop dak De twee in lengterichting geplaatste dakstangen van het Modutop dak zijn afneembaar. Het maximale toegestane gewicht op iedere dakstang is 35 kg. Voorschriften voor het beladen van het dak: - Open de beschermplaatjes. - Verwijder de 4 schroeven met een schroevendraaier (opgeborgen in de gereedschapstas onder de rechterstoel). - Draai de stangen 90°, met de holle delen naar voren. - Draai de 4 schroeven vast. - Sluit de beschermplaatjes.
ALLESDRAGER Als er dwarsstangen op deze dakdragers worden gemonteerd, mag, als het door de fabrikant toegestane gewicht op deze stangen niet lager is, maximaal 75 kg lading op het dak vervoerd worden.
86 Praktische voorzieningen Plafonnier vóór Automatisch inschakelen/ uitschakelen De plafonnier vóór gaat automatisch branden als de sleutel uit het contact wordt gehaald, bij het ontgrendelen van de auto, zodra een voorportier wordt geopend en als de auto wordt gelokaliseerd met de afstandsbediening. De plafonnier gaat geleidelijk uit nadat het contact is aangezet en nadat de auto is vergrendeld. Blijft branden, bij aangezet contact.
87 Praktische voorzieningen UITNEEMBARE LAMP (5 ZITPLAATSEN) Gebruik van de uitneembare lamp Neem de lamp uit de houder door hem omhoog te trekken. Druk op de knop achter op de lamp om de lamp aan of uit te zetten. U kunt de standaard gebruiken om, bijvoorbeeld bij het verwisselen van een wiel, optimaal te worden bijgelicht. Opbergen van de zaklamp Berg de zaklamp altijd in de houder op door eerst de onderzijde in de houder te plaatsen.
88 Praktische voorzieningen BAGAGESCHERM (5 ZITPLAATSEN) Deze plaat onttrekt voorwerpen in de bagageruimte aan het oog. Opklappen Klap, vanuit de bagageruimte, het achterste gedeelte van het bagagescherm op door het op te tillen en uit de inkeping C te halen. Verwijderen Klap het bagagescherm op. Haal deze uit de inkepingen A en B door het bagagescherm naar u toe te trekken. Til het bagagescherm op verwijder het geheel. Plaatsen Plaats het bagagescherm voor de inkepingen A en B.
12V-aansluiting (maximaal 120 W) Sjorogen Bagagenet Beperk het gebruik ervan om de accu niet te ontladen. Zet met deze sjorogen uw lading vast op de vloer. Open het afdekkapje in de steun van de haak. Bevestig, nadat de stang een kwart omwenteling gedraaid is, de bovenzijde van het net in de uitsparingen. Controleer of het uiteinde van de stang op de juiste wijze in het metalen gedeelte van de houder is bevestigd. Bevestig de banden op de desbetreffende plaatsen op de vloer.
90 Praktische voorzieningen VOORZIENINGEN ACHTERIN (7 ZITPLAATSEN) Bekerhouders 12V-aansluiting (maximaal 120 W) Sjorogen Elke met een vloeistof gevulde beker of mok die in het interieur wordt vervoerd kan omvallen en brengt daarom risico's met zich mee. Wees hierop alert. Beperk het gebruik ervan om de accu niet te ontladen. Gebruik de sjorogen op de vloer om uw bagage stevig vast te zetten. De verankerpunten voor de autogordels mogen hier niet voor worden gebruikt.
Autogordels Kleppen opbergvak Let er op dat de middelste autogordel op de juiste wijze is opgerold en in de daarvoor bestemde opening in het dak is geplaatst. Voorkom dat de gordelsluitingen op de derde zitrij gaan rammelen door ze zo hoog mogelijk bij de doorvoer in het dak te plaatsen. De bevestigingsogen voor de gordelsluitingen aan weerszijden van de bagageruimte mogen niet worden gebruikt om lading vast te zetten. Trek de desbetreffende klep open.
92 Praktische voorzieningen BAGAGESCHERM Het bagagescherm is een flexibel scherm met oprolmechanisme. Let erop geen zware voorwerpen te plaatsen op het scherm in uitgerolde positie. Plaatsen Zet de stoelen op de derde zitrij in de portefeuillestand. Til het deksel van de opbergruimte in de dorpel van de bagageruimte op. Neem het oprolmechanisme in het midden vast en duw het in de richting van de linker stijl. Til het geheel op.
Praktische voorzieningen Verwijderen Trek het bagagescherm vanuit de bagageruimte naar u toe om het uit de steunen te verwijderen. Geleid het bagagescherm tijdens het oprollen. Neem de klemmen van de drie schermen los van de hoofdsteunen op de tweede zitrij. Druk het oprolmechanisme aan de linkerzijde in om het uit de steun B te kunnen verwijderen. Til het scherm op en kantel het naar voren.
94 Praktische voorzieningen De galerij bestaat uit twee stangen die onder het dak worden aangebracht, waarbij de ruimte daaronder vrij blijft voor inzittenden. Met deze galerij kunt u lange voorwerpen (minimaal 2 meter) vervoeren, als u de achterdeuren of achterklep hebt gesloten. De lange lading moet steunen op het opbergvak boven de voorruit en de twee stangen.
Praktische voorzieningen Wanneer u de stangen niet gebruikt: - draai de knoppen gedeeltelijk los, - til de stang iets op, - kantel 180° omhoog, - draai de knoppen weer vast. 95 Opbergen Montage van de stang - Maak de kunststof afdekplaatjes C los. Draai de knoppen aan het uiteinde van de stang helemaal los. Houd de stang vast aan de uiteinden en schuif deze naar binnen. Haal het metalen eindstuk A eruit door de stang bij het uiteinde als een spuit vast te houden.
96 Praktische voorzieningen SPIEGELS Handmatig verstelbare buitenspiegels Stel de spiegel met behulp van de hendel in de gewenste stand. Tijdens het parkeren kunnen de buitenspiegels handmatig ingeklapt worden. Deze buitenspiegels worden niet verwarmd. Elektrisch verstelbare buitenspiegels - Zet de knop naar links of rechts om de desbetreffende spiegel te selecteren. - Duw de knop in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen. - Zet de knop weer in het midden.
Binnenspiegel De binnenspiegel kent 2 standen: - dagstand (normaal), - nachtstand (antiverblinding). De spiegel kan in de dag- en nachtstand gezet worden met behulp van het hendeltje aan de onderzijde. Vensters voor tol-/ parkeerkaarten De athermische voorruit bevat twee niet-reflecterende gedeelten aan weerskanten van de binnenspiegel. Hier kunnen de tol- en/of parkeerkaarten worden bevestigd.
Binnenspiegel De binnenspiegel kent 2 standen: - dagstand (normaal), - nachtstand (antiverblinding). De spiegel kan in de dag- en nachtstand gezet worden met behulp van het hendeltje aan de onderzijde. Vensters voor tol-/ parkeerkaarten De athermische voorruit bevat twee niet-reflecterende gedeelten aan weerskanten van de binnenspiegel. Hier kunnen de tol- en/of parkeerkaarten worden bevestigd.
