Operation Manual

62
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
WEGWIJS IN
UW AUTO
ALGEMENE OPMERKINGEN
Controleer tijdens parkeermanoeuvres
of zich geen obstakels op of onder het
sensorsysteem bevinden.
Obstakels die zich dicht bij de auto be-
vinden, worden onder bepaalde om-
standigheden niet door het systeem ge-
signaleerd en kunnen dus de auto be-
schadigen of zelf beschadigd worden.
Hierna staan enkele omstandigheden ver-
meld die de prestaties van het parkeer-
systeem kunnen beïnvloeden:
Een verminderde gevoeligheid van de
sensor en een vermindering van de
prestaties van het parkeerhulpsysteem
kunnen veroorzaakt worden door de
aanwezigheid op de sensor van: ijs,
sneeuw, modder, meerdere laklagen.
De sensor signaleert een niet bestaand
object (“echo-storing”); dit wordt ver-
oorzaakt door mechanische storingen,
bijvoorbeeld: wassen van de auto, regen
(met veel wind) en hagel.
De metingen van de sensor kunnen
beïnvloed worden/zijn door ultrasone
systemen (bijv. luchtdrukremmen van
vrachtwagens of pneumatische hamers)
die zich in de nabijheid bevinden.
WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt auto-
matisch uitgeschakeld als de stekker van
de elektrische kabel van de aanhanger
wordt aangesloten op de stekkerdoos van
de trekhaak.
De sensoren worden automatisch op-
nieuw ingeschakeld als u de aanhanger-
stekker loskoppelt.
Voor een juiste werking van
het systeem mag er geen
modder, vuil, sneeuw of ijs op
de sensoren zitten. Wees
voorzichtig bij het reinigen van de sen-
soren om krassen of beschadigingen te
voorkomen; gebruik geen droge, grove
of harde doek. De sensoren moeten
worden gereinigd met schoon water,
waaraan eventueel autoshampoo is
toegevoegd. In wastunnels waar ge-
bruik wordt gemaakt van stoom of ho-
gedrukreiniging, moeten de sensoren
kort worden gereinigd. Houd hierbij de
spuitlans op meer dan 10 cm afstand.
De verantwoordelijkheid tij-
dens het parkeren en andere
gevaarlijke handelingen ligt altijd en
overal bij de bestuurder. Controleer
als u de auto parkeert of zich geen
personen (in het bijzonder kinderen)
of dieren in de buurt van de auto be-
vinden. De parkeersensoren moeten
als een hulpmiddel voor de bestuur-
der beschouwd worden. De bestuur-
der moet tijdens eventueel gevaarlijke
parkeermanoeuvres altijd volledig zijn
aandacht behouden, ook als de
manoeuvres met lage snelheid wor-
den uitgevoerd.
LET OP
De prestaties van het parkeerhulpsys-
teem kunnen ook beïnvloed worden
door de positie van de sensoren. Bij-
voorbeeld als de stand van de auto
wordt gewijzigd (door slijtage van
schokdempers, wielophanging) of door
de banden te verwisselen, de auto te
zwaar te beladen of door speciale aan-
passingen waardoor de auto verlaagd
wordt.
048-070 500 Ins NL 1ed:048-070 FIAT 500 NL 7-12-09 9:34 Pagina 62