Operation Manual

100
Veiligheid tijdens het rijden
Berlingo2VU_nl_Chap05_Securite_ed02-2016
Werking
Als uw auto te dicht bij de voorligger
komt of de voorligger te snel nadert,
remt het systeem automatisch om een
aanrijding te voorkomen.
U wordt dan door de weergave van
een melding gewaarschuwd.
De remlichten van uw auto gaan
branden om andere weggebruikers te
waarschuwen.
De aanrijding kan automatisch worden
voorkomen als het snelheidsverschil
tussen uw auto en de voorligger niet
groter is dan 15 km/h.
Is het verschil groter, dan probeert het
systeem een aanrijding te voorkomen
of de kracht van de botsing te
beperken door de auto af te remmen.
Het automatische noodremsysteem
kan de auto volledig tot stilstand
brengen als dit nodig is.
In dat geval blijven de remmen
enige tijd (ongeveer 1,5 seconde)
geactiveerd terwijl de auto stilstaat. De
bestuurder kan in die tijd de controle
over de auto overnemen en het
rempedaal intrappen.
Het ingrijpen van het systeem
kan ook tot gevolg hebben
dat de motor afslaat, behalve
als de bestuurder tijdens het
automatische remmen snel
genoeg het koppelingspedaal intrapt.
Tijdens het automatische remmen
kan de bestuurder zelf, door het
rempedaal stevig in te trappen,
altijd proberen harder te remmen dan
het noodremsysteem.
Na een aanrijding wordt
het systeem automatisch
uitgeschakeld; het werkt dan niet
meer.
Ga naar het CITROËN-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats om het
systeem weer gebruiksklaar te laten
maken.
Grenzen van het systeem
Het systeem detecteert slechts
stilstaande voertuigen of voertuigen die
in dezelfde richting rijden.
Het detecteert geen kleine
voertuigen (etsen, motoretsen),
voetgangers of dieren en ook
geen stilstaande voorwerpen die
niet reecteren.
Het systeem treedt niet in werking of
wordt uitgeschakeld als de bestuurder:
- het gaspedaal diep intrapt
- of een ruk aan het stuur geeft
(uitwijkmanoeuvre).
Onder zeer slechte
weersomstandigheden (zware
regenval, sneeuw, mist, hagel
enz.) neemt de remweg toe waardoor
het systeem minder efciënt een
aanrijding kan voorkomen.
De bestuurder moet dus altijd bijzonder
oplettend blijven.
Laat nooit sneeuw op de motorkap
liggen, voorwerpen boven de
motorkap uitkomen of voorwerpen
op het dak naar voren uitsteken: ze
zouden in het gezichtsveld van de
sensor kunnen komen en de detectie
van voertuigen kunnen hinderen.