COP 500L UM NL SISTEMA 14-06-2012 16:45 Pagina 1 F I A T 5 0 0 L NEDERLANDS De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Fiat behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor nadere informatie tot het Fiat Servicenetwerk. Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.
COP 500L UM NL SISTEMA 14-06-2012 16:45 Pagina 2 WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN Wij, die uw auto hebben bedacht, ontworpen en gebouwd, kennen daarvan werkelijk elk detail en onderdeel. In de erkende Fiat Service garages vindt u technici die rechtstreeks door ons zijn opgeleid die kwaliteit en professionaliteit bieden voor alle onderhoudswerkzaamheden.
Beste klant, Wij feliciteren u en bedanken u voor uw keuze voor een Fiat 500L. Wij hebben dit boekje opgesteld om u de kwaliteiten van deze auto volledig te laten waarderen. Wij raden aan het meteen door te lezen voordat u voor de eerste keer gaat rijden. Het bevat belangrijke informatie, tips en aanwijzingen voor het gebruik van het voertuig die u zullen helpen de technische eigenschappen van uw Fiat volledig te benutten.
BELANGRIJKE INFORMATIE! TANKEN Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON die aan de Europese specificatie EN228 voldoet. Het gebruik van benzine die niet voldoet aan bovengenoemde norm veroorzaakt inschakeling van het EOBD-lampje en een onregelmatige motorwerking. Dieselmotoren:Tank uitsluitend diesel voor motorvoertuigen conform de Europese specificatie EN590.
WEGWIJS IN UW AUTO WEGWIJS IN UW AUTO DASHBOARD De aanwezigheid en de plaats van de bedieningselementen, de instrumenten en de lampjes kunnen variëren afhankelijk van de verschillende versies. VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN fig. 1 F0Y0042 1. Verstelbare en richtbare luchtroosters 2. Bedieningsknoppen op het stuurwiel (voor bepaalde versies/markten) 3. Bedieningshendel buitenverlichting 4. Instrumentenpaneel 5.
INSTRUMENTENPANEEL WEGWIJS IN UW AUTO De achtergrondkleur van de instrumenten en het type instrumenten variëren in functie van de versies. en zijn alleen aanwezig bij Dieselversies. Bij dieselversies komt het De waarschuwingslampjes maximum motortoerental (rode bereik op de toerenteller) overeen met 5000 tpm. VEILIGHEID VERSIES MET MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 4 fig. 2 A. Snelheidsmeter B.
VERSIES MET HERCONFIGUREERBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN fig. 3 F0Y1108 A. Snelheidsmeter B. Herconfigureerbaar multifunctioneel display C. Toerenteller D. Brandstofmeter met reservelampje E.
SNELHEIDSMETER WEGWIJS IN UW AUTO Geeft de snelheid van de auto aan (snelheidsmeter) TOERENTELLER VEILIGHEID Geeft het motortoerental aan. BRANDSTOFMETER STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER Geeft de hoeveelheid brandstof in de tank aan. E - tank leeg F - tank vol Het waarschuwingslampje A fig.
DISPLAY De auto kan uitgerust zijn met een multifunctioneel/ herconfigureerbaar display dat tijdens het rijden nuttige informatie op basis van wat eerder is ingesteld aan de bestuurder toont. Bij verwijderde contactsleutel, wordt het display ingeschakelt en worden gedurende enkele seconden de tijd en de totaalstand van de kilometerteller (in km of mijlen) weergegeven wanneer een voorportier wordt geopend/gesloten.
WEGWIJS IN UW AUTO E Kilometerteller (weergave aantal gereden "STANDAARD" SCHERM HERCONFIGUREERBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY Versies zonder "Speed Limiter" VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN De volgende informatie verschijnt op het display fig.
H Aanwijzingen autotoestand (bijv. open portieren, Versies met "Speed Limiter" (voor bepaalde versies/markten) eventuele ijsvorming op de weg, etc.) De volgende information verschijnt op het display fig.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS De aanduiding op het instrumentenpaneel blijft branden zolang de bestuurder niet schakelt of zolang de rijomstandigheden niet terugkeren naar een situatie waarin schakelen niet nodig is om het verbruik te verminderen.
SETUP-MENU Het menu bestaat uit een serie opties die gekozen kunnen worden met de knoppen en , waarna verschillende keuze- en instellingsmogelijkheden (Setup) worden geboden. Sommige opties hebben een submenu. Het menu wordt geactiveerd door de knop kort in te drukken.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID ❒ druk op de knoppen of (deze telkens indrukken) om de nieuwe instelling voor deze submenu-optie te selecteren; ❒ druk kort op de knop om de nieuwe instelling op te slaan en terug te gaan naar de eerder geselecteerde menuoptie. MENUOPTIES Opmerking Met het UConnect® systeem (voor bepaalde versies/markten), worden sommige Menuopties weergegeven op het display van dat systeem en niet op het display op het instrumentenpaneel.
Ga als volgt te werk om de lichtsterkte in te stellen: ❒ druk kort op knop . Het eerder ingestelde niveau knippert op het display; of om de gewenste ❒ druk op knop lichtsterkte te regelen; ❒ druk kort op knop om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop ingedrukt om terug te keren naar het standaardscherm zonder op te slaan.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 14 ❒ druk kortstondig op de knop om terug te keren naar het menuscherm of druk langdurig op de knop om terug te keren naar het standaardscherm zonder op te slaan.
Regensensor (Instelling gevoeligheid regensensor) (voor bepaalde versies/markten) Met deze functie kan de gevoeligheid van de regensensor op 4 niveaus worden ingesteld. Ga als volgt te werk om het gewenste gevoeligheidsniveau in te stellen: ❒ druk kort op knop .
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN naar het submenuscherm of de knop ingedrukt houden om terug te keren naar het hoofdmenu zonder de nieuwe instellingen op te slaan. Houd de knop ingedrukt om terug te keren naar het standaardscherm of naar het hoofdmenu afhankelijk van de menuopties waarin men zich bevindt. of BELANGRIJK Elke druk op de knop verhoogt of verlaagt de waarde 1 eenheid. Houd de knop langdurig ingedrukt om de waarde snel automatisch te verhogen/verlagen.
❒ druk kortstondig op de knop om terug te keren naar het menuscherm of druk langdurig op de knop om terug te keren naar het hoofdmenu zonder op te slaan. ❒ houd de knop ingedrukt om terug te keren naar het standaardscherm of naar het hoofdmenu afhankelijk van de menuopties waarin men zich bevindt. Meeteenheid (Instelling van de meeteenheid) Met deze functie kunnen de eenheden worden ingesteld via drie submenu’s: “Afstanden”, “Verbruik” en “Temperatuur“.
Taal (Taal instellen) WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 18 De taal van de berichten die op het display worden weergegeven kan ingesteld worden in: Italian, German, English, Spanish, French, Portuguese, Polish, Dutch, Turkish (de lijst varieert afhankelijk van de markt). Ga als volgt te werk om de gewenste taal in te stellen: ❒ druk kort op knop .
Opmerking Het “Geprogrammeerd onderhoudsschema” voorziet voor benzineversies elke 30.000 km (of 18.000 mijl) en voor dieselversies elke 35.000 km (of 21.000 mijl) in een onderhoudsbeurt. Dit bericht verschijnt automatisch - wanneer de sleutel in de stand MAR wordt gedraaid -, vanaf 2.000 km (of het equivalent in mijl) voor de vervaldata en wordt vervolgens elke 200 km (of het equivalent in mijl) herhaald. Bij minder dan 200 km wordt dit bericht vaker weergegeven.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 20 City Brake Control - "Collision Mitigation" (voor bepaalde versies/markten) Met deze functie kunnen de systemen City Brake Control - "Collision Mitigation" worden in- ("On") of uitgeschakeld ("Off") worden. Ga als volgt te werk om in te stellen: ❒ druk kort op knop .
TRIP COMPUTER ALGEMENE INFORMATIE De Trip computer geeft informatie over de werking van het voertuig weer op het display, wanneer de contactsleutel in stand de MAR staat. Met deze functie kunnen twee afzonderlijke reizen worden aangemaakt, “Trip A” en Trip B” genaamd, waarmee "volledige reizen" van de auto worden bewaakt. Beide functies werken onafhankelijk van elkaar. Beide reizen kunnen gereset worden (reset – begin van een nieuwe rit).
Huidig verbruik WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN Dit geeft het brandstofverbruik weer. Deze waarde wordt continu bijgewerkt. Als de auto stilstaat met draaiende motor verschijnt de melding “- - - -” op de display. Gemiddelde snelheid ❒ B - benaming, waarde een meeteenheid van de gekozen parameter (bv. "Bereik 150 km"); ❒ C - het woord "Trip" ("Trip A" of "Trip B"). Na enkele seconden worden de benaming en waarde van de gekozen parameter vervangen door een pictogram fig. 12.
De pictogrammen van de diverse parameters zijn: ❒ "Bereik"; "Gemiddeld verbruik A” (als Trip A is ❒ ingeschakeld, of “B” als Trip B is ingeschakeld); ❒ "Afstand” (als Trip A is ingeschakeld, of “B” als Trip B is ingeschakeld); ❒ "Huidig verbruik"; ❒ "Gemiddelde snelheid A” (als Trip A is ingeschakeld, of “B” als Trip B is ingeschakeld); ❒ "Reistijd ” (als Trip A is ingeschakeld, of “B” als Trip B is ingeschakeld); TRIP KNOP Nieuwe reis Begint na een: ❒ “handmatige” reset vanwege de gebruiker door de betref
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 24 Werkwijze voor aanvang van een nieuwe reis SYMBOLEN Houd de knop TRIP langer dan 2 seconden ingedrukt wanneer de sleutel in de stand MAR staat om te resetten. Sommige onderdelen van uw voertuig zijn voorzien van speciale gekleurde plaatjes.
FIAT CODE SYSTEEM Voor een betere bescherming tegen diefstal is de auto uitgerust met een elektronische startblokkering. Deze schakelt automatisch in wanneer de contactsleutel wordt verwijderd. In elke sleutel zit een elektronisch apparaatje dat het uitgezonden signaal kan identificeren, wanneer de motor gestart wordt, dat afkomstig is van een antenne die in de contactschakelaar is ingebouwd.
DE SLEUTELS WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN Druk op de knop B om de metalen baard in/uit te klappen. SLEUTEL ZONDER AFSTANDSBEDIENING De metalen baard A fig. 14 activeert: ❒ het contactslot; ❒ het portierslot. Ga om duplicaatsleutels te vragen naar het Fiat Servicenetwerk en neem een identiteitsbewijs en de eigendomsdocumenten van uw auto mee. SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING (voor bepaalde versies/markten) Met de metalen baard A fig.
De portieren worden automatisch ontgrendeld wanneer de afsluiter van de brandstoftoevoer ingrijpt. Als bij vergrendeling van de portieren, een of meerdere portieren of de achterklep niet correct vergrendeld zijn, beginnen de led en de richtingaanwijzers snel te knipperen. Portieren en achterklep vergrendelen Druk kort op de knop : vergrendeling van portieren en achterklep, uitschakeling van plafondverlichting en een maal knipperen van richtingaanwijzers (voor bepaalde versies/markten).
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN BATTERIJ VAN DE SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING VERVANGEN Ga als volgt te werk om de batterij te vervangen: ❒ druk op de knop A fig. 16 en klap de metalen baard B uit; ❒ draai de schroef C naar met een kleine schroevendraaier; ❒ trek de batterijhouder D naar buiten en vervang de batterij E met inachtneming van de juiste polariteit; ❒ plaats de batterijhouder D weer in de sleutel en draai de schroef C naar .
