Manual

1. Installeer een meter op de pomp. Als een apparaat uitgerust
is met een optionele druktransductor, moet worden
geverifieerd dat de "DRUK INSTELLEN"-klep hoger ingesteld
staat dan de gewenste instelling van de uitlaatklep, of dat de
Automatische modus Uit staat.
2. Start de pomp om de olie te laten opwarmen.
3. Draai de borgmoer van de instelschroef los.
4. Beweeg de klep om druk in het systeem op te bouwen.
Gebruik een allensleutel en draai de instelschroef linksom
om de druk te verlagen en rechtsom om de druk te verhogen.
N.B.: Om een nauwkeurige instelling te verkrijgen moet de
druk tot op een punt beneden de uiteindelijke instelling
worden verlaagd, en daarna geleidelijk worden verhoogd
totdat de uiteindelijke instelling bereikt is.
5. Draai de borgmoer na het instellen van de gewenste druk vast.
6. Zet de klep op de neutrale stand en laat de systeemdruk
teruggaan naar 0 psi.
7. Controleer de uiteindelijke drukinstelling opnieuw door de
klep te bewegen en het systeem onder druk te zetten.
Figuur 2
6.0 PROBLEEMOPLOSSING
1. Er wordt geen druk in het systeem opgebouwd. Controleer de
uitlaatklep in de regelklep of in de pomp op de juiste instelling
(zie het pompreparatie- of klepreparatieblad). Controleer alle
slangaansluitingen en draai ze zonodig vast. Als het
probleem niet opgelost is, moeten de cilinder en slangen van
de klep worden verwijderd. Zet vervolgens een meter
rechtstreeks in kleppoort A en zet de klep op Vooruit. Als er
geen druk kan worden ontwikkeld, moet het apparaat naar
het dichtstbijzijnde erkende ENERPAC Servicecentrum
worden gebracht. As er wel druk wordt ontwikkeld schuilt het
probleem in de cilinder, slangen of koppelingen.
2. De cilinder kan geen lading stationair houden. Dit duidt op
versleten klepafdichtingen of een drukhandhavende keerklep
die moet worden vervangen door een erkend Enerpac
Servicecentrum.
7.0 ONDERHOUD
1. Controleer alle hydraulische en luchtaansluitingen regelmatig
om te verzekeren dat zij goed vastzitten. Losse of lekke
aansluitingen kunnen onregelmatige werking en/of volledig
verlies van werking tot gevolg hebben. Alle defecte
onderdelen moeten onmiddellijk worden vervangen of
gerepareerd.
2. Controleer het hydraulische oliepeil in uw systeem
regelmatig.
3. Vervang de hydraulische olie ongeveer om de 250-300 uur
van bedrijfsvoering. In stoffige of vuile gebieden kan het
noodzakelijk zijn om de olie vaker te vervangen.
8.0 HYDRAULISCH SYSTEEM
1. Houd alle hydraulische onderdelen vrij van vuil, vet,
splinters, enz.
2. Het hydraulische onderdeel moet in gebieden tewerk worden
gesteld die vrij van rommel en onnodige apparatuur zijn.
3. Controleer uw hydraulisch systeem regelmatig op mogelijke
losse aansluitingen, lekken, enz. Beschadigde of lekke
hydraulische onderdelen moeten onmiddellijk worden
vervangen of vakkundig worden gerepareerd.
4. Controleer de hydraulische olie in uw hydraulisch systeem
om de 40 uur van bedrijfsvoering, of vaker in ongewoon vuile
of stoffige gebieden.
5. De olietemperatuur moet op een temperatuur op, of lager dan
65 °C (150 °F) worden gehouden door middel van een
warmtewisselaar of andere methodes.
9.0 OPSLAGINSTRUCTIES
Als het apparaat lange tijd (30 dagen of langer) wordt opgeslagen,
moet hij als volgt worden geprepareerd:
1. Veeg het volledige apparaat schoon.
2. Ontkoppel alle hydraulische leidingen om onvoorziene
werking te voorkomen.
3. Dek het apparaat af met een soort bedekking.
4. Opslaan in een schone en droge omgeving die NIET aan
uiterste temperaturen onderhevig is.
A
B
28
Uitlaatklepbehuizing
(de uitlaatklepbehuizing NIET DRAAIEN)
Borgmoer
Instelschroef