Praktische voorzieningen 98 Telkens als de schakelaar omhoog wordt getrokken, sluit de ruit enkele centimeters. Open de ruit volledig en sluit de ruit. Laat de schakelaar los en trek hem opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is gesloten. Tijdens deze handelingen is de beveiliging tegen beknellen uitgeschakeld. Gebruiksvoorschrift ELEKTRISCH BEDIENBARE RUITEN 1. Schakelaar ruitbediening bestuurderszijde 2.
99 Veiligheid tijdens het rijden VEILIGHEID TIJDENS HET RIJDEN HANDREM ALARMKNIPPERLICHTEN Aantrekken Loszetten Druk deze knop in, de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd. De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet. Gebruik de alarmknipperlichten alleen bij een noodsituatie, een noodstop of in uitzonderlijke omstandigheden. Trek aan de hendel van de handrem om de auto op de handrem te zetten. Controleer voordat u uitstapt of de handrem goed is aangetrokken.
100 Parkeerhulp PARKEERHULP ACHTER De parkeerhulp achter met geluidssignalen en/of een grafische weergave bestaat uit vier parkeersensoren die zijn aangebracht in de achterbumper. Het systeem waarschuwt de bestuurder voor elk obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat zich binnen het bereik van het systeem achter de auto bevindt. Het waarschuwt u niet voor objecten die zich direct onder de bumper bevinden.
Storing Als het systeem bij het inschakelen van de achteruitversnelling niet werkt, gaat het lampje van de schakelaar branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display display. Raadpleeg het CITROËN-netwerk. 101 Parkeerhulp Gebruiksvoorschrift Druk op deze schakelaar om het systeem te activeren of te deactiveren. De geactiveerde of gedeactiveerde toestand van het systeem wordt opgeslagen bij het afzetten van het contact.
102 Veiligheid tijdens het rijden ANTIBLOKKEERSYSTEEM (ABS - REF) Het ABS zorgt samen met de elektronische remdrukregelaar (REF) tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto, vooral op een slecht of glad wegdek. Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen, terwijl de remdrukregelaar de remdruk over de vier wielen verdeelt. Gebruiksvoorschrift Het ABS treedt automatisch in werking als één van de wielen dreigt te blokkeren. Het systeem zorgt niet voor een kortere remweg.
Het lampje knippert tijdens een ingreep van de ASR of het ESP. Uitschakelen ASR/ESP ANTISPINREGELING (ASR) EN ELEKTRONISCH STABILITEITSPROGRAMMA (ESP) Deze systemen staan in verbinding met het ABS en zijn hier een aanvulling op. De ASR zorgt voor een optimale overbrenging van de aandrijfkracht op de weg, zodat wordt voorkomen dat u tijdens het accelereren de controle over de auto verliest.
Veiligheidsgordels 104 Gebruiksvoorschrift VEILIGHEIDSGORDELS Hoogteverstelling Losmaken Knijp de knop van de geleider in en schuif deze omhoog of omlaag (veiligheidsgordel bestuurdersstoel en enkele passagiersstoel). Druk op de rode knop. Vastmaken Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. Trek aan de gordel om de vergrendeling van de gesp te controleren.
Voorschriften voor kinderen: - maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje. - laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden. De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden. Als de gordelspanners zijn geactiveerd, gaat het verklikkerlampje airbag branden. Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
106 Veiligheidsgordels Autogordels zitplaatsen achter (7 zitplaatsen) Tweede zitrij De drie zitplaatsen zijn uitgerust met driepuntsgordels en oprolautomaten. Let er bij het neerklappen van de buitenste stoelen of het neerklappen van de rugleuningen in de tafelstand op dat de autogordel van de middelste zitplaats niet knel komt te zitten.
107 Airbags AIRBAGS De elektronische schoksensoren registreren in dat geval de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones voor een aanrijding worden blootgesteld: - bij een ernstige aanrijding worden de airbags onmiddellijk opgeblazen en beschermen ze de inzittenden van de auto.
Airbags 108 Gebruiksvoorschrift De airbags werken alleen als het contact aan is. De airbags werken slechts eenmaal. Als er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), werken de airbags niet meer. Het activeren van de airbags gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. De rook is niet schadelijk, maar kan voor gevoelige personen irriterend zijn.
Airbags 110 Inschakelen In de stand "OFF" werkt de airbag aan passagierszijde bij een eventuele aanrijding niet. Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan de schakelaar weer op "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen. Storing airbag vóór Airbags vóór Deze zijn voor de bestuurder in het midden van het stuurwiel en voor de passagier in het dashboard aangebracht.
107 Airbags AIRBAGS De elektronische schoksensoren registreren in dat geval de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones voor een aanrijding worden blootgesteld: - bij een ernstige aanrijding worden de airbags onmiddellijk opgeblazen en beschermen ze de inzittenden van de auto.
Airbags 108 Gebruiksvoorschrift De airbags werken alleen als het contact aan is. De airbags werken slechts eenmaal. Als er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), werken de airbags niet meer. Het activeren van de airbags gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. De rook is niet schadelijk, maar kan voor gevoelige personen irriterend zijn.
Airbags Als dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, raadpleeg dan het CITROËN-netwerk om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd. De zij-airbags beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een ernstige zijdelingse aanrijding, om de kans op borstletsel te verkleinen.
Kinderen aan boord BEVESTIGEN VAN EEN KINDERZITJE MET EEN DRIEPUNTS VEILIGHEIDSGORDEL "Met de rug in de rijrichting" Aanbevolen op de zitplaatsen achter tot 2 jaar. Wanneer een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel vóór wordt geplaatst, moet de airbag aan passagierszijde zijn uitgeschakeld. Anders kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken. "Met het gezicht in de rijrichting" Aanbevolen op de zitplaatsen achter vanaf 2 jaar.
Kinderen aan boord 112 DOOR CITROËN AANBEVOLEN UNIVERSELE KINDERZITJES CITROËN levert een complete reeks kinderzitjes met een artikelnummer van CITROËN die met een driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt: Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg L1 "RÖMER Baby-Safe Plus" Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
Kinderen aan boord Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een veiligheidsgordel, van een universeel gehomologeerd kinderzitje, gerangschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de auto: 113 BEVESTIGING KINDERZITJES MET DE VEILIGHEIDSGORDEL Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie Minder dan 13 kg Van 9 tot 18 kg Van 15 tot 25 kg Van 22 tot 36 kg (Groep 1) (Groep 2) (Groep 3) (Groep 0 (a) en 0+) Van 1 tot Van 3 tot Van 6 tot T
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar in geval van een botsing. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt.