SAFE LOCK SYSTEEM (voor bepaalde versies/markten) Deze veiligheidsvoorziening verhindert de werking van de binnenhandgrepen en de knop voor vergrendeling/ontgrendeling van de portieren. Hiermee wordt voorkomen dat de portieren vanuit het interieur geopend kunnen worden, bijvoorbeeld bij een inbraakpoging (ingeslagen ruit). Wij adviseren u om deze voorziening in te schakelen elke keer als de auto geparkeerd wordt.
CONTACTSLOT WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN BELANGRIJK De sleutel kan naar 3 standen worden gedraaid: fig. 18: ❒ STOP: motor uit, sleutel kan verwijderd worden en stuur geblokkeerd. Sommige elektrische apparaten (bijv. autoradio, elektrische ruitbediening enz.) kunnen blijven werken; ❒ MAR: rijstand. Alle elektrische apparaten/systemen kunnen werken; ❒ AVV: motor starten.
ZITPLAATSEN STUURSLOT Inschakeling: draai de sleutel naar de stand STOP, verwijder de sleutel en verdraai het stuurwiel tot het vergrendelt. Uitschakeling: draai het stuur iets heen en weer terwijl de contactsleutel naar de stand MAR wordt gedraaid. BELANGRIJK Demontage-/montagewerkzaamheden, waarvoor wijzigingen in de stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn (bv. bij montage van een diefstalbeveiliging) zijn ten strengste verboden.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN VOORSTOELEN Hoogteverstelling (voor bepaalde versies/markten) Verstelling in lengterichting Trek de hendel B fig. 20 omhoog of omlaag en stel de gewenste hoogte in. Til hendel A fig. 19 omhoog (aan de binnenkant van de stoel) en schuif de stoel naar voren of naar achteren: in de rijstand moeten de armen op de rand van het stuurwiel rusten.
Rugleuningverstelling Bedien hendel C fig. 21 om de hoek van de rugleuning af te stellen, help daarbij met de beweging van de romp (bedien de hendel tot de gewenste stand is bereikt, laat hem daarna los). De passagiersstoel zodanig plaatsen dat hij gebruikt kan worden als tafeltje. (voor bepaalde versies/markten) Schuif de stoel volledig naar achteren door hendel A te bedienen (zie "Afstelling in de lengte"), gebruik hendel C, klap de rugleuning naar beneden op de zitting en laat dan hendel C los.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID Opbergvak Armsteun bestuurdersstoel (voor bepaalde versies/markten) Bij sommige versies heeft de bestuurdersstoel een armsteun. De armsteun kan opgetild/naar beneden gezet worden door te werk te gaan in de richting aangegeven door de pijltjes (zie fig. 23). Achter de leuning van de voorstoel zit een opbergvak fig. 24. STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER fig. 23 34 F0Y0159 fig.
Tafel (voor bepaalde versies/markten) In de achterkant van de rugleuningen zit ook een opbergnet C. Bij sommige versies is er, achter de leuning van de voorstoel, een opklapbaar oppervlak A fig. 25 voorzien van glas-/blikjehouder. Om het oppervlak in te klappen, punt B indrukken. BELANGRIJK Plaats geen voorwerpen zwaarder dan 3 kg op het tafeltje: om veiligheidsredenen komt dit los uit zijn zitting als er zwaardere voorwerpen opgelegd worden.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN ACHTERBANK VERSCHUIVEN EN OPKLAPPEN Verstelling in lengterichting Til hendel A fig. 26op, door de bank in het midden vast te pakken en naar voren of naar achteren te schuiven. De twee delen van de achterbank kunnen afzonderlijk worden ingesteld.
Armsteun achter (voor bepaalde versies/markten) HOOFDSTEUNEN Om de armsteun te kunnen gebruiken fig. 29, hem naar beneden zetten zoals aangegeven in de afbeelding. VOOR WEGWIJS IN UW AUTO De hoofdsteunen kunnen qua hoogte worden versteld: ga hiervoor als volgt te werk. Omhoog verstellen: breng de hoofdsteun omhoog tot deze op zijn plaats vastklikt. Omlaag verstellen: druk op knop A fig. 30 en breng de hoofdsteun omlaag.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN STUURWIEL ACHTER (bij bepaalde markten/versies) Er zijn twee in hoogte verstelbare hoofdsteunen op de achterbank aanwezig. Bij sommige versies is er ook een hoofdsteun voor de middelste zitplaats. Omhoog verstellen: breng de hoofdsteun omhoog tot deze op zijn plaats vastklikt. Omlaag verstellen: druk op knop A fig. 31 en breng de hoofdsteun omlaag.
BELANGRIJK Demontage-/montagewerkzaamheden, waarvoor wijzigingen in de stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn (bv. bij montage van een diefstalbeveiliging) zijn ten strengste verboden. Zulke werkzaamheden kunnen de prestaties van het systeem, de garantie en de veiligheid in gevaar brengen waardoor de auto niet meer aan de typegoedkeuring voldoet.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID ELEKTRONISCH DIMBARE ACHTERUITKIJKSPIEGEL (voor bepaalde versies/markten) ZIJSPIEGELS Sommige versies zijn uitgerust met een elektronisch dimbare spiegel fig. 34 met een ON/OFF schakelaar om de elektronische dimfunctie in/uit te schakelen. Bij inschakeling van de achteruit, wordt de spiegel automatisch ingesteld op de dagstand. Gebruik de hendel A fig. 35 om de spiegel te verstellen.
Handmatig inklappen Elektrisch verstellen (voor bepaalde versies/markten) De spiegels kunnen alleen worden versteld met de contactsleutel in de stand MAR. Ga als volgt te werk om te verstellen: ❒ gebruik knop A fig. 36 om de gewenste spiegel te selecteren (rechts of links); ❒ zet knop A op stand B en beweeg hem om de linker zijspiegel af te stellen; ❒ zet knop A op stand D en beweeg hem om de rechter zijspiegel af te stellen.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN KLIMAATREGELING LUCHTROOSTERS BOVEN LUCHTROOSTERS AAN ZIJKANT A fig. 39 - Verstelbaar luchtrooster boven. Draai aan wieltje B om de luchtstroom te regelen. C - Vast luchtrooster boven. A fig. 38 - Verstelbare en richtbare luchtroosters aan zijkant: ❒ gebruik het schuifje B om het luchtrooster in de gewenste stand te zetten; ❒ draai aan het wieltje C om de luchtopbrengst te regelen. D - Vaste uitstroomopening aan zijkant.
LUCHTROOSTERS IN HET MIDDEN A fig. 40 - Verstelbare en richtbare luchtroosters in het midden: ❒ gebruik het schuifje B om het luchtrooster in de gewenste stand te zetten; ❒ draai aan het wieltje C om de luchtopbrengst te regelen. WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER fig.
KLIMAATCOMFORT WEGWIJS IN UW AUTO UITSTROOMOPENINGEN/ROOSTERS VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 44 fig. 41 F0Y0222 1. Vast luchtrooster boven 2. Verstelbare en richtbare roosters aan zijkant 3. Vaste uitstroomopeningen voor zijruiten 4. Verstelbare luchtroosters in het midden 5.
VERWARMING EN VENTILATIE WEGWIJS IN UW AUTO BEDIENINGSELEMENTEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN fig.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 46 A - Draaiknop regeling luchttemperatuur: ❒ blauwe gebied = koude lucht ❒ rode gebied = warme lucht B - aan/uit knop luchtrecirculatie; C - draaiknop inschakeling/regeling ventilator: ❒ 0 = ventilator uitgeschakeld ❒ 1-2-3-4 = ventilatorsnelheid D - aan/uit knop achterruitverwarming; E - draaiknop voor de luchtverdeling: lucht uit luchtroosters in het midden en a
Ruiten ontwasemen De klimaatregeling is erg nuttig om het beslaan van de ruiten te voorkomen bij hoge luchtvochtigheid.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 48 INTERNE LUCHTRECIRCULATIE SELECTIE LUCHTVERDELING Druk op knop B ( ) zodat de led op de knop gaat branden. Geadviseerd wordt de interne luchtrecirculatie in te schakelen in de file of in tunnels, om te voorkomen dat vervuilde lucht in het interieur komt.
HANDBEDIENDE KLIMAATREGELING WEGWIJS IN UW AUTO BEDIENINGSELEMENTEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN °C °F °C °F LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN fig.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG A - Draaiknop regeling luchttemperatuur: ❒ blauwe gebied = koude lucht ❒ rode gebied = warme lucht B - aan/uit knop luchtrecirculatie; C - draaiknop inschakeling/regeling ventilator: ❒ 0 = ventilator uitgeschakeld ❒ 1-2-3-4 = ventilatorsnelheid D - aan/uit knop compressor klimaatregeling; E - aan/uit knop achterruitverwarming; F - knop luchtverdeling: lucht uit luchtroosters in het midden en aan de zijkant
Minder verwarming ❒ draai knop A naar links om de temperatuur te verlagen; ❒ druk op knop B om de interne luchtrecirculatie uit te schakelen (led op de knop uit); ❒ draai aan knop C om de ventilatorsnelheid te verlagen. Ruiten ontwasemen De klimaatregeling is erg nuttig om het beslaan van de ruiten te voorkomen bij hoge luchtvochtigheid.
INTERNE LUCHTRECIRCULATIE WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 52 Druk op knop B ( ) zodat de led op de knop gaat branden. Geadviseerd wordt de interne luchtrecirculatie in te schakelen in de file of in tunnels, om te voorkomen dat vervuilde lucht in het interieur komt. Gebruik de functie niet langdurig, vooral als er meerdere passagiers aan boord zijn, om beslagen ruiten te voorkomen.
EXTRA VERWARMING (voor bepaalde versies/markten) De extra elektrische verwarming zorgt voor een snellere verwarming van het interieur. Deze wordt in koude weersomstandigheden ingeschakeld, als de volgende omstandigheden vastgesteld worden: ❒ lage buitentemperatuur; ❒ lage koelvloeistoftemperatuur; ❒ motor loopt; ❒ ventilatorsnelheid ingesteld op de 1ste snelheid; ❒ knop volledig naar rechts gedraaid in de rode sectie.
WEGWIJS IN UW AUTO AUTOMATISCHE DUAL-ZONE KLIMAATREGELING (voor bepaalde versies/markten) BEDIENINGSELEMENTEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 54 fig.
A - temperatuurregelknop bestuurderszijde; B - knop aan/uit interne luchtrecirculatie; C - knop aan/uit achterruitverwarming en thermisch isolerende voorruit (voor bepaalde versies/markten); D - knop aan/uit compressor klimaatregeling; E - knop aan/uit klimaatregeling; F - instellingsknop ventilatorsnelheid; G - led-meter ventilatorsnelheid; H - keuzeknoppen luchtverdeling; I - Inschakelingsknop MAX-DEF functie (snelle ontdooiing/ontwaseming ruiten voorzijde), achterruitverwarming en verwarmde buitenspiegel
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 56 De hoeveelheid lucht die in het interieur wordt gevoerd houdt geen verband met de snelheid van de auto; deze wordt geregeld door de elektronische geregelde ventilator.
