Operation Manual

32
4.0 GEBRUIKSINSTRUCTIES
4.1 STARTEN VAN DE GENERATOR
Normaal wordt de accu van 12 V gebruikt om de
generatorgroep te starten.
Zet eerst de rode knop (nr. 27 fig. 5) op het bedieningspaneel
in
de positie „I“.
Om de generatorgroep bij een koude motor te starten moet
u de groene STARTknop (nr. 25 fig. 5) tegelijk met de witte
CHOKEknop gedurende max. 5 seconden ingedrukt
houden.
PAS OP
Probeer niet gedurende langere tijd of meerdere keren
(meer dan 5 pogingen achter elkaar) de generatorgroep te
starten, aangezien hierdoor de startmotor beschadigd kan
raken.
Om de generatorgroep te starten als de motor al warm is,
of in de zomer wanneer de buitentemperaturen hoog zijn,
hoeft u alleen op de groene STARTknop (nr. 25 fig. 5) te
drukken.
Bij noodgevallen kan de generatorgroep met de hand
worden gestart door middel van een starthendel (nr. 4 fig.
8 en 15), terwijl (als de motor koud is) de chokemagneet (nr.
36 fig. 8 en 15) met één hand wordt gesloten.
De groene LED op het bedieningspaneel (nr. 23 fig. 5) geeft
aan dat de generatorgroep correct werkt.
4.2 DE GENERATOR STOPPEN
Zet de rode STOPtoets (nr. 27 fig. 5) op het bedieningspaneel
in de positie „0“. Bij de modellen 2500 4000 5500
kunt u eventueel ook gebruik maken van de
veiligheidsschakelaar op de generatorgroep zelf (nr. 7 fig. 6
en 14).
4.3 ONVERMIJDBARE RISICO’S
GEVAAR
De generator is uitgerust met een verbrandingsmotor en
maakt zodoende gebruik van licht ontvlambare brandstoffen.
Uitlaatgassen komen onder de behuizing en zijn, hoewel zij
met koelingslucht worden vermengd, zeer heet.
Raak de onderdelen van de behuizing vlakbij de uitlaat niet
aan en plaats geen handen of andere objecten in de
behuizing.
4.4 ONJUIST GEBRUIK
GEVAAR
De generator mag alleen door gekwalificeerd personeel
worden geïnstalleerd, volgens de aanwijzingen van de
producent.
De generator mag uitsluitend worden gebruikt voor het
opwekken van stroom voor voertuigen die zijn uitgerust met
een standaard elektrische stroomkring die overeenstemt
met de stroom die door de generator wordt voorzien.
4.5 PRAKTISCHE AANWIJZINGEN
Voor het beste gebruik van de generator herinneren wij u er
aan dat kleine, maar langdurige overbelastingen als gevolg
kunnen hebben dat de thermoschakelaars (nr. 10 en 11 in
fig. 6 en 14) worden uitgeschakeld.
Gedurende de inlooptijd is het raadzaam de nieuwe motor
niet te onderwerpen aan belastingen die de nominale
belastingen met 70% overschrijden, in ieder geval tijdens de
eerste 50 werkuren.
4.6 FOUTOPSPORING
Hieronder volgt een lijst met storingen die voor kunnen
komen, met de respectievelijke oorzaken en mogelijke
oplossingen. Als er storingen zijn die niet in deze lijst
voorkomen, kunt u advies vragen bij een bevoegd
klantenservicecentrum.
1 Wanneer de groene STARTknop (nr. 25 fig. 5)
op
het bedieningspaneel wordt ingedrukt, werkt
de generator niet.
Oorzaken en oplossingen:
1.1 Controleer of de rode schakelaar (nr. 27 fig. 5) in de
positie „I“ staat.
1.2 Stroomsnoeren zijn los.
(Door bevoegd personeel laten controleren).
1.3 Geen stroomvoorziening naar startmotor.
(Door bevoegd personeel laten controleren).
1.4 Aarddraad van de generator niet aangesloten.
(Door bevoegd personeel laten controleren).
2 De startmotor draait, maar de generator wil niet
starten.
Oorzaken en oplossingen:
2.1 Geen brandstof: controleren.
2.2 Geen olie in de motor.
Controleer of het rode waarschuwingslampje (nr. 6
fig. 5) op het bedieningspaneel knippert tijdens het
starten.
Olieniveau controleren en eventueel bijvullen (zie
Onderhoud).
2.3 De veiligheidsschakelaar (nr. 7 fig. 6 en 14) is in de
positie „0“.
Controleer en in positie „I“ zetten.
2.4 Controleer of de stekker van de bougie volledig is
ingestoken.