Kinderen aan boord 112 DOOR CITROËN AANBEVOLEN UNIVERSELE KINDERZITJES CITROËN levert een complete reeks kinderzitjes met een artikelnummer van CITROËN die met een driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt: Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg L1 "RÖMER Baby-Safe Plus" Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
Kinderen aan boord 115 VOOR UW AUTO GOEDGEKEURD ISOFIX-KINDERZITJE Het RÖMER Duo Plus ISOFIX-kinderzitje (gewichtsgroep B1) Groep 1: van 9 tot 18 kg Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX bevestigingen. Het is in dat geval verplicht het kinderzitje met de normale driepunts veiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen. Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
Kinderen aan boord 116 OVERZICHT BEVESTIGING ISOFIX-KINDERZITJES Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIXkinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter (A t/m G).
114 Kinderen aan boord Uw auto voldoet aan de nieuwe ISOFIX-normen. Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen: - twee bevestigingsringen A en B vóór, die zich tussen de rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden, Isofix kinderzitje met steun ISOFIX-kinderzitjes voorzien van een steun (voor op de vloer van uw auto) kunnen niet worden bevestigd op achterzitplaatsen voorzien van opbergvakken in de vloer (onder de voeten).
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar in geval van een botsing. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt.
118 Trekken van een aanhanger TREKKEN VAN EEN AANHANGER, EEN CARAVAN, EEN BOOT... Raadpleeg voor meer informatie over de aanhangergewichten de documenten van de auto (kentekenbewijs, ...) of in rubriek 8 het gedeelte "Gewichten". Adviezen Bij het slepen van een auto dienen de wielen van de gesleepte auto vrij rond te draaien; de versnellingsbak moet in de neutraalstand staan. Verdeling gewicht Verdeel het gewicht in de caravan/ aanhanger gelijkmatig en houd u aan de toegestane kogeldruk.
Trekken van een aanhanger Als het verklikkerlampje van de koelvloeistoftemperatuur gaat branden, stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af. Zie in de rubriek 6 het gedeelte "Niveaus". Banden Controleer de bandenspanning van de auto (zie rubriek 8 in het gedeelte "Identificatie") en de aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste waarde. Zijwind De zijwindgevoeligheid van de auto is groter. Rijd daarom soepel en met matige snelheid.
120 Uitrusting OVERIGE ACCESSOIRES Deze accessoires en onderdelen zijn getest en goedgekeurd ten aanzien van bedrijfszekerheid en veiligheid. Ze zijn volledig aangepast aan uw auto. Er wordt een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen, voorzien van een artikelnummer, aangeboden. Er is tevens een aanbod van accessoires beschikbaar, gerangschikt in comfort, vrije tijd en onderhoud: Inbraakalarm, graveren van ruiten, verbanddoos, veiligheidsvest, parkeerhulp achter, gevarendriehoek, ...
Telematica-eenheid "Active Fleet Data" De telematica-eenheid is rechtstreeks verbonden met het "hart" van de auto (via het multiplexnetwerk "Full CAN"), en kan naar wens de volgende actuele informatie weergeven: - afgelegde afstand in kilometers, - resterend aantal kilometers tot de volgende onderhoudscontrole, - waarschuwingen en storingen (oliepeil, koelvloeistofniveau, olietemperatuur, koelvloeistoftemperatuur, enz.). Met behulp van deze informatie kunnen fleetowners het wagenparkbeheer optimaliseren.
123 Motorkap openen Binnenzijde Trek aan de hendel onder het dashboard. De motorkap is ontgrendeld. Buitenzijde Motorkapsteun Til de motorkap met één hand iets op en steek uw andere hand met de palm omlaag naar binnen, zodat u gemakkelijk bij de haak kunt. Duw met deze hand de veiligheidshaak naar links. Open de motorkap. Zet om de motorkap open te houden de motorkapsteun vast in de met een sticker aangegeven houder in het plaatdeel aan de linkerzijde van de auto.
124 Onder de motorkap BENZINEMOTOR Let goed op bij alle werkzaamheden onder de motorkap. 1. Reservoir ruitensproeiers vóór. 2. Zekeringkast. 3. Reservoir koelvloeistof. 4. Reservoir rem- en koppelingsvloeistof. 5. Luchtfilter. 6. Oliepeilstok. 7. Motorolie (bij)vullen. 8. Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof. Accu-aansluitingen: + - Metalen positieve aansluiting. Metalen negatieve aansluiting (massa).
125 Onder de motorkap DIESELMOTOR 4. Reservoir rem- en koppelingsvloeistof. 5. Luchtfilter. 6. Oliepeilstok. 7. Motorolie (bij)vullen. 8. Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof. 9. Handopvoerpomp. Accu-aansluitingen: + - Metalen positieve aansluiting. Metalen negatieve aansluiting (massa). ONDERHOUD Let goed op bij alle werkzaamheden onder de motorkap. 1. Reservoir ruitensproeiers vóór. 2. Zekeringkast. 3. Reservoir koelvloeistof.
126 Niveaus Voer de onderstaande controles regelmatig uit om uw auto in goede staat te houden. Raadpleeg de voorschriften bij het CITROËN-netwerk of in het onderhoudsboekje dat bij dit instructieboekje zit. Let erop dat u bij het eventueel verwijderen en monteren van de afdekkap van de motor, de bevestigingsclips niet beschadigt. Motorolieniveau Regelmatig controleren en tussen twee verversingen eventueel olie bijvullen (maximum olieverbruik: 0,5 liter per 1000 km).
Vloeistofniveau stuurbekrachtiging Gebruik om ernstige motorschade te voorkomen uitsluitend door de constructeur aanbevolen koelvloeistof. Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilator. Wacht voor werkzaamheden aan het koelsysteem ten minste 1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat de koelventilator nog kan (gaan) werken als de sleutel uit het contactslot is verwijderd en het koelsysteem onder druk staat.
Controles 128 CONTROLES Accu Raadpleeg het onderhoudsboekje voor informatie over het vervangingsinterval van de filterelementen. Als de omgeving (veel stof) en de gebruiksomstandigheden van de auto (veel stadsverkeer) daartoe aanleiding geven, moeten de filters twee keer zo vaak worden vervangen. Laat uw accu voor de winter door het CITROËN-netwerk controleren. Remblokken De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten.
Als dit lampje gaat branden, moet het brandstoffilter worden afgetapt. Om te voorkomen dat het lampje gaat branden kan het filter ook op regelmatige basis worden afgetapt, bijvoorbeeld bij een onderhoudsbeurt. Draai de aftapplug van het filter los. Ga door met aftappen tot al het water uit het filter is weggelopen via de transparante slang. Draai vervolgens de aftapplug weer vast. De HDi-motoren zijn technologisch geavanceerde motoren.
Brandstof 130 Het tanken dient met afgezette motor te geschieden. - Open de brandstofvulklep. - Steek de sleutel in het slot en draai de sleutel een kwart omwenteling om. - Trek de tankdop uit de vulopening en bevestig deze aan de haak aan de binnenzijde van de vulklep. Op een label staat de voorgeschreven soort brandstof aangegeven. Laat het vulpistool bij het aftanken van de auto nooit meer dan 3 keer automatisch uitspringen. Indien dit wel gebeurt, kunnen er storingen optreden.