Tijdens volledig automatische werking (AUTO), kan het wijzigen van de luchtstroom en/of luchtverdeling (die niet worden weergegeven) leiden tot het uitgaan van de led van de functie AUTO en gaat het systeem in de HANDMATIGE modus werken (waarbij zowel de gevraagde luchtstroom als -verdeling wordt weergegeven). Wanneer de compressor wordt uitgeschakeld, blijft de AUTO-werking alleen actief als het systeem het comfort in de auto kan garanderen.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 58 Luchtstroomverdeling tussen de uitstroomopeningen voor ontwasemen/ ontdooien voorruit en de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard. Zo kan de lucht op de voorruit worden gericht bij sterk zonlicht. Luchtstroomverdeling naar alle uitstroomopeningen van de auto.
Als de AUTO-knop wordt ingedrukt terwijl de AUTO-led brandt, schakelt het systeem over op de volledig handmatige modus; de huidige luchtstroom en -verdelingsstatus wordt weergegeven, die niet langer automatisch geregeld zullen worden. Als er handmatig wordt ingegrepen op tenminste de luchtverdeling of op de ventilatorsnelheid, gaat de led uit om aan te geven dat het systeem niet alle functies meer automatisch regelt.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID BELANGRIJK Met het inschakelen van het recirculatiesysteem kunnen de gewenste verwarmings-/koelingsomstandigheden sneller worden bereikt. Het wordt echter afgeraden de luchtrecirculatie in te schakelen op regenachtige of koude dagen om beslagen ruiten te voorkomen, vooral als het aircosysteem niet is ingeschakeld. Bij lage buitentemperaturen wordt de recirculatie uitgezet (lucht wordt van buitenaf gevoerd) om beslagen ruiten te voorkomen.
SNEL ONTWASEMEN/ONTDOOIEN VAN DE VOORRUIT (MAX-DEF functie) Druk op de knop om het snel ontwasemen/ ontdooien van de voorruit en de voorste zijruiten in te schakelen (led op knop aan).
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 62 BELANGRIJK Plak geen stickers op de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde van de achterruit, om beschadiging te voorkomen hetgeen ertoe kan leiden dat de verwarming niet meer goed werkt. Verwarmde voorruit (voor bepaalde versies/markten) Druk op knop C om deze functie in te schakelen.
START&STOP Automatische dual zone klimaatregeling De automatische dual zone klimaatregeling regelt de Start&Stopfunctie (motor afgezet wanneer de voertuigsnelheid nul is) om een passend comfort in het interieur te garanderen. De Start&Stopfunctie wordt uitgeschakeld tot er een comfortabel niveau in het interieur gegarandeerd is; dus wordt de motor tijdens deze tijdelijke fases niet uitgeschakeld, ook niet als de auto stilstaat.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN EXTRA VERWARMING (voor bepaalde uitvoeringen/markten) Hiermee kan het interieur op koude dagen sneller worden verwarmd. De verwarming schakelt automatisch uit wanneer de gewenste comfortsituatie wordt bereikt. De extra verwarming wordt automatisch ingeschakeld afhankelijk van externe weersomstandigheden en met gestarte motor. BELANGRIJK De verwarming werkt alleen bij lage buitentemperatuur en lage motorkoelvloeistoftemperatuur.
BELANGRIJK De dagverlichting is een alternatief voor het dimlicht in landen waar dit tijdens het rijden overdag verplicht is, en is tevens toegestaan in landen waar dit niet verplicht is. BELANGRIJK De dagverlichting mag het dimlicht niet vervangen tijdens het rijden in het donker en in tunnels. Het gebruik van de dagverlichting wordt geregeld door de wegenverkeerswetgeving van het land waar u rijdt. Neem de wettelijke voorschriften in acht.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 66 Bij automatische uitschakeling door de sensor, wordt eerst het dimlicht uitgeschakeld en enkele seconden later het stadslicht. Als de geactiveerde sensor slecht werkt, worden het stadslicht en het dimlicht ongeacht de sterkte van het omgevingslicht ingeschakeld: de storing van de sensor wordt op het display weergegeven.
"FOLLOW ME HOME" SYSTEEM RUITEN REINIGEN Met dit systeem kan de ruimte vóór de auto een bepaalde periode worden verlicht. Inschakeling: trek, met de contactsleutel in de stand STOP of verwijderd, de hendel binnen 2 minuten na het uitzetten van de motor naar het stuurwiel. Elke keer als de hendel wordt bediend, blijft de verlichting 30 seconden langer branden, tot een maximum van 210 seconden; hierna wordt de verlichting automatisch uitgeschakeld.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 68 Hef de hendel op (onstabiele stand) om de tijdelijke snelle wisstand in te schakelen. Bij het loslaten keert de hendel terug naar de beginstand en wordt de werking van de ruitenwissers automatisch afgebroken. , Met de draaischakelaar A fig. 46 in de stand wordt de wissnelheid automatisch aan de voertuigsnelheid aangepast.
REGENSENSOR (voor bepaalde versies/markten) Deze bevindt zich achter de achteruitkijkspiegel, in contact met de voorruit fig. 47 en detecteert de aanwezigheid van regen en regelt het wissen van de voorruit aan de hand van de hoeveelheid water op de ruit. De sensor heeft een regelbereik dat oplopend varieert van uitgeschakelde ruitenwissers (geen wisslagen) als de ruit droog is, tot ruitenwissers die ingeschakeld worden met de 2e continue snelheid (snel continu wissen) bij hevige regen.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG Wanneer de regensensor weer geactiveerd wordt met een van de hierboven beschreven handelingen, wordt deze activering gemeld door één wisslag van de ruitenwissers, ongeacht de toestand van de voorruit.
Door de hendel naar het stuur te trekken (onstabiele stand), wordt de achterruitsproeier ingeschakeld. Als de hendel ten minste een halve seconde in deze stand wordt gehouden, dan wordt ook de achterruitwisser ingeschakeld. Door de hendel los te laten, wordt de automatische wis-/wasregeling ingeschakeld, net als voor de ruitenwissers voor. Uitschakelen Deze functie wordt uitgeschakeld zodra de hendel wordt losgelaten. Gebruik de achterruitwisser nooit om opgehoopte sneeuw of ijs te verwijderen.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID De snelheidsregelaar kan niet in de 1e of de achteruitversnelling ingeschakeld worden; het systeem kan het beste geactiveerd worden in de 4e versnelling of hoger. Op afdalingen kan de snelheid bij ingeschakelde cruise-control iets hoger liggen dan de opgeslagen snelheid. Snelheid opslaan STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 72 Ga als volgt te werk: ❒ zet draaischakelaar A fig.
HET SYSTEEM INSCHAKELEN De bestuurder kan het systeem op de volgende manieren uitschakelen: ❒ door de draaischakelaar A op O te zetten; ❒ door de motor af te zetten ❒ door het rem-, koppelings- of gaspedaal in te trappen; in het laatste geval wordt het systeem niet volledig uitgeschakeld, maar wordt voorrang aan het acceleratieverzoek gegeven. Het systeem blijft actief, zonder de noodzaak om de CANC RES-knop te bedienen om na het accelereren naar de vorige toestand terug te keren.
Inschakeling van het systeem WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 74 Zet de draaischakelaar A fig. 48 op om het systeem in te schakelen. Inschakeling van het systeem wordt aangegeven door het aangaan van het controlelampje op het instrumentenpaneel, en, bij sommige versies, met een bericht op het display.plus de laatst geprogrammeerde snelheidswaarde.
Uitschakeling van het systeem Zet de draaischakelaar A op O om het systeem uit te schakelen. De uitschakeling van het systeem wordt aangegeven door het uitgaan van het controlelampje op het instrumentenpaneel en, bij bepaalde versies, met een bericht en het symbool op het display. Automatische uitschakeling van het systeem Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld als zich een storing in het systeem voordoet. PLAFONDVERLICHTING WEGWIJS IN UW AUTO PLAFONDVERLICHTING VOOR Met de schakelaar A fig.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID BELANGRIJK Controleer, voordat de auto verlaten wordt, of de plafondverlichting uit is; zo wordt voorkomen dat de accu ontlaadt als de portieren eenmaal gesloten zijn. Als er een lampje per ongeluk is blijven branden, wordt de plafondverlichting in ieder geval ongeveer 15 minuten na het uitzetten van de motor automatisch uitgeschakeld.
Versies met schuifdak (of met glazen dak) PLAFONDVERLICHTING ACHTER Versies zonder schuifdak (of glazen dak) Druk op het lampenglas A fig. 50 om het licht in/uit te schakelen. De verlichting blijft enkele seconden branden nadat de portieren zijn gesloten en gaat dan automatisch uit. De verlichting gaat in ieder geval uit wanneer de contactsleutel in de stand MAR wordt gedraaid. De verlichting gaat ook automatisch uit wanneer een portier een paar minuten open wordt gelaten.
BAGAGERUIMTEVERLICHTING WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID De plafondverlichting A fig. 52 bevindt zich links in de bagageruimte. Deze verlichting gaat automatisch branden als de bagageruimte wordt geopend en gaat uit wanneer de achterklep wordt gesloten. De stand van de sleutel in het contactslot beïnvloedt de werking van de verlichting niet. INSTAPVERLICHTING (voor bepaalde versies/markten) Bij sommige versies is de instapverlichting achter de zonnekleppen gemonteerd. Gebruik schakelaar A fig.
BEDIENINGSELEMENTEN DASHBOARDKASTVERLICHTING Wanneer het dashboardkastje wordt geopend, gaat de verlichting A fig. 54 automatisch branden. Wanneer het dashboardkastje wordt gesloten, gaat de verlichting uit. De stand van de sleutel in het contactslot beïnvloedt de werking van de de verlichting niet. ALARMKNIPPERLICHTEN WEGWIJS IN UW AUTO Druk op de knop fig. 55 om de lichten in- en uit te schakelen. Wanneer de alarmknipperlichten werken, knipperen de controlelampjes en .
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN CENTRALE PORTIERVERGRENDELING MISTLAMPEN VOOR (voor bepaalde versies/markten) Druk op de knop fig. 56 om de lichten in- en uit te schakelen. Bij ingeschakelde mistlampen gaat ook de led boven de knop branden. MISTACHTERLICHT Druk op knop fig. 57 om alle portieren tegelijk te vergrendelen. Als de portieren vergrendeld zijn, gaat de led boven de knop branden.
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING "DUALDRIVE" (voor bepaalde versies/markten) Druk op de knop CITY fig. 58 om de functie in te schakelen. Wanneer deze functie actief is, verschijnt het opschrift CITY op het instrumentenpaneel. Deze functie blijft in het geheugen opgeslagen: wanneer de auto opnieuw wordt gestart, behoudt het systeem de instelling die het vóór het afzetten van de motor had. Voor meer informatie, zie de paragraaf "Dualdrive elektrische stuurbekrachtiging" in dit hoofdstuk.
AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN Deze grijpt bij een botsing in en veroorzaakt het volgende: ❒ onderbreking van de brandstoftoevoer met afzetten van de motor als gevolg ❒ automatische ontgrendeling van de portieren ❒ automatische inschakeling van de interieurverlichting ❒ inschakeling van de alarmknipperlichten. Wanneer het systeem wordt ingeschakeld, verschijnt er bij sommige versies een melding op de display.
INTERIEURUITRUSTING OPBERGVAKKEN Bovenste opbergvak Om het opbergvak te openen op knop A fig. 60 drukken, het naar boven duwen en naar beneden houden, draai de klep zoals aangegeven op de afbeelding, tot het de stand "volledig open" bereikt. Bij sommige versies kan het zijn dat het opbergvak gekoeld worden via een luchtrooster dat verbonden is met de klimaatregeling (gebruik het wieltje B fig. 61 om de luchtopbrengst in het opbergvak te regelen).
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN Onderste opbergvak STOPCONTACTEN Gebruik voor het openen van het opbergvak hendel A fig. 62. Wanneer het opbergvak geopend wordt, gaat er een lampje branden om het vak te verlichten. Stopcontact passagierscompartiment Opbergvak onder de stoel (voor bepaalde versies/markten) Dit zit op de tunnelconsole fig. 64, naast de hefboom van de handrem. Het werkt alleen met de contactsleutel in de stand MAR.
BELANGRIJK Sluit geen apparaten met een hoger vermogen dan 180 W op het stopcontact aan. Beschadig het stopcontact niet door ongeschikte stekkers te gebruiken. Bij versies met optionele "rokerskit", zit de aansteker op de plaats van het stopcontact (zie paragraaf "Aansteker"). Stopcontact bagageruimte Dit zit aan de linkerkant van de bagageruimte fig. 65. Het werkt alleen met de contactsleutel in de stand MAR. BELANGRIJK Sluit geen apparaten met een hoger vermogen dan 180 W op het stopcontact aan.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID BELANGRIJK De aansteker wordt zeer heet.Wees voorzichtig en zorg dat hij niet wordt gebruikt door kinderen: brandgevaar en/of gevaar voor brandwonden. Op de achterkant van de zonnekleppen bevindt bij sommige versies zich een spiegeltje met verlichting. Met deze verlichting kan het spiegeltje ook bij slechte lichtomstandigheden worden gebruikt. Om het spiegeltje te kunnen gebruiken, klepje A fig. 67 verschuiven, zoals aangegeven in de afbeelding.
BRILLENHOUDER (voor bepaalde versies/markten) BEWAKINGSSPIEGEL ACHTERBANK (voor bepaalde versies/markten) Deze zit aan de linkerkant van de zonneklep aan bestuurderszijde, boven het portier fig. 68. Deze zit naast de voorste plafondverlichting. Om hem in de gebruiksstand te zetten, in zone A fig. 69te werk gaan en hem omlaag zetten. BRANDBLUSSER (voor bepaalde versies/markten) Waar vereist, zit de brandblusser in de bagageruimte.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID DAK MET VAST RUITPANEEL KNELBEVEILIGING (voor bepaalde versies/markten) Het zonnescherm is voorzien van een "knelbeveiliging" die de aanwezigheid van een obstakel tijdens de sluitbeweging kan detecteren (voorste zone en zone middelste dwarsbalk). Wanneer dit gebeurt wordt de beweging van het zonnescherm onmiddellijk gestopt. Dit bestaat uit een groot vast ruitpaneel dat voorzien is van een elektrisch bediend zonnescherm.
ELEKTRISCH SCHUIFDAK OPENEN (voor bepaalde versies/markten) Druk op knop A fig. 71: het voorste glazen ruitpaneel wordt in “spoilerstand” gebracht. Druk vanaf de “spoilerstand” nogmaals en langer dan een halve seconde op de knop A om het zonnescherm in de compleet geopende stand te brengen. De automatische beweging kan in elke stand onderbroken worden door nogmaals op knop A te drukken.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 90 BELANGRIJK Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als het voertuig wordt verlaten om te voorkomen dat onverwachtse bediening van het schuifdak gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers. Oneigenlijk gebruik van het schuifdak kan gevaarlijk zijn.
PORTIEREN De portieren ver-/ontgrendelen van binnenuit CENTRALE PORTIERVERGRENDELING De portieren vergrendelen van buitenaf Druk bij gesloten portieren op de knop van de afstandsbediening of steek en draai de metalen baard (in de sleutel) in het slot van de bestuurdersportier. De led boven de fig. 73 knop gaat branden om aan te geven dat de portieren zijn vergrendeld. De portiervergrendeling vindt plaats als alle portieren gesloten zijn, onafhankelijk van het feit of de achterklep geopend of gesloten is.
KINDERSLOT WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS Deze voorziening zorgt ervoor dat de achterportieren van binnenuit niet geopend kunnen worden. Het kinderslot A fig.
NOODVERGRENDELING VOORPORTIER PASSAGIERSZIJDE EN ACHTERPORTIEREN Het voorportier aan passagierszijde en de achterportieren zijn voorzien van een vergrendelingssysteem wanneer er geen elektrische stroom aanwezig is. Ga hiervoor als volgt te werk: ❒ draai de metalen baard van de sleutel in de stand Afig. 75 (voorportier aan passagierszijde) of B fig. 74 (achterportieren); ❒ draai de sleutel rechtsom en haal hem uit het slot A of B .
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 94 Initialisatie ont-/vergrendelingsmechanisme portier Als de accu is losgekoppeld of als er een zekering is doorgebrand, dan moet het mechanisme voor portieront-/vergrendeling opnieuw worden geïnitialiseerd.
BEDIENINGSELEMENTEN Bestuurdersportier A fig. 76: linker voorruit openen/sluiten. "Continue automatische" werking tijdens openen/sluiten ruit, met de contactsleutel in de stand MAR; B: rechter voorruit openen/sluiten. "Continue automatische" werking tijdens openen/sluiten ruit, "handmatige" werking alleen tijdens het sluiten van de ruit; C: inschakeling/uitschakeling bediening achterste zijruiten D: linker achterruit openen/sluiten (voor bepaalde versies/markten).
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN Initialisatie elektrische ruitbediening BAGAGERUIMTE De initialisatieprocedure moet met gesloten portieren en voor elk portier uitgevoerd worden, zoals hieronder beschreven: ❒ sluit de ruit volledig om de handmatige bediening te initialiseren; ❒ houd, nadat de ruit de eindaanslag heeft bereikt, de knop "naar boven" minstens 1 seconde ingedrukt.
BELANGRIJK Let op dat er geen voorwerpen op de hoedenplank worden geraakt wanneer de achterklep wordt geopend. ❒ gebruik de schroevendraaier om het gele lipje A fig. 78 te verwijderen; ❒ steek vervolgens de schroevendraaier in de zitting B fig. 79 om het ontgrendelingslipje van de bagageruimte te activeren.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN SLUITEN BAGAGERUIMTE UITBREIDEN Pak handgreep A fig. 80 vast en laat de achterklep zakken, druk in de buurt van het slot tot het vastklikt. Zie voor het uitbreiden van de bagageruimte de beschrijvingen in de paragrafen “Hoedenplank verwijderen” en “Achterbank neerklappen”. BELANGRIJK Controleer of u in het bezit van de sleutels bent voordat de achterklep wordt gesloten.
❒ na verwijdering kan de hoedenplank dwars in de bagageruimte of tussen de rugleuningen van de voorstoelen en de omgeklapte zittingen van de achterbank worden geplaatst (bij volledig uitgebreide bagageruimte). Neerklappen rugleuning (gedeeltelijke uitbreiding) Ga als volgt te werk: ❒ zet de hoofdsteunen van de achterbank helemaal naar beneden; ❒ plaats de veiligheidsgordels opzij en controleer of ze goed uitgetrokken en niet verdraaid zijn; ❒ stel, met behulp van hendel A fig.
De rugleuning terugzetten WEGWIJS IN UW AUTO BELANGRIJK Om de rugleuning terug te zetten in de normale gebruiksstand, hendel B fig. 85 optillen en vervolgens de rugleuning omhoog zetten. VEILIGHEID Neerklappen rugleuning en zitting (volledige uitbreiding) STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN fig.
De achterbank weer terugzetten BELANGRIJK Om de achterbank weer terug te zetten, de rugleuning naar achteren duwen, zoals afgebeeld in fig. 89 en vastzetten (als de leuning op zijn plaats vastklikt, betekent dit dat hij correct geplaatst is). Zorg ervoor dat de zitting goed is vastgezet aan de bevestigingen op de vloer (aan beide zijden) om te voorkomen dat de rugleuning bij bruusk remmen naar voren kan klappen en zo de passagiers kan verwonden.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 102 "CARGO MAGIC SPACE" (voor bepaalde versies/markten) De auto heeft een laadvloer die op drie verschillende hoogtes ingesteld kan worden, genaamd "Cargo Magic Space", zodat het volume van de bagageruimte gemoduleerd kan worden: ❒ Stand 0 (laadvloer volledig naar beneden): geeft maximale capaciteit van de bagageruimte; ❒ Stand 1 (laadvloer op drempelniveau): geeft
Toegang tot dubbele laadvloer Om toegang te krijgen tot de dubbele laadvloer, als volgt te werk gaan: ❒ pak hendel A fig. 90 vast en til laadvloer B op, houd deze met één hand vast; ❒ leg de gewenste voorwerpen in ruimte C fig. 91; ❒ leg laadvloer B correct in de zittingen D fig. 92 op de zijpanelen en de achterste dwarsbalk E. BELANGRIJK Het verplaatsen van de laadvloer moet gedaan worden op een centrale plaats ten opzichte van de bagageruimte.
Verplaatsing van de laadvloer WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID Om de laadvloer te verplaatsen van de onderste naar de bovenste stand, als volgt te werk gaan: ❒ pak hendel A fig. 90 vast en til laadvloer B op, houd deze met één hand vast; ❒ plaat laadvloer B correct in de zittingen C en D fig. 93 op de zijpanelen.
LADING VASTZETTEN Er zitten twee haken A fig. 95 in de bagageruimte waar kabels aan bevestigd kunnen worden om de lading vast te zetten. Er zitten twee andere haken op de achterste dwarsbalk. Er zitten ook twee haken op de zijpanelen om ladingen te bevestigen die niet extreem zwaar zijn (bijv. tassen). Om de haken te gebruiken, op knop A fig. 96 drukken. BELANGRIJK Belast een enkele haak niet met een gewicht groter dan 10 kg.
OPBERGVAKKEN WEGWIJS IN UW AUTO Er zitten twee opbergvakken in de zijpanelen fig. 97. Er is ook een opbergvak binnenin de bagageruimte A fig. 98. VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN fig. 97 F0Y0078 fig. 98 F0Y0084 ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 106 Om de houder te verwijderen, deze naar boven trekken uit de speciale zittingen.
MOTORKAP OPENEN Ga als volgt te werk: ❒ trek hendel A fig. 99 in de richting van de pijl; ❒ verplaats hendel B fig. 100, in de richting van de pijl en til de motorkap op. BELANGRIJK Verzeker u ervan, voordat u de motorkap opent, dat de armen van de ruitenwissers tegen de ruit liggen en dat de ruitenwisser niet werkt. Het volgende plaatje is aangebracht in de motorruimte fig. 101: BELANGRIJK Het openen van de motorkap wordt vergemakkelijkt door twee gasveren aan de zijkant.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID SLUITEN IMPERIAAL/SKIDRAGER Laat de motorkap tot op ongeveer 20 cm van de motorruimte zakken en laat hem dan vallen. Controleer of de motorkap volledig gesloten is en niet alleen met de beveiliging vergrendeld door te proberen hem op te tillen. Als de motorkap niet perfect gesloten is, probeer dan niet erop te drukken maar open hem opnieuw en herhaal de handeling. De aanwezige bevestigingen A fig.