ECO-MODE Laden met behulp van een acculader: Nadat de motor is afgezet wordt bij aangezet contact na 30 minuten een aantal elektrische voorzieningen (ruitenwissers, ruitbediening, plafonniers, autoradio, enz.) automatisch uitgeschakeld om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. Op dat moment knippert het verklikkerlampje voor het laden van de accu en verschijnt er een melding op het display. Start de motor en laat deze enige tijd draaien om de bovengenoemde voorzieningen weer te kunnen gebruiken.
Wiel verwisselen 132 Gebruik van de set BANDENREPARATIESET De bandenreparatieset bevindt zich in een van de twee opbergvakken onder de voorstoelen. Deze complete set bestaat uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel. 1. Kruis het wiel waarvan de band lek is aan op de sticker met de snelheidslimiet, en plak deze op het stuurwiel om u er aan te herinneren dat u tijdelijk met een gerepareerd wiel rijdt. 2. Klik de flacon 1 op de compressor 2. 3. Sluit de flacon 1 aan op het ventiel van de lekke band.
133 Wiel verwisselen WIEL VERWISSELEN 1. PLAATSEN VAN DE AUTO - Verzeker u ervan dat alle inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plek bevinden. Zet de auto voor zover mogelijk op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond. Zet de handrem vast, zet het contact af en schakel de eerste versnelling of de achteruit in. - Blokkeer indien mogelijk het wiel schuin tegenover het te verwisselen wiel met een wielblok (indien aanwezig).
134 Wiel verwisselen 3. RESERVEWIEL - Open de achterdeuren voor toegang tot het reservewiel. - Draai de bout los met behulp van de wielsleutel, tot de reservewielhouder zo laag mogelijk hangt. - Haal de reservewielhouder los van de haak en plaats het reservewiel in de nabijheid van het te vervangen wiel.
135 Wiel verwisselen - Verwijder de wieldop door deze los te trekken met behulp van het hiervoor bestemde gereedschap. Draai de wielbouten iets los. - Plaats de kop van de krik in het steunpunt bij het te verwisselen wiel. Zorg ervoor dat het voetstuk van de krik op een stevige ondergrond staat en zich loodrecht onder het steunpunt bevindt. - Draai de krik uit tot het wiel loskomt van de grond. - Draai alle wielbouten geheel los. - Verwijder de wielbouten en het wiel.
136 Wiel verwisselen 5. MONTEREN VAN HET RESERVEWIEL - Plaats het wiel op de naaf en draai de wielbouten met de hand vast. Draai de wielbouten met de wielsleutel enigszins vast. - Laat de auto volledig zakken door de krik omlaag te draaien en verwijder de krik vervolgens. Draai de wielbouten met de wielsleutel volledig vast, zonder te forceren. Berg het wiel met de lekke band op in de reservewielhouder.
Sneeuwscherm 137 6. MONTEREN VAN HET GEREPAREERDE WIEL Het wiel dient op dezelfde manier te worden gemonteerd als bij stap 5. Vergeet bovendien niet de sierdop te monteren. Zie in de rubriek 8 het gedeelte "Identificatie" voor de plaats van de sticker met informatie over de banden. Zie in de rubriek 2 het gedeelte "Cockpit", hoofdstuk "Bandenspanningsdetectie" voor aanbevelingen na het vervangen van een wiel met bandenspanningssensor.
Sneeuwscherm 137 6. MONTEREN VAN HET GEREPAREERDE WIEL Het wiel dient op dezelfde manier te worden gemonteerd als bij stap 5. Vergeet bovendien niet de sierdop te monteren. Zie in de rubriek 8 het gedeelte "Identificatie" voor de plaats van de sticker met informatie over de banden. Zie in de rubriek 2 het gedeelte "Cockpit", hoofdstuk "Bandenspanningsdetectie" voor aanbevelingen na het vervangen van een wiel met bandenspanningssensor.
Lamp vervangen 138 Het vervangen van een lamp dient plaats te vinden met afgezet contact of losgekoppelde accu. Wacht na het vervangen van een lamp 3 minuten met het aansluiten van de accu. Controleer telkens als u een lamp vervangt of deze goed werkt. Hogedrukreiniging Probeer hardnekkig vuil niet van de koplampen, achterlichten en omgeving te verwijderen met een hogedrukreiniger, om te voorkomen dat de vernislaag en de afdichtrubbers beschadigd raken.
139 Lamp vervangen 1. Dimlicht/Grootlicht Type C, H4 - 55W - Trek aan de rubber borglip en verwijder het middelste deksel. - Neem de stekker los. - Maak de borglip los. - Vervang de lamp en let erop dat het metalen gedeelte goed aansluit op de groeven van de lampunit. - Maak de borglip weer vast. - Plaats het deksel terug en controleer of het rondom goed aansluit voor een goede afdichting. 2. Parkeerlicht Type A, W5W - 5W - Trek aan de rubber borglip en verwijder het deksel.
140 Lamp vervangen 4. Mistlampen vóór Type C, H1 - 55W - Verwijder de mistlamp door de bout los te draaien met behulp van een Torx© 30 schroevendraaier. De bout is toegankelijk via de hiervoor bestemde opening in de bumper. - Verwijder de drie bevestigingsklemmen uit de spatplaat onder de bumper. - Beweeg de spatplaat omhoog. - Maak de mistlamp los door de klem in te drukken. Verwijder de mistlamp via de buitenzijde. - Draai de gele kap een kwart omwenteling om deze te openen.
141 Lamp vervangen Zie voor meer informatie "Lampen". 1. Remlichten/achterlichten Type B, P21/5W - 21/5W 2. Richtingaanwijzers Type B, PY21W - 21W (amberkleurig) 3. Achteruitrijlichten Type B, P21W - 21W 4. Mistachterlicht Type B, P21W - 21W Hogedrukreiniging Probeer hardnekkig vuil niet van de koplampen, achterlichten en omgeving te verwijderen met een hogedrukreiniger, om te voorkomen dat de vernislaag en de afdichtrubbers beschadigd raken.
142 Lamp vervangen KENTEKENPLAATVERLICHTING DERDE REMLICHT Type A, W5W - 5W Type A, W16W - 16 W Met achterklep - Wip het lampglas met behulp van een schroevendraaier los. - Vervang de lamp. - Breng het lampglas aan en druk het aan de bovenzijde vast. Met achterdeuren - Maak de bekleding aan de binnenzijde los. - Druk de borglip opzij en neem de stekker los. - Draai de lamphouder een kwart omwenteling linksom. - Vervang de lamp. - Plaats de lamphouder terug en sluit de stekker weer aan.