BELANGRIJK Verdeel de lading gelijkmatig en houd bij het rijden rekening met een verhoogde zijwindgevoeligheid. De wettelijke voorschriften betreffende de maximale afmetingen moeten altijd worden gerespecteerd. KOPLAMPEN LICHTBUNDEL AFSTELLEN Een goede afstelling van de koplampen is belangrijk voor het comfort en de veiligheid van de bestuurder en alle overige weggebruikers. Dit wordt bovendien geregeld door specifieke voorschriften van de wegenverkeerswetgeving.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN Stand 3 - bestuurder + maximum toegestane lading uitsluitend in de bagageruimte. van het betreffende land: fig. 104 (rechter koplamp), fig. 105 (linker koplamp). BELANGRIJK Controleer de afstelling van de koplampen elke keer als het gewicht van de te vervoeren lading verandert.
ABS BELANGRIJK Het ABS is geïntegreerd in het remsysteem en voorkomt dat de wielen tijdens het remmen blokkeren, ongeacht de conditie van het wegdek en de druk die op het pedaal wordt uitgeoefend. Het ABS verhindert zo dat één of meerdere wielen doorslippen. Daardoor blijft de auto bestuurbaar, zelfs bij noodstops. Het geheel wordt aangevuld met het EBD-systeem (Electronic Braking Force Distribution) dat zorgt voor de verdeling van de remkracht tussen de vooren de achterwielen.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 112 ESC SYSTEEM (Electronic Stability Control) Dit elektronische systeem waakt over de stabiliteit van de auto als de wielen hun grip verliezen, waardoor de richtingsstabiliteit van auto beter is.
BELANGRIJK Het Hill Holdersysteem is geen parkeerrem; laat het voertuig dus nooit achter zonder de handrem te hebben aangetrokken, de motor te hebben uitgeschakeld en de 1ste versnelling te hebben ingeschakeld, zodat het voertuig in veilige omstandigheden is geparkeerd (lees ook de paragraaf "Parkeren" in het hoofdstuk "Starten en rijden"). ASR SYSTEEM (AntiSlip Regulation) Dit systeem is een onderdeel van het ESC-systeem.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID BELANGRIJK Het ESP blijft ook ingeschakeld wanneer met het ruimtebesparend reservewiel wordt gereden. Houd steeds rekening met het feit dat het ruimtebesparend reservewiel kleiner is dan een normale band waardoor de grip lager is. STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN BELANGRIJK Neem nooit onnodige en onverantwoorde risico's, ook al is de auto voorzien van de systemen ESC en ASR.
Als zich dergelijke omstandigheden voordoen, grijpt het systeem in op de remmen en het motorvermogen om de mogelijkheid dat de wielen van de grond komen te beperken. Het is niet mogelijk om de neiging tot over de kop slaan te voorkomen als het fenomeen te wijten is aan redenen zoals rijden op steile hellingen, botsing tegen voorwerpen of andere voertuigen.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN HET SYSTEEM HANDMATIG INSCHAKELEN/UITSCHAKELEN Druk op knop fig. 107 (op het bedieningspaneel op het dashboard) om het systeem handmatig in of uit te schakelen. Inschakeling Start&Stop systeem Wanneer het Start&Stop systeem wordt ingeschakeld, verschijnt er een bericht op het display. In deze omstandigheid is de led op de knop gedoofd.
Als een comfortabele temperatuur prioritair is, dan kan het Start&Stopsysteem worden uitgeschakeld zodat de klimaatregeling kan blijven werken.
WEGWIJS IN UW AUTO Opmerking De motor kan in elk geval draaiende worden gehouden door het Start&Stop-systeem uit te schakelen. ONREGELMATIGE WERKING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER Indien zich een storing voordoet, wordt het Start&Stopsysteem uitgeschakeld.
STARTEN MET HULPACCU BELANGRIJK Wanneer men met een hulpaccu moet starten, mag de minkabel (–) vanaf de hulpaccu nooit in verbinding worden gebracht met de minpool A fig. 109 van de accu in de auto. Sluit de minkabel aan op een massapunt op de motor of op de versnellingsbak. WEGWIJS IN UW AUTO BELANGRIJK Controleer alvorens de motorkap te openen of de motor is afgezet en of de contactsleutel in de stand STOP staat. Raadpleeg altijd het plaatje fig. 110 aan de binnenkant van de motorkap.
EOBD WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 120 Het EOBD-systeem (European On Board Diagnosis) voert een doorlopende diagnose uit op die componenten op de auto die betrekking hebben op de uitstoot van uitlaatgassen.
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING "DUALDRIVE" Dit systeem werkt alleen als de contactsleutel in de stand MAR staat en bij draaiende motor. Met de stuurbekrachtiging kan de bestuurder de benodigde kracht voor het verdraaien van het stuurwiel regelen in functie van de rijomstandigheden. BELANGRIJK Als de contactsleutel snel wordt gedraaid, is de complete werking van de stuurbekrachtiging reeds na 1-2 seconden beschikbaar.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 122 BELANGRIJK Tijdens parkeermanoeuvres die veel stuurbewegingen vereisen, kan het verdraaien van het stuurwiel zwaarder worden; dit is normaal en te wijten aan een ingreep van het systeem om de motor van de elektrische stuurbekrachtiging te beschermen tegen oververhitting. In dit geval zijn er geen reparatiewerkzaamheden nodig.
De radio kan gemonteerd worden op de plaats van vak A fig. 112, deze klikt op zijn plaats en kan verwijderd worden door hem naar buiten te trekken. Hierna zijn de aanwezige kabels toegankelijk. Neem voor aansluiting op de inbouwvoorbereiding voor de radio contact op met het Fiat Servicenetwerk om elk probleem te voorkomen dat de veiligheid van de auto in gevaar kan brengen.
OPTIONELE ACCESSOIRES WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS Als men na aanschaf van het voertuig accessoires wil monteren die constante elektrische voeding nodig hebben (radio, diefstalalarm, satellietbewaking via GPS enz.) of veel stroom verbruiken, dient men contact op te nemen met het gespecialiseerde personeel van het Fiat Servicenetwerk.
RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE TELEFOONS PARKEERSENSOREN Radiozendapparatuur (autotelefoons, CB-zenders e.d.) mag alleen in de auto worden gebruikt met een aparte antenne die aan de buitenkant is gemonteerd. Deze sensoren bevinden zich in de achterbumper fig. 115 en detecteren de aanwezigheid van obstakels achter het voertuig en waarschuwen de bestuurder met een intermitterend geluidssignaal.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN De frequentie van het geluidssignaal: ❒ de frequentie van het signaal neemt toe naar gelang de afstand tussen de auto en het obstakel kleiner wordt, wanneer de afstand ongeveer 30 cm bedraagt klinkt het signaal continu; ❒ neemt af als de afstand tot het obstakel groter wordt, tot het signaal volledig stopt; ❒ blijft constant als de afstand ongewijzigd blijft; als deze situatie de zijsensoren betreft, zal het geluidssignaal na ongeveer 3
❒ mechanische interferentie (bijv. tijdens het wassen van de auto, regen, sterke wind, hagel) kan ertoe leiden dat de sensor een niet-bestaand voorwerp detecteert ("echogeluid"); ❒ de aanwezigheid van ultrasoonsystemen (bijv.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG Versies uitgerust met automatische versnellingsbak (voor bepaalde versies/markten): na afloop van de remingreep blijft de laatst opgeslagen versnelling ingeschakeld.
BELANGRIJK Als de bestuurder het rempedaal volledig intrapt of een snelle stuurbeweging maakt terwijl het systeem in werking is, dan kan de automatische remingreep gestopt worden (bijv. om een eventuele manoeuvre om he obstakel te vermijden mogelijk te maken). De lasersensor kan beperkt of niet werken vanwege weersomstandigheden zoals zware regen, hagel, dikke mist, hevige sneeuw, vorming van ijslagen op de voorruit.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID Dek het werkingsbereik van de sensor niet af met stickers of andere voorwerpen. Let ook op andere zaken op de motorkap (bijv. een laag sneeuw) en zorg ervoor dat die niet interfereren met het licht dat uitgezonden wordt door de laser. Als er een aanhangwagen getrokken wordt of een auto gesleept, dan moet het systeem via het Setup Menu uitgeschakeld worden (zie paragraaf "Menuopties" in dit hoofdstuk).
TANKEN Controleer het type brandstof alvorens te tanken. Zet ook de motor af alvorens te tanken. BENZINEMOTOREN Tank alleen loodvrije benzine met een octaangehalte van ten minste 95 RON. BELANGRIJK Een beschadigde katalysator veroorzaakt schadelijke uitlaatgassen, met luchtvervuiling tot gevolg. BELANGRIJK Vul de auto nooit, noch in noodgevallen noch in minimale hoeveelheid, met loodhoudende benzine bij. Zoniet kan de katalysator onherstelbaar beschadigd worden.
TANKPROCEDURE WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS Het "Smart Fuel" systeem is een apparaat bij de vulopening van de brandstoftank en dat zich automatisch opent en sluit wanneer het brandstofvulpistool wordt geplaatst/verwijderd. Het "Smart Fuel" systeem is uitgerust met een blokkeersysteem dat het tanken van het verkeerde type brandstof voorkomt. De werkwijze voor het tanken is geïllustreerd op het plaatje B fig.
Tanken in een noodgeval Ga voor het tanken als volgt te werk als er geen brandstof in de tank meer is of als het brandstofcircuit volledig leeg is: ❒ open de achterklep en neem de adapter A uit de gereedschapshouder (versies met ruimtebesparend reservewiel - voor bepaalde versies/markten) fig. 118 of uit de Fix&Go Automatic kit (versies met Fix&Go Automatic) fig. 119; ❒ trek aan de tankklep A fig. 117 om hem te openen; ❒ steek de adapter in de vulopening zoals aangegeven in fig.
MILIEUBESCHERMING BELANGRIJK WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID BELANGRIJK Monteer geen voorwerp/dop op de rand van de vulopening die niet geschikt is voor het voertuig. Het gebruik van voorwerpen/ doppen van het verkeerde type kan de druk in de tank doen toenemen, waardoor gevaarlijke situaties kunnen ontstaan.
De regeneratie wordt automatisch geregeld door de elektronische motorregeleenheid naargelang de conditie van het roetfilter en de gebruiksomstandigheden van de auto. Tijdens de regeneratie kan er een beperkte toename van het stationair motortoerental zijn, kan de ventilator geactiveerd worden, kan de rookuitstoot beperkt toenemen en kunnen er hoge temperaturen bij de uitlaat worden waargenomen. Dit is normaal en heeft geen negatieve invloed op de normale rijeigenschappen van het voertuig en op het milieu.
VEILIGHEID WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEIDSGORDELS VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS De veiligheidsgordel moet omgelegd worden terwijl men goed rechtop, met de rug tegen de rugleuning zit. Pak, om de gordel om te leggen, het lipje A fig. 121 en steek deze in de zitting van gesp B, totdat de klik van het vergrendelen wordt gehoord. Als tijdens het uittrekken de gordel blijft blokkeren, laat hem dan een stukje teruglopen en trek hem vervolgens langzaam uit.
De achterbank is voorzien van driepuntsveiligheidsgordels met rolautomaat. Leg de achterste veiligheidsgordels om zoals getoond in fig. 122. BELANGRIJK Onthoud dat achterpassagiers die geen gordel dragen, tijdens een heftige botsing ook gevaar opleveren voor de inzittenden voorin. BELANGRIJK Als de achterbankleuning na het neerklappen weer in de normale stand wordt geplaatst, controleer dan of de veiligheidsgordels zodanig geplaatst zijn dat ze klaar voor gebruik zijn. S.B.R.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 138 BESTUURDER Als de bestuurder de enige inzittende is en de veiligheidsgordel is niet omgelegd, dan wordt bij het overschrijden van 20 km/h of wanneer langer dan 5 seconden met een snelheid tussen 10 en 20 km/h wordt gereden een akoestische signaalcyclus voor de voorstoelen gestart (continu geluidssignaal gedurende 6 seconden gevolgd door een intermitterende piep
BELANGRIJK De gordelspanner is voor éénmalig gebruik bestemd. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk om de gordelspanners te laten vervangen nadat ze in werking zijn getreden. De geldigheid van het systeem is aangegeven op een plaatje dat zich op de metalen portierrand bevindt. Laat het systeem door het Fiat Servicenetwerk vervangen voordat deze termijn is verstreken.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 140 BELANGRIJK Voor een maximale veiligheid moet de rugleuning rechtop gezet worden, moet men goed tegen de rugleuning aanzitten en moet de gordel goed aansluiten op de borst en het bekken.
BELANGRIJK Nadat een gordel aan een zware belasting is blootgesteld (bijvoorbeeld bij een ongeval), moet de gordel compleet met de verankeringen, bevestigingsschroeven en de gordelspanner worden vervangen. Ook als er geen zichtbare schade is, kan de gordel toch verzwakt zijn.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 142 VEILIG KINDEREN VERVOEREN Om een optimale bescherming bij een ongeval te kunnen garanderen, moeten alle passagiers neerzitten en gebruik maken van goedgekeurde beveiligingssystemen. Dit is een wettelijke verplichting in alle EU-landen, conform de Europese richtlijn 2003/20/EC.
BELANGRIJK Mocht het toch nodig zijn om een kind in een kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel te vervoeren, dan moeten de passagiersairbags (airbags ter bescherming van bekken-borst-schouders en zijairbags) worden uitgeschakeld via het Setup menu. Controleer in dergelijke gevallen steeds of de airbags effectief zijn uitgeschakeld door na te gaan of het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel brandt.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID Het babyzitje wordt op zijn plaats gehouden door de veiligheidsgordels van de auto, zoals getoond in fig. 127, en moet het kind beschermen met de eigen gordels. GROEP 1 BELANGRIJK Er zijn kinderzitjes met Isofix bevestigingen beschikbaar, waarmee het zitje veilig met de stoel verankerd kan worden zonder de veiligheidsgordels van de auto te gebruiken. BELANGRIJK STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN De afbeelding dient slechts ter illustratie van de montage.
GROEP 3 GROEP 2 BELANGRIJK WEGWIJS IN UW AUTO BELANGRIJK De afbeelding dient slechts ter illustratie van de montage. Monteer het kinderzitje overeenkomstig de aanwijzingen, die de fabrikant verplicht moet bijsluiten voor dit type veiligheidssysteem. De afbeelding dient slechts ter illustratie van de montage. Monteer het kinderzitje overeenkomstig de aanwijzingen, die de fabrikant verplicht moet bijsluiten voor dit type veiligheidssysteem.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN HET UNIVERSELE KINDERZITJE De auto voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EG-richtlijn inzake de montage van kinderzitjes op de verschillende plaatsen in de auto overeenkomstig de volgende tabel: Gewichtsgroep Voorpassagier Passagier achterin in het midden Passagiers achterin aan de zijkanten tot 13 kg U X U Groep 1 9-18 kg U X U Groep 2 15-25 kg U X U Groep Groep 0, 0+ STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHT
Belangrijkste veiligheidsvoorschriften die voor het vervoeren van kinderen opgevolgd moeten worden: ❒ Monteer kinderzitjes altijd op de achterbank, omdat die plaats bij een ongeval de meeste bescherming biedt. ❒ Als de passagiersairbag buiten werking is gesteld, controleer dan het lampje op het instrumentenpaneel om er zeker van te zijn dat deze airbag daadwerkelijk is uitgeschakeld. ❒ Volg de aanwijzingen, die de producent verplicht bij het kinderzitje moet leveren, zorgvuldig op.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN INBOUWVOORBEREIDING VOOR “ISOFIX”-KINDERZITJE Om de kinderzitjes te installeren, wordt geadviseerd de achterbank helemaal naar achteren te zetten. De auto is voorbereid op de montage van een “Isofix Universeel”-kinderzitje; een nieuw gestandaardiseerd Europees systeem voor het veilig vervoeren van kinderen. Een Isofix-kinderzitje kan naast een conventionele kinderzitjes worden gemonteerd.
MONTAGE UNIVERSEEL ISOFIX KINDERZITJE BELANGRIJK Bevestig het kinderzitje met de daarvoor bestemde onderste metalen ringen A fig. 132 die op de zitting van de achterbank zitten, maak dan de bovenste gordel (geleverd bij het kinderzitje) vast aan de bevestigingen B fig. 133 die in het achterste deel van de rugleuning zitten. Bij Isofix Universeel-kinderzitjes moeten alle zitjes goedgekeurd zijn volgens de ECE R44/03-richtlijn “Universeel Isofix".
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR GEBRUIK VAN HET ISOFIX UNIVERSEEL KINDERZITJE In de onderstaande tabel worden, conform de Europese regelgeving ECE 16, de verschillende mogelijkheden weergegeven van de montage van Universeel Isofix kinderzitjes op de stoelen die zijn uitgerust met Isofix-beugels.
AIRBAG De auto is uitgerust met frontairbags voor bestuurder en passagier, knieairbag voor de bestuurder (voor bepaalde versies/markten), zijairbags voor bestuurder en passagier voor bescherming van borst en schouders (voor bepaalde versies/markten) en hoofdairbags voor het beschermen van de hoofden van de inzittenden voorin.
WEGWIJS IN UW AUTO Frontairbag aan bestuurderszijde Frontairbag aan passagierszijde Deze bestaat uit een onmiddellijk opblaasbaar kussen dat in een speciale ruimte in het dashboard zit fig. 134. Deze airbag heeft een groter volume dan de bestuurdersairbag. Deze bestaat uit een onmiddellijk opblaasbaar kussen dat in een speciale ruimte in het dashboard fig. 135 is opgeborgen: deze airbag heeft een groter volume dan de bestuurdersairbag.
BELANGRIJK ZEER GEVAARLIJK: plaats nooit een kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel van auto's met een actieve passagiersairbag. Als bij een botsing de airbag wordt opgeblazen, kan het kind hierdoor dodelijke verwondingen oplopen. Schakel dus altijd de passagiersairbag uit wanneer een kinderzitje op de passagiersstoel wordt geplaatst. Bovendien moet de passagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard.
ZIJAIRBAGS (Zijairbag - Hoofdairbag) WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN Zijairbag (voor bepaalde versies/markten) Deze bestaan uit twee soorten kussens die zich in de rugleuning van de voorstoelen bevinden fig. 137 en die het bekken, de borst en schouders van de inzittenden bij middelzware zijdelingse botsingen beschermen. Bij lichte botsingen is het opblazen van de zijairbags niet vereist.
BELANGRIJK Hang geen harde voorwerpen aan de kledinghaken of de steunhandgrepen. BELANGRIJK Steun niet met het hoofd, de armen of de ellebogen tegen het portier, de ruiten of in het gebied van de hoofdairbag om mogelijke verwondingen tijdens het opblazen te voorkomen. BELANGRIJK Steek nooit het hoofd, de armen of ellebogen uit het raam. BELANGRIJK Reinig de stoelen niet met water of stoom onder druk (met de hand of in een automatisch wasapparaat).
WEGWIJS IN UW AUTO BELANGRIJK Bedek bij auto's met zijairbags de rugleuning van de voorstoelen niet met extra hoezen. VEILIGHEID BELANGRIJK STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 156 Reis niet met voorwerpen op schoot of voor de borst en houd niets in de mond (pijp, pen, etc.). Dit kan ernstig letsel veroorzaken als de airbag in werking treedt.
BELANGRIJK Wanneer de contactsleutel naar de stand MAR wordt gedraaid, gaat het waarschuwingslampje enkele seconden branden, om eraan te herinneren dat de passagiersairbag bij een botsing geactiveerd wordt. Hierna moet het lampje doven. BELANGRIJK De activeringsdrempel van de airbag is hoger dan die van de gordelspanners. Bij aanrijdingen die tussen deze twee drempelwaarden liggen, treden alleen de gordelspanners in werking.
STARTEN EN RIJDEN WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 158 DE MOTOR STARTEN Starten van de motor bij 0.9 TwinAir 105 pk versies STARTPROCEDURE VOOR BENZINEVERSIES (uitgezonderd 0.
STARTPROCEDURE VOOR DIESELVERSIES Ga als volgt te werk: ❒ trek de handrem aan en zet de versnellingsbak in de vrijstand; ❒ draai de contactsleutel naar MAR-ON: de waarschuwingslampjes en op het instrumentenpaneel gaan branden; ❒ wacht tot de waarschuwingslampjes en doven; ❒ trap het koppelingspedaal volledig in zonder het gaspedaal aan te raken; ❒ draai de contactsleutel naar AVV zodra het waarschuwingslampje dooft. Als te lang wordt gewacht, is het werk van de voorgloeibougies tevergeefs.
WEGWIJS IN UW AUTO Wij adviseren om gedurende de beginperiode niet de maximale prestaties van de auto te eisen (b.v. snel accelereren, lange afstanden op topsnelheid, krachtig remmen etc.). VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN Laat de contactsleutel nooit in de stand MAR-ON staan als de motor is afgezet, zodat de accu niet onnodig wordt ontladen. Probeer de motor nooit te starten door de auto te duwen, te slepen of van een helling af te laten rijden.
PARKEREN BELANGRIJK Ga als volgt te werk: ❒ zet de motor af en trek de handrem aan; ❒ schakel een versnelling in (eerste als opwaarts wordt geparkeerd en achteruit als neerwaarts wordt geparkeerd) en laat de voorwielen iets gedraaid. Als de auto op een steile helling wordt geparkeerd, is het raadzaam om de wielen met wiggen of stenen te blokkeren. Laat de sleutel niet in het contactslot zitten om te voorkomen dat de accu ontlaadt.
WEGWIJS IN UW AUTO Trap het rempedaal in terwijl de handrem wordt uitgeschakeld, om te voorkomen dat de auto onbedoeld beweegt. VEILIGHEID BELANGRIJK Bij auto's met een armsteun voor, moet deze armsteun worden opgetild om te voorkomen dat de hendel ertegen komt. STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN GEBRUIK VAN DE VERSNELLINGSBAK Om de versnellingen in te schakelen, trap het koppelingspedaal volledig in en schakel de hendel in de gewenste stand (het schema is aangegeven op de pookknop fig. 140).
Om de 6e versnelling in te schakelen (voor bepaalde versies/markten), de versnellingspook gedecideerd naar rechts zetten om te voorkomen dat de 4e versnelling per ongeluk wordt ingeschakeld. Hetzelfde geldt bij het schakelen van de 6e naar de 5e versnelling. BELANGRIJK De achteruit kan uitsluitend bij stilstaande auto worden ingeschakeld.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID BRANDSTOFBESPARING Stroomverbruikers Hier volgen enkele nuttige tips om brandstof te besparen en de uitstoot van schadelijke emissies zoveel mogelijk te beperken. Gebruik alleen elektrische apparatuur voor de noodzakelijke tijdsduur. De achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissers voor/achter en de aanjager van het ventilatie-/verwarmingssysteem nemen veel stroom op, waardoor het brandstofverbruik toeneemt (tot 25% in stadsverkeer).