Zekering vervangen 143 ZEKERINGEN VERVANGEN De zekeringkasten bevinden zich: - links aan de onderzijde van het dashboard (achter de klep), - in de motorruimte (bij de accu). De aanwijzingen in dit boekje hebben uitsluitend betrekking op zekeringen die met behulp van de speciale tang en de reservezekeringen (achter het opbergvak aan de rechterzijde van het dashboard) door de gebruiker vervangen kunnen worden. Raadpleeg voor overige werkzaamheden het CITROËN-netwerk.
Zekering vervangen 144 ZEKERINGEN DASHBOARD Kantel het opbergvak omlaag om bij de zekeringen te komen.
Zekering vervangen 145 ZEKERINGEN INTERIEUR Zekering F Ampère A 1 - 2 20 3 - 4 15 Relais inklapbare buitenspiegels 5 15 Relais aansluiting koelapparatuur Functies Niet gebruikt Stoelverwarming SNEL WEER OP WEG Niet gebruikt 7
146 Zekering vervangen ZEKERINGEN ONDER DE MOTORKAP Maak de zekeringkast open en kantel deze omlaag om bij de zekeringen te komen.
147 Ruitenwisserblad vervangen WISSERBLADEN VERVANGEN De ruitenwissers vóór in een speciale stand zetten - Beweeg de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact omlaag om de ruitenwissers naar de voorruitstijlen te bewegen (speciale stand). Vervangen van een wisserblad vóór - Til de ruitenwisserarm op. - Maak het wisserblad los en verwijder het. - Monteer het nieuwe wisserblad. - Zet de ruitenwisserarm terug.
148 Slepen van uw auto SLEPEN VAN DE AUTO Aan de voorzijde Het sleepoog is opgeborgen in de gereedschapsset, onder de rechter voorstoel. - maak het klepje aan de onderkant los met behulp van het vlakke gedeelte van het sleepoog, draai het demonteerbare sleepoog vast tot het stuit. Zonder takelen (4 wielen op de grond) Aan de achterzijde Gebruik hiervoor altijd een sleepstang.
150 Afmetingen
Afmetingen 151 AFMETINGEN (MM) L Totale lengte 4380 H Totale hoogte 1801-1862 A Wielbasis B Overhang vóór 925 C Overhang achter 727 D Totale breedte carrosserie zonder buitenspiegels 1810 met buitenspiegels 2112 E Spoorbreedte vóór 1505-1507 F Spoorbreedte achter 1554-1556 2e zitrij - Lengte laadruimte tot stoelen 990 2e zitrij, stoel neergeklapt 1343 Passagiersstoel weggeklapt 3000 TECHNISCHE GEGEVENS 2728 8
152 Afmetingen ACHTERDEUREN (mm) M Maximale hoogte laadvloer met bandenmaat 205/65 R15 en bekleding achterklep 582 Achterdeuren Klein N Nuttige hoogte O Breedte Achterklep Groot 1118 495 1313 543 1582
SCHUIFDEUREN (mm) P Nuttige hoogte 1009 Q Nuttige breedte 650 - Stahoogte onder geopende achterklep 1892 TECHNISCHE GEGEVENS 153 Afmetingen 8
Gewichten 154 GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (KG) Algemeen Raadpleeg voor meer informatie het kentekenbewijs van uw auto. Houd u aan het in uw land voorgeschreven maximale aanhangergewicht. Raadpleeg het CITROËN-netwerk voor meer informatie over de mogelijkheden voor het trekken van een aanhanger en over het maximale treingewicht. Max. snelheid bij het trekken van een aanhanger 100 km/h (of de plaatselijk geldende maximumsnelheid, in Nederland wettelijk 80 km/h).
155 Motoren diesel - benzine MOTOREN EN VERSNELLINGSBAK Type variant uitvoering Diesel NFR NFU 9HT 9HX 1.6 benzine 1.6 benzine 1.6 HDi 1.6 HDi Vermogen (pk) 90 110 75 92 92 110 Maximaal vermogen ECE-norm (kW/DIN) 66 80 55 66 66 80 6000 5800 3500 4000 4000 4000 1587 1587 1560 1560 1560 1560 5 5 5 5 5 5 78,5 x 82 78,5 x 82 75 x 88,3 75 x 88,3 75 x 88.
Motoren diesel - benzine 156 VERBRUIKSCIJFERS Benzine Type variant uitvoering Diesel NFR NFU 9HT 9HX 1.6 Benzine 1.6 Benzine 1.6 HDi 1.6 HDi 90 110 75 92 92 110 Binnen bebouwde kom (l/100 km) 10,8 10,8 7 7 6,8 6,8 Buiten bebouwde kom (l/100 km) 6,8 6,8 5 5 4,9 4,9 Gecombineerd brandstofverbruik (l/100 km) 8,2 8,2 5,7 5,7 5,6 5,6 CO2-uitstoot (g/km) 195 195 150 150 147 147 Benaming Vermogen (pk) 9HZ 9HV 1.6 HDi Fap 1.
Brandstofkwaliteit voor benzinemotoren Auto's met benzinemotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen van het type E5 (deze bevatten 5% ethanol) die voldoen aan de Europese richtlijn EN 228. Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn EN 15376.
158 Identificatie IDENTIFICATIEGEGEVENS A. Constructeursplaatje. B. Serienummer. Het serienummer is ingeslagen in het rechter binnenscherm vóór. C. Banden en kleurcode van de lak. De sticker C op het voorportier geeft de volgende informatie: - de maat van de velgen en banden, - de door de constructeur goedgekeurde bandenmerken, - de bandenspanning (deze moet minstens eens per maand bij koude banden gecontroleerd worden), - de kleurcode van de lak.
Autoradio INHOUD Het audiosysteem is zodanig gecodeerd dat dit uitsluitend luitend in uw auto functioneert. Raadpleeg het CITROËN-netwerk als u het systeem voor gebruik in een andere auto wilt laten configureren. Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Enkele minuten na het afzetten van de motor kan het audiosysteem automatisch worden uitgeschakeld om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
01 BASISFUNCTIES 2 4 3 5 6 7 9 8 1 10 15 14 13 11 12 1. Aan/uit en volumeregeling. 8. Annuleren van de bewerking. 13. Weergave van het algemene menu. 2. Uitwerpen van de CD. 9. 3. Selecteren van de weergave op het display: Audiofuncties (AUDIO), Boordcomputer (TRIP) en Telefoon (TEL). Functie TA (verkeersinformatie) AAN/UIT. Lang indrukken: toegang tot de PTY-functie (programmatypen radio). 10. Bevestigen. 14. Toetsen 1 t/m 6: Selecteren van een opgeslagen voorkeuzezender.
ALGEMEEN MENU 02 GELUIDSBRON: radio, CD, USB, opties. TELEFOON: Bluetooth, koppelingen, communicatie-instellingen en overdracht van MP3-bestanden. > MONOCHROOM DISPLAY C BOORDCOMPUTER: invoeren afstand, waarschuwingsmeldingen, status van functies. > MONOCHROOM DISPLAY A PERSOONLIJKE INSTELLING CONFIGURATIE: parameters van de auto, displayweergave, talen. Raadpleeg voor een compleet overzicht van de beschikbare menu's het gedeelte "Menustructuren" van dit hoofdstuk. 9.