Overbodige handelingen Trap het gaspedaal niet in wanneer men voor een stoplicht stil staat of alvorens de motor af te zetten. Deze handeling is bij moderne auto's net als het overschakelen met tussengas nutteloos. Het verhoogt alleen het brandstofverbruik en de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Keuze van de versnellingen Schakel een hogere versnelling in zodra de verkeersen wegomstandigheden dit toelaten. Snel accelereren met een lage versnelling verhoogt het brandstofverbruik.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 166 AANHANGERS TREKKEN BELANGRIJKE OPMERKINGEN Voor het trekken van aanhangers of caravans moet de auto zijn voorzien van een goedgekeurde trekhaak en een geschikte elektrische installatie. De montage moet door een vakspecialist worden uitgevoerd. Monteer eventuele speciale en/of extra achteruitkijkspiegels conform de wegenverkeerswetgeving.
WINTERBANDEN De winterbanden moeten dezelfde maat hebben als de standaard geleverde banden. Het Fiat Servicenetwerk kan u raad geven over de meest geschikte band voor elk gebruik. Voor de bandenmaat en de bandenspanning van de winterbanden moet men zich exact houden aan de aanwijzingen die zijn aangegeven in de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”. De specifieke eigenschappen van winterbanden verminderen drastisch wanneer de profieldiepte minder is dan 4 mm.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 168 SNEEUWKETTINGEN Het gebruik van sneeuwkettingen moet aan de plaatselijke voorschriften voldoen. Sneeuwkettingen mogen alleen op de banden van de voorwielen (aandrijfwielen) gemonteerd worden. Controleer de spanning van de sneeuwkettingen na enkele tientallen meters rijden. Op 17"-banden kunnen geen kettingen gemonteerd worden.
DE AUTO LANGDURIG STALLEN Tref de volgende voorzorgsmaatregelen als de auto langer dan een maand niet gebruikt zal worden: ❒ zet de auto in een overdekte, droge en indien mogelijk goed geventileerde ruimte en zet de ruiten iets open; ❒ schakel een versnelling in en controleer of de handrem niet is aangetrokken; ❒ maak de minklem van de accu los (zie voor versies met het Start&Stop systeem de paragraaf "Start&Stop systeem" in het hoofdstuk "Kennismaking met de auto"); als de accu niet van de elektrische inst
WEGWIJS IN UW AUTO LAMPJES EN BERICHTEN LAMPJES EN BERICHTEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 170 ALGEMENE WAARSCHUWINGEN De controlelampjes gaan branden en er verschijnt een speciaal bericht en/of er klinkt een geluidssignaal, wanneer van toepassing.
Het lampje (of symbool op de display) gaat branden wanneer de handrem wordt ingeschakeld. Als de auto in beweging is, wordt ook een geluidssignaal voortgebracht. BELANGRIJK Controleer of de handrem is ingeschakeld als het lampje tijdens het rijden gaat branden. STORING EBD (rood) (geel) Wanneer bij draaiende motor de lampjes (rood), (geel) en ESC gelijktijdig branden, dan is er een storing in het EBD-systeem of is het systeem niet beschikbaar.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 172 BELANGRIJK Als het lampje niet gaat branden als de sleutel op de stand MAR wordt gedraaid of als het tijdens het rijden blijft branden, kan er een probleem zijn met het airbagsysteem. In dat geval kunnen de airbags of gordelspanners niet geactiveerd worden bij een ongeval of, in een zeer beperkt aantal gevallen, op verkeerde wijze geactiveerd worden.
VEILIGHEIDSGORDELS NIET OMGELEGD (rood) (voor bepaalde versies/markten) Het lampje gaat continu branden wanneer bij stilstaande auto de veiligheidsgordel aan bestuurdersen passagierszijde (indien een passagier aanwezig is) niet is omgelegd. Wanneer met de auto wordt gereden met niet goed omgelegde veiligheidsgordels, dan gaat het lampje knipperen en klinkt er een geluidssignaal.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 174 2. Motorolie verslechterd (alleen dieselmotoren met DPF) Het lampje knippert en er verschijnt een speciaal bericht op het display (voor bepaalde versies/ markten).
Ga als volgt te werk wanneer het lampje tijdens het rijden gaat branden: ❒ tijdens een normale rit: breng de auto tot stilstand, zet de motor af en controleer of het koelvloeistofniveau in het reservoir niet onder het MIN-teken staat.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 176 Onder deze omstandigheden kan men met gematigde snelheid verder rijden zonder te veel eisen aan de motor te stellen. Langdurig gebruik van het voertuig met continu brandend lampje kan schade veroorzaken: neem dus zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
Storing Hill Holder STORING VOORGLOEISYSTEEM Dit lampje gaat branden (bij sommige versies verschijnen ook een melding en een symbool op de display) als er een storing in het Hill Holder systeem optreedt. Neem in dat geval contact op met het Fiat Servicenetwerk. Het lampje knippert (en bij sommige versies verschijnen er een bericht en een symbool op het display) om een storing in het voorgloeisysteem aan te geven. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk om de storing zo spoedig mogelijk te verhelpen.
Tijdens het rijden WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 178 Als het lampje tijdens het rijden gaat branden (bij sommige versies verschijnen er ook een bericht en een symbool op het display) zou de stuurbekrachtiging niet meer kunnen werken.
Inschakeling Het lampje gaat branden als de draaiknop van de Cruise Control op wordt gedraaid (zie de paragraaf “Cruise Control” in het hoofdstuk "Kennismaking met de auto"); Bij sommige versies wordt de in werking treding van het systeem aangegeven met een bericht of een symbool op het display en de laatste opgeslagen voertuigsnelheid.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 180 ALGEMENE STORINGSMELDING (geel) (voor bepaalde versies/markten) Het lampje gaat onder de volgende omstandigheden branden. Neem in dergelijke gevallen contact op met het Fiat Servicenetwerk om de storing zo spoedig mogelijk te verhelpen.
LPG/methane level sensor failure (voor bepaalde versies/markten) Storing schemersensor (voor bepaalde versies/markten) Het controlelampje gaat branden (en er verschijnt een bericht op het display) als er een storing wordt vastgesteld in de sensor voor het LPG-/aardgaspeil. Het lampje gaat branden (en er verschijnt een melding op de display) wanneer een storing in de schemersensor wordt vastgesteld.
WEGWIJS IN UW AUTO STADLICHT EN DIMLICHT (groen)/FOLLOW ME HOME (groen) STADSLICHT EN DIMLICHT VEILIGHEID Het lampje gaat branden wanneer het stadslicht/ dimlicht wordt ingeschakeld. FOLLOW ME HOME STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN Dit lampje gaat branden (en bij sommige versies verschijnen er ook een bericht en een symbool op het display) als deze functie wordt ingeschakeld (zie paragraaf “Follow me home” in het hoofdstuk “Kennismaking met de auto”).
PORTIEREN/MOTORKAP/ BAGAGERUIMTE OPEN (rood) START&STOP SYSTEEM INSCHAKELEN/ UITSCHAKELEN Start&Stop systeem inschakelen Het lampje gaat branden (bij sommige versies verschijnen er ook een bericht en een symbool op het display) wanneer één of meerdere portieren, de motorkap of de achterklep niet goed gesloten zijn. Er klinkt een geluidssignaal als de portieren open zijn terwijl het voertuig rijdt.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 184 STORING START&STOP SYSTEEM Versies met herconfigureerbaar multifunctioneel display) Versies met multifunctioneel display Het symbool en een speciaal bericht verschijnen op het display wanneer er een storing in het Start&Stop systeem wordt vastgesteld. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk als er een storing in het Start&Stop systeem optreedt.
NOODGEVALLEN Wij adviseren om in een noodsituatie het gratis telefoonnummer te bellen dat in het garantieboekje is vermeld. U kunt zich ook verbinden met de site www.fiat.com om de dichtstbijzijnde dealer van het Fiat Servicenetwerk te zoeken. DE MOTOR STARTEN Ga onmiddellijk naar het Fiat Servicenetwerk als het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel vast blijft branden.
WEGWIJS IN UW AUTO Gebruik nooit een accusnellader om de motor te starten, aangezien deze de elektronische systemen kan beschadigen, met name de regeleenheden van de ontsteking en de inspuiting. VEILIGHEID BELANGRIJK STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 186 Deze procedure moet door ervaren personeel verricht worden, aangezien verkeerde handeldingen elektrische ontladingen van aanzienlijke kracht kunnen veroorzaken.
BELANGRIJK Het ruimtebesparend reservewiel (voor bepaalde versies/markten) is specifiek voor de auto; monteer het niet op andere auto’s en monteer ook geen reservewielen van andere auto’s. Gebruik het ruimtebesparend reservewiel alleen in noodgevallen. Het ruimtebesparend noodreservewiel mag alleen voor korte afstanden gebruikt worden en mag niet bij hogere snelheden dan 80 km/h worden gebruikt.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 188 BELANGRIJK Gebruik de krik uitsluitend voor het opkrikken van het voertuig waarbij de krik geleverd is. Gebruik de krik niet voor andere doeleinden, zoals het opkrikken van andere voertuigen. Gebruik de krik nooit voor het uitvoeren van reparaties onder het voertuig. Als de krik niet op de juiste wijze geplaatst wordt, kan het voertuig naar beneden vallen.
KRIK Opmerking: ❒ de krik weegt 1,76 kg; ❒ de krik behoeft geen afstelling; ❒ de krik niet kan worden gerepareerd: in geval van defect moet de krik door een origineel exemplaar worden vervangen; ❒ afgezien van de slinger mag geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd worden. Ga als volgt te werk om een wiel te vervangen: ❒ Stop het voertuig op een plek die niet gevaarlijk is voor het verkeer en waar het wiel op veilige wijze vervangen kan worden.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID ❒ draai met sleutel A fig. 144 de wielbouten ongeveer één slag los. Bij versies met lichtmetalen velgen, het voertuig schudden om het loskomen van de velg te vergemakkelijken. ❒ neem wig A uit de gereedschapshouder en open deze zoals aangegeven in fig. 145; STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN ❒ leg de wig achter het wiel diagonaal tegenover het wiel dat vervangen moet worden (zie fig.
❒ verwijder het wieldeksel na de 4 wielbouten te hebben losgedraaid en draai vervolgens de vijfde wielbout los om het wiel te verwijderen (alleen voor versies met wieldeksel bevestigd met wielbouten); ❒ zorg dat de contactvlakken van het noodreservewiel en de velg schoon zijn om het losraken van de wielbouten te voorkomen; ❒ monteer het noodreservewiel door de eerste wielbout twee slagen aan te draaien in het gat dat zich het dichtst bij het ventiel bevindt; ❒ haal de bout enkele slagen aan en doe hetzelfde
WEGWIJS IN UW AUTO EEN NORMAAL WIEL MONTEREN Versies met lichtmetalen velgen Volg de voorheen beschreven procedure, krik de auto op en verwijder het reservewiel.
"Fix&Go Automatic" kit Er zit een speciale houder fig. 149 (versies zonder subwoofer) of fig. 150 (versies met subwoofer - voor bepaalde versies/markten) in de bagageruimte. In deze houder zitten ook een schroevendraaier en het trekoog. ❒ informatiefolder (zie fig. 152), voor een correct gebruik van de snelle bandenreparatiekit, die vervolgens overhandigd moet worden aan het personeel dat de band behandeld met FIX&GO moet repareren; WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID De kit bevat: ❒ een cilinder A fig.