03 AUDIO Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio. RADIO RDS SELECTEREN VAN EEN ZENDER 1 2 3 Druk herhaalde malen op de toets SOURCE om de radiofunctie te selecteren. Druk op de toets BAND AST om het golfbereik te selecteren: FM1, FM2, FMast of AM.
CD MP3-CD EEN CD AFSPELEN EEN MP3-CD AFSPELEN Plaats een MP3-CD in de speler. De CD-speler leest vervolgens de CD af tot alle nummers zijn gevonden. Daardoor kan het enkele tot enkele tientallen seconden duren voordat het afspelen begint. Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande CD’s kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de CD-brander. Plaats zonder op de toets EJECT te drukken een CD in de CD-speler; deze zal de CD automatisch afspelen.
CD MP3 CD-WISSELAAR (AUDIO- EN MP3-CD'S)* INFORMATIE EN TIPS Het formaat MP3 (afkorting van MPEG 1,2 & 2.5 Audio Layer 3) is een standaard voor het comprimeren van geluid die de mogelijkheid biedt enkele tientallen speellijsten op één CD te plaatsen. De mogelijkheid om een MP3-speellijst af te spelen en weer te geven is afhankelijk van het gebruikte brandprogramma en/of de gebruikte instellingen.
04 USB-station GEBRUIK VAN DE USB-POORT 1 2 3 Deze module bestaat uit een USB-poort en een Jack-aansluiting. De module kan verschillende audiobestandsformaten (.mp3, .ogg, .wma, .wav...) lezen. De bestanden op het externe apparaat, zoals een draagbare MP3-speler of een USB-stick, worden overgebracht op uw Autoradio. Via de luidsprekers van de auto wordt de muziek weergegeven. USB-stick (1.1, 1.2 en 2.0) of iPod® van de vijfde generatie of hoger: - de geaccepteerde playlists zijn van het type m3u, .
04 USB-STATION GEBRUIK VAN DE USB-POORT 2 Druk LIST lang in voor het weergeven van de indelingen. Kies per map / Artiest / Genre / Playlist, druk op OK om de gekozen indeling te bevestigen en vervolgens opnieuw op OK om de keuze vast te leggen. 4 OK - per Map: alle mappen met audiobestanden worden in een algemeen overzicht en alfabetisch geordend weergegeven, zonder dat daarbij rekening is gehouden met de mappenstructuur.
AUX-INGANG GEBRUIKEN JACK- OF RCA-AANSLUITING (afhankelijk van de uitvoering) VOLUMEREGELING EXTERNE APPARATUUR De AUX-aansluiting JACK en RCA dient om een extern apparaat (MP3-speler…) aan te sluiten. 1 Stel eerst het volume van uw draagbare apparatuur af. Sluit eenzelfde extern apparaat niet aan via de USB-aansluiting en de JACK-aansluiting tegelijkertijd. 1 2 Sluit het externe apparaat (MP3-speler...
BLUETOOTH FUNCTIES De beschikbare functies zijn afhankelijk van het netwerk, de SIM-kaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en uw provider voor meer informatie over de beschikbare functies. Een overzicht van de meest geschikte telefoons is verkrijgbaar via het netwerk. Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
STREAMING BLUETOOTH-AUDIO (IN DE LOOP VAN HET JAAR BESCHIKBAAR) EEN GESPREK ONTVANGEN 1 Een inkomend gesprek wordt aangegeven door een beltoon en het verschijnen van een venster op het multifunctionele display. Draadloze overdracht van muziekbestanden van de telefoon naar het audiosysteem van de auto. De telefoon moet de desbetreffende Bluetooth-profielen (A2DP/AVRCP) kunnen ondersteunen. 1 Start de koppelingsprocedure tussen de telefoon en de auto.
06 SNELKEUZE BEDIENING OP HET STUURWIEL RADIO: selecteren van de vorige voorkeuzezender. CD-WISSELAAR: selecteren van de vorige CD. Selecteren van het vorige item van een menu. RADIO: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde. CD/CD-WISSELAAR/MP3: selecteren van het volgende nummer. CD/CD-WISSELAAR: lang indrukken: versneld vooruitspoelen. Selecteren van het vorige item. Volume verhogen. - RADIO: selecteren van de volgende voorkeuzezender. CD-WISSELAAR: selecteren van de volgende CD.
07 CONFIGURATIE DATUM EN TIJD INSTELLEN DISPLAY C 1 2 Druk op de toets MENU. Selecteer met de pijltoetsen de functie PERSOONLIJKE INSTELLING - CONFIGURATIE. 5 6 Selecteer met de pijltoetsen de functie DATUM EN TIJD INSTELLEN. PERSOONLIJKE INSTELLING - CONFIGURATIE 3 Druk op de toets om de selectie te bevestigen. 4 DATUM EN TIJD INSTELLEN 7 8 Selecteer met de pijltoetsen de functie CONFIGURATIE BEELDSCHERM. CONFIGURATIE BEELDSCHERM Druk op de toets om de selectie te bevestigen.
08 MENUSTRUCTUUR DISPLAY monochroom A 1 BASISFUNCTIE 2 KEUZE A 3 Keuze A1 3 Keuze A2 2 KEUZE B.... RADIO-CD 1 1 monochroom display C Wanneer u op de toets OK drukt, komt u in de verkorte menu's terecht, afhankelijk van de weergave op het scherm: RADIO INST.
08 MENUSTRUCTUUR DISPLAY monochroom A 1 BASISFUNCTIE 2 KEUZE A 3 Keuze A1 3 Keuze A2 2 KEUZE B.... RADIO-CD 1 1 monochroom display C Wanneer u op de toets OK drukt, komt u in de verkorte menu's terecht, afhankelijk van de weergave op het scherm: RADIO INST.
08 MENUSTRUCTUREN monochroom display C AUDIOFUNCTIES 1 VOORKEUZE FM 2 RDS-functie 3 4 inschakelen/uitschakelen 1 BLUETOOTH-TELEFOON 2 PARAMETERS VAN DE AUTO DEFINIËREN* 1 CONFIGURATIE BLUETOOTH 2 CONFIGURATIE BEELDSCHERM 4 inschakelen/uitschakelen weergave radiotext (RDTXT) 3 4 inschakelen/uitschakelen AFSPEELMOGELIJKHEDEN RDM-functie (random) 4 normale weergave 4 omgekeerde weergave 4 regeling helderheid (- +) dag/maand/jaar instellen 3 4 4 inschakelen/uitschakelen 3 4 3 datu
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD, CD-wisselaar...). Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, muziekstijl, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD, CD-wisselaar...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...). Het verkeerde golfbereik is geselecteerd. Druk op de toets BAND AST om het golfbereik (AM, FM1, FM2, FMAST) terug te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen. De functie TA (verkeersinformatie) is ingeschakeld, maar ik krijg geen verkeersinformatie te horen.
MyWay MULTIMEDIA-AUTORADIO/BLUETOOTH-TELEFOON GPS EUROPA OP SD-KAART INHOUD Uw MyWay is zodanig gecodeerd dat deze ze uitsluitend uits in uw auto functioneert. Raadpleeg het CITROËN-netwerk als u het systeem voor gebruik in een andere auto wilt laten configureren. Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto.
01 BASISFUNCTIES 01 BEDIENINGSPANEELMYWAY 9.
01 BASISFUNCTIES BEDIENINGSPANEELMYWAY 1 11 3 4 5 2 8 14 2. Motor afgezet - Kort indrukken: aan/uit. - Lang indrukken: afspelen CD pauzeren, geluidsweergave radio onderbreken. Draaiende motor - Kort indrukken: afspelen CD pauzeren, geluidsweergave radio onderbreken. - Lang indrukken: resetten van het systeem. 9 10 12 15 5. Toegang tot het menu SETUP. Lang indrukken: toegang tot het GPS-bereik en de demomode. 6. Toegang tot het menu TELEFOON. Weergave van de gesprekkenlijst. 7.
ALGEMENE WERKING 02 Door meerdere keren achter elkaar op de toets MODE te drukken, krijgt u toegang tot de volgende menu's: RADIO/MULTIMEDIASPELERS KAARTWEERGAVE OP VOLLEDIG SCHERM TELEFOON (Tijdens een telefoongesprek) NAVIGATIE (Tijdens navigatie) BOORDCOMPUTER SETUP: taalkeuze, datum en tijd, weergave, parameters van de auto, eenheden en systeeminstellingen, DEMONSTRATIE.
02 ALGEMENE WERKING WEERGAVE AFHANKELIJK VAN DE CONTEXT BOORDCOMPUTER: Door de draaiknop OK in te drukken krijgt u toegang tot de snelkeuzemenu's. 1 WAARSCHUWINGENLOGBOEK 1 STATUS VAN DE FUNCTIES RADIO : TELEFOON: NAVIGATIE (TIJDENS NAVIGATIE): FM 1 2 verkeersinfo(TA) 2 RDS 1 OPHANGEN 2 radiotekst 1 NAVIGATIE AFBREKEN 1 IN WACHT ZETTEN 2 regioprog.
03 NAVIGATIE EEN BESTEMMING KIEZEN 1 Plaats de SD-kaart met navigatiegegevens in de lezer op het bedieningspaneel om de navigatiefuncties te gebruiken. De navigatiegegevens op de SD-kaart mogen niet worden gewijzigd. Updates van navigatiegegevens zijn verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk. 4 Druk op de toets NAV. Selecteer de functie NIEUWE BESTEMMING INVOEREN en druk op de draaiknop om te bevestigen.
Tijdens de navigatie kan de laatste aanwijzing worden herhaald door het uiteinde van de verlichtingsschakelaar in te drukken. 7 9 Draai aan de draaiknop en selecteer OK. Druk op de draaiknop om te bevestigen. Selecteer vervolgens NAVIGATIE STARTEN en druk op de draaiknop om te bevestigen. NAVIGATIE STARTEN 10 Voor een snellere invoer is het mogelijk rechtstreeks ks ee een postcode in te voeren via de functie POSTCODE. Gebruik het virtuele toetsenbord om de letters en cijfers in te voeren.
03 NAVIGATIE NAVIGATIEOPTIES 1 De route die het MyWay berekent, hangt af van de geselecteerde navigatieopties. Door het wijzigen van deze opties kan een totaal verschillende route worden berekend. 5 Druk op de toets NAV. 2 Druk nogmaals op de toets NAV of selecteer de functie MENU NAVIGATIE en druk op de draaiknop om te bevestigen. ROUTEDYNAMIEK. 6 MENU NAVIGATIE 3 Selecteer de functie NAVIGATIEOPTIES en druk op de draaiknop om te bevestigen.
ETAPPE TOEVOEGEN 1 Na het selecteren van de bestemming kunnen etappes aan de route worden toegevoegd. 5 Voer bijvoorbeeld een nieuw adres in. Druk op de toets NAV. NIEUWE BESTEMMING INVOEREN 2 Druk nogmaals op de toets NAV of selecteer de functie MENU NAVIGATIE en druk op de draaiknop om te bevestigen. 6 Selecteer na het invoeren van het nieuwe adres OK en druk op de draaiknop om te bevestigen. OK MENU NAVIGATIE 3 Selecteer de functie ETAPPES en druk op de draaiknop om te bevestigen.
03 NAVIGATIE POINTS OF INTEREST ZOEKEN 1 Points of interest (POI) zijn openbare gebouwen en diensten in de omgeving (hotels, bedrijven, vliegvelden...). 6 Druk op de toets NAV. 2 POI IN PLAATS Druk nogmaals op de toets NAV of selecteer de functie MENU NAVIGATIE en druk op de toets om te bevestigen. Via de toets LIST op het virtuele toetsenbord is een n ove overzicht van plaatsnamen in het geselecteerde land beschikbaar.
03 NAVIGATIE Door in te zoomen op dit pictogram ontdekt u nieuwe Points of interest. POI-lijst 9.
03 NAVIGATIE NAVIGATIE-INSTELLINGEN 1 Raadpleeg het CITROËN-netwerk voor meer informatie over de procedure voor het instellen van RISICOZONE-POI'S. Voor het updaten van RISICOZONE-POI's is een SDHC-speler (High Capacity) vereist. 4 Druk op de toets NAV. Selecteer de functie VOLUME GESPROKEN BERICHTEN en draai aan de draaiknop om het volume van de verschillende gesproken berichttypen (verkeersinformatie, waarschuwingsmeldingen…) in te stellen.
04 VERKEERSINFORMATIE INSTELLEN VAN DE FILTERS EN DE WEERGAVE VAN TMC-BERICHTEN De filters werken onafhankelijk en cumulatief. Het is raadzaam om een filter op de route en een filter rondom de auto in te schakelen van: - 3 km of 5 km voor een gebied met een dicht wegennet, - 10 km voor een gebied met een normaal wegennet, - 50 km voor lange trajecten (autosnelweg). 3 1 Druk op de toets TRAFFIC. Selecteer het gewenste filter: BERICHTEN OP ROUTE ALLEN WAARSCH.
05 RADIO Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio. RDS - REGIONALE FUNCTIE VERKEERSINFORMATIE SELECTEREN VAN EEN ZENDER 1 1 Druk op de toets RADIO om de alfabetische lijst met lokaal ontvangen zenders weer te geven.
06 MULTIMEDIASPELERS CD, CD MET MP3- OF WMA-BESTANDEN, SD-KAART MP3/WMA INFORMATIE EN TIPS De formaten MP3 (afkorting van MPEG 1, 2 & 2.5 Audio Layer 3) en WMA (afkorting van Windows Media AudioM, eigend eigendom van Microsoft) zijn standaarden voor het comprimeren van g geluid die de mogelijkheid bieden enkele tientallen nummerss op één é CD te plaatsen. Bij gebruik van het GPS-navigatiesysteem moet de SD-kaart van de navigatie in de speler van de MyWay zijn geplaatst.
MUZIEK SELECTEREN/BELUISTEREN CD, MP3-/WMA-CD, SD-KAART MP3-/ WMA-CD 1 4 Druk op de toets MUSIC. Selecteer de gewenste geluidsbron: CD, MP3-/WMA-CD, SD-KAART MP3/WMA… Druk op de draaiknop om te bevestigen. Het afspelen begint. 5 Druk op de toets omhoog/omlaag om de volgende/vorige map te selecteren. De lijst met nummers of MP3-/WMA-bestanden verschij erschijnt onder het MENU MUZIEK. 2 Druk nogmaals op de toets MUSIC of selecteer de functie MENU MUZIEK en druk op de draaiknop om te bevestigen.
06 MULTIMEDIASPELERS AUX-INGANG GEBRUIKEN CD-WISSELAAR AUDIO-/RCA-KABEL NIET BIJGELEVERD 1 EEN CD AFSPELEN (GEEN MP3-/WMA-FORMAAT) 1 Sluit het externe apparaat (MP3-/WMA-speler…) met de JACK/RCAaudiokabel aan op de audioaansluitingen (wit en rood, type t RCA) in het dashboardkastje. 2 2 Druk op de toets MUSIC en druk nogmaals op de toets of selecteer de functie MENU MUZIEK en druk op de draaiknop om te bevestigen.
07 BLUETOOTH-TELEFOON KOPPELEN VAN EEN TELEFOON Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfr andsfree-set van het MyWay mag om veiligheidsredenen en vanwege ge he het feit dat deze handeling volledige aandacht van de bestuurder vraagt, raagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet gezet contact. 1 2 3 Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon. De laatst gekoppelde telefoon wordt automatisch opnieuw gekoppeld.
EEN OPROEP ONTVANGEN 1 BELLEN 1 Druk op de toets PHONE. Wanneer u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijn rschijnt een popupvenster op het multifunctionele display. 2 Selecteer JA om de oproep te accepteren of NEE om de oproep te weigeren en bevestig door op de draaiknop te drukken. JA 3 2 NEE Druk op de toets PHONE om het gesprek te beëindigen of druk op de draaiknop, selecteer GESPR. BEËIND. en bevestig door op de draaiknop te drukken. GESPR.
08 CONFIGURATIE DATUM EN TIJD INSTELLEN 1 Deze functie geeft toegang tot de volgende opties: SYSTEEMTAAL, DATUM EN TIJD, DISPLAY (HELDERHEID, KLEUR, KLEUR KAART), PARAMETERS AUTO, EENHEDEN, SYSTEEMINSTELLINGEN. 5 Druk op de toets SET UP. 2 Selecteer de functie DATUM EN TIJD en druk op de draaiknop om te bevestigen. DATUM EN TIJD 3 Selecteer de functie DATUM EN TIJD INSTELLEN en druk op de draaiknop om te bevestigen. Selecteer de functie DATUMFORMAAT en druk op de draaiknop om te bevestigen.
BOORDCOMPUTER / PARAMETERS AUTO DIAGNOSE AUTO - Het tabblad "auto" met: de actieradius, het huidige verbruik en de nog af te leggen afstand. - Het tabblad "1" (traject 1) met: de gemiddelde snelheid, het gemiddelde verbruik en de afgelegde afstand berekend over het traject "1". - Het tabblad "2" (traject 2) met dezelfde gegevens voor een tweede traject.
09 BASISFUNCTIES STUURKOLOMSCHAKELAARS RADIO: selecteren van de volgende radiozender in de lijst. Lang indrukken: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde. CD/SD-KAART MP3/CD-WISSELAAR: selecteren van het volgende nummer. CD/SD-KAART MP3/CD-WISSELAAR: ingedrukt houden: snel vooruitspoelen. RADIO: selecteren van de volgende voorkeuzezender. SD-KAART MP3/WMA: selecteren van de volgende speellijst. CD-WISSELAAR: selecteren van de volgende CD. Selecteren van het volgende item in het adresboek.
10 MENUSTRUCTUUR DISPLAYS 1 BASISFUNCTIE KEUZE A keuze A1 3 keuze A2 2 KEUZE B...
MENU NAVIGATIE 1 2 AFBREKEN/HERVATTEN NAVIGATIE 3 tussenstop toevoegen BESTEMMING INVOEREN 2 3 adresinvoer 4 land 4 plaats 4 straat 4 nummer navigatie starten 4 4 postcode 4 opslaan in adresboek 4 geo.
MENU TELEFOON 1 2 NUMMER BELLEN SETUP 1 2 SYSTEEMTAAL 4 dark blue 3 kleur kaart 2 BELLEN VANUIT ADRESBOEK 3 deutsch 4 dagmodus voor kaart 2 GESPREKSLIJSTEN 3 english 4 nachtmodus voor kaart 4 automatische dag-/nachtmodus voor kaart 2 TELEFOON KOPPELEN espanol 3 3 telefoon zoeken 3 français 3 gekoppelde telefoons 3 italiano koppeling verbreken 3 nederlands 4 telefoon hernoemen 4 koppeling wissen 4 alle koppelingen wissen 4 details weergeven 4 2 3 INSTELLINGEN beltoon
VEELGESTELDE VRAGEN In de onderstaande tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw MyWay. VRAAG geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD, CD-wisselaar...). De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler. ANTWOORD Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, muziekstijl, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen.
ANTWOORD De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...). OPLOSSING De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt. Activeer de functie RDS om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De optie VERKEERSINFORMATIE is aangevinkt, maar de files op de route worden niet direct gemeld. Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de verkeersinformatie te ontvangen. Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt ontvangen (weergave van de pictogrammen van de verkeersinformatie op de kaart). In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen, ...) verkeersinformatie beschikbaar. Dit is een normaal verschijnsel.
04 HANDSFREE SET KOPPELEN VAN EEN TELEFOON DISPLAY C De beschikbare functies van de handsfree set zijn afhankelijk van het netwerk, de SIM-kaart en de compatibiliteit met de gebruikte Bluetooth-apparatuur. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en uw provider voor meer informatie over de beschikbare functies. Een overzicht van de meest geschikte telefoons is verkrijgbaar via het netwerk. Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Gebruiksvoorschrift van de handsfree set Het koppelen van een nieuwe mobiele telefoon met Bluetooth is niet mogelijk tijdens het rijden. Om veiligheidsredenen mag de bestuurder het koppelen van de mobiele telefoon aan de handsfree set van de autoradio en andere handelingen die de aandacht van het verkeer afleiden uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto, met aangezet contact.