WEGWIJS IN UW AUTO ❒ een paar beschermende handschoenen in het zijvak van de compressor; ❒ adapters voor het oppompen van verschillende elementen. VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN BELANGRIJK Overhandig de informatiefolder aan het personeel dat de band zal repareren die behandeld is met de bandenreparatiekit. Als de band door vreemde voorwerpen lek is gelaakt, kan de kit gebruikt worden voor beschadigingen in het loopvlak of de schouder met een diameter van maximaal 4 mm.
BELANGRIJK Het busje bevat ethyleenglycol. Bevat latex: kan een allergische reactie veroorzaken. Schadelijk bij inslikken. Irriterend voor de ogen. Kan irritatie veroorzaken bij inademing of contact.Vermijd contact met huid, ogen en kleding. Spoel bij contact onmiddellijk uit met rijkelijk water.Vermijd braken bij inslikken. Spoel de mond uit, drink veel water en raadpleeg onmiddellijk een arts. Houd buiten het bereik van kinderen. Het product mag niet gebruikt worden door astmapatiënten.
WEGWIJS IN UW AUTO "Bandenspanning" in het hoofdstuk "Technische gegevens", is bereikt. Controleer de bandenspanning op de drukmeter B; doe dit bij uitgeschakelde compressor om een preciezere aflezing te verkrijgen; VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN BELANGRIJK LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN fig. 154 F0Y0009 ONDERHOUD EN ZORG Breng de sticker op een voor de bestuurder goed zichtbare plaats aan, om eraan te herinneren dat de band behandeld is met de snelle bandenreparatiekit.
BELANGRIJK Rij niet verder als de bandenspanning onder 1,8 bar is gedaald: de snelle bandenreparatiekit kan de vereiste wegligging niet garanderen omdat de band te ernstig beschadigd is. Neem contact op met het Fiat-servicenetwerk. BANDENSPANNING CONTROLEREN EN HERSTELLEN De compressor kan ook gebruikt worden voor het controleren en eventueel herstellen van de bandenspanning. Maak de snelkoppeling A fig. 156 los en verbind deze rechtstreeks met de ventieldop van de op te pompen band.
BUSJE MET AFDICHTMIDDEL VERVANGEN WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID Ga als volgt te werk: ❒ maak de snelkoppeling A fig. 157 los; ❒ draai het te vervangen busje linksom en trek het omhoog; ❒ breng het nieuwe busje aan en draai het rechtsom; ❒ sluit snelkoppeling A op het busje aan en breng de doorzichtige leiding B in zijn zitting aan.
BELANGRIJK In halogeenlampen bevindt zich gas onder druk. Als ze breken, kunnen er glassplinters wegschieten. Raak alleen het metalen gedeelte van halogeenlampen aan. Het aanraken van de bol met de vingers kan de lichtopbrengst en de levensduur van de lamp reduceren. Als de bol per ongeluk toch wordt aangeraakt, moet hij worden schoongewreven met een doekje gedrenkt met alcohol en vervolgens laten drogen. Laat de lampen bij voorkeur vervangen door het Fiat Servicenetwerk.
TYPEN LAMPEN WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN De auto is uitgerust met verschillende typen gloeilampen: Volglas lampen: (type A) klemmontage. Trek om te verwijderen. Lamp met bajonet-sluiting: (type B) druk de lamp ietwat in en draai linksom om hem uit de houder te verwijderen. LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG Buislampen: (type C) trek de lamp uit de veercontacten om hem te verwijderen.
Lampen Gebruik Type Vermogen Ref.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN BUITENLAMPEN VERVANGEN RICHTINGAANWIJZERS Voor het type lamp en het vermogen, zie paragraaf “Een lamp vervangen". Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: ❒ verwijder het deksel A fig. 158; ❒ draai de lamphouder B fig.
DIMLICHT ONDERSTE KOPLAMPUNITS Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: ❒ verwijder het deksel B fig. 158; ❒ maak het samenstel stekker + lamphouder C fig. 160 los, door deze naar buiten te trekken; ❒ verwijder lamp D uit stekker E en vervang hem; ❒ monteer de nieuwe lamp in de stekker, controleer of hij goed vast zit; ❒ monteer het samenstel stekker + lamphouder C weer in zijn zitting; ❒ monteer het deksel B fig. 158.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN GROOTLICHT STADSLICHT/DAGVERLICHTING (DRL) Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: ❒ draai het wiel helemaal naar binnen; ❒ draai de schroeven A fig. 162 los en verwijder de klep B; ❒ verwijder het deksel C fig. 161; ❒ maak het samenstel stekker + lamphouder D fig.
FLANKRICHTINGAANWIJZERS Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: ❒ druk op het lampenglas A fig. 165 om de inwendige borgveer B fig. 166 in te drukken en trek de lichtunit naar buiten; ❒ draai de lamphouder C linksom, verwijder de lamp D en vervang hem; ❒ monteer de lamphouder C in het lampenglas A en draai hem rechtsom; ❒ monteer de lichtunit zodat de inwendige borgveer B goed vastzit. WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN fig.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID MISTLAMPEN (voor bepaalde versies/markten) Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: ❒ draai het wiel helemaal naar binnen; ❒ draai de schroeven A fig. 167 los en verwijder de klep B; ❒ druk op de veer C fig. 168 en maak de elektrische stekker D los; ❒ draai de lamphouder E los en verwijder hem; ❒ verwijder de lamp en vervang hem; ❒ monteer de nieuwe lamp en voor de hiervoor beschreven procedure in omgekeerde volgorde uit.
ACHTERLICHTUNITS De achterlichtunits omvatten de gloeilampen voor de parkeerverlichting, het remlicht en de richtingaanwijzers. Ga als volgt te werk om een lamp te vervangen: ❒ gebruik de bijgeleverde imbussleutel A fig. 169; ❒ maak met lipje B fig. 170 het beschermdeksel C los en verwijder dit (bevindt zich aan de zijkant van de bagageruimte); ❒ gebruik imbussleutel A om de bevestigingen D fig.
WEGWIJS IN UW AUTO ❒ verwijder de achterlichtunit door deze met beide handen in de richting van de pijl te trekken fig. 172; ❒ maak de elektrische stekker los, draai de bevestigingsschroeven E fig. 173 los en verwijder het lamphoudersamenstel; ❒ vervang de betreffende lamp: F = richtingaanwijzers, G = stadslicht/remlichten fig. 174. VASTE ACHTERLICHTUNITS Hierin zitten de lampen voor de mistachterlichten (linkerkant) en de lampen voor de achteruitlichten (rechterkant).
❒ verwijder lamp D uit de lamphouder en vervang hem; ❒ monteer de nieuwe lamp in de lamphouder, controleer of hij goed vast zit; ❒ monteer de lamphouder C in het lampenglas, draai hem rechtsom en sluit de elektrische stekker weer aan; ❒ monteer de lichtunit B fig. 175 weer op de juiste wijze door de vier bevestigingsbouten A vast te draaien, sluit vervolgens de bagageruimte. WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN fig.
DERDE REMLICHT WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN Het derde remlicht zit in de achterklep verwerkt en bestaat uit led lampjes. Neem voor het vervangen contact op met het Fiat Servicenetwerk. ❒ Monteer de nieuwe lamp B en zorg voor een optimale vergrendeling tussen de veercontacten; ❒ zet tenslotte lampenglas A fig. 177 weer op zijn plaats. KENTEKENVERLICHTING Ga als volgt te werk om een lamp te vervangen: ❒ verwijder lampenglas A fig. 177; ❒ verwijder de lamp B fig.
LAMPEN INTERIEURVERLICHTING VERVANGEN PLAFONDVERLICHTING VOOR ❒ monteer de nieuwe lampen in de betreffende zittingen B; ❒ monteer plafondlampje A fig. 179 in zijn zitting en controleer of het goed vast zit. Versies zonder bewakingsspiegel achterbank WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID Ga als volgt te werk om deze lampen te vervangen: ❒ verwijder het plafondlampje A fig. 179 door het op de pijl aangegeven punten los te trekken; ❒ maak de lamphouders B fig.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN Versies met bewakingsspiegel achterbank (voor bepaalde versies/markten) Versies met vast glazen dak of elektrisch schuifdak Ga als volgt te werk om de lampen te vervangen: ❒ ga te werk in zone A en zet spiegel B in werkstand; ❒ draai de schroef los en verwijder afdekdop C van de bevestiging fig.
❒ monteer het plafondlampje A fig. 182 door eerst het lampje aan een zijde correct te monteren en vervolgens de andere zijde ervan aan te drukken, zodat het hoorbaar vastklikt. Versies met schuifdak (voor bepaalde versies/markten) ❒ monteer het plafondlampje A fig. 184 door eerst het lampje aan een zijde correct te monteren en vervolgens de andere zijde ervan aan te drukken, zodat het hoorbaar vastklikt.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN BAGAGERUIMTEVERLICHTING DASHBOARDKASTVERLICHTING Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: ❒ open de achterklep en verwijder het lampje A fig. 186 vanaf het punt dat met de pijl is aangegeven; ❒ open het deksel B en vervang de lamp; ❒ dek het lampenglas af met de beschermkap B; ❒ monteer het plafondlampje A door eerst het lampje aan een zijde correct te monteren en vervolgens de andere zijde ervan aan te drukken, zodat het hoorbaar vastklikt.
ZEKERINGEN VERVANGEN Voor een overzicht van de zekeringen wordt verwezen naar de zekeringentabel in de volgende pagina’s. ALGEMENE INFORMATIE Het elektrische systeem wordt beveiligd door zekeringen: bij een storing of bij oneigenlijk gebruik van het systeem brandt de zekering door. Controleer eerst of de zekering is doorgebrand wanneer een elektrisch onderdeel niet meer werkt: het geleidende element A fig. 188 mag niet onderbroken zijn.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID BELANGRIJK Als een hoofdzekering (MEGA-FUSE, MIDIFUSE, MAXI-FUSE) doorbrandt, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk. BELANGRIJK STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 216 Alvorens een zekering te vervangen, moet men controleren of de contactsleutel uit het slot is genomen en of alle stroomverbruikers uit staan en/of zijn uitgeschakeld.
TOEGANG TOT DE ZEKERINGEN Zekeringenkast in de motorruimte Deze zit aan de kant van de accu fig. 190. Ga als volgt te werk om een zekering te vervangen: ❒ draai de twee schroeven A fig. 189 los; ❒ verwijder deksel B in de richting van de pijl. BELANGRIJK Draai, voordat het deksel B verwijderd wordt, de twee bajonetschroeven A langzaam linksom (met behulp van de bijgeleverde platte schroevendraaier) totdat ze loszitten. Dit wordt aangegeven door het omhoogkomen van de koppen.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 218 fig.
Zekeringenkast in het dashboard Om bij de zekeringen te kunnen komen, klepje A fig. 191 verwijderen. De zekeringen bevinden zich in de zekeringenkast getoond in fig. 192. WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER fig.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 220 fig.
Zekeringenkast in de bagageruimte WEGWIJS IN UW AUTO De regeleenheid bevindt zich aan de linkerkant van de bagageruimte. Om bij de zekeringen te kunnen komen, te werk gaan op het punt dat aangegeven is met het pijltje fig. 193 en klepje A verwijderen. De zekeringen bevinden zich in de zekeringenkast getoond in fig. 194. VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN fig. 193 F0Y0167 LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER fig.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 222 ZEKERINGENKAST IN MOTORRUIMTE fig.
ZEKERINGENKAST IN HET DASHBOARD fig.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 224 ZEKERINGENKAST IN BAGAGERUIMTE fig.
ACCU OPLADEN BELANGRIJK De procedure voor het opladen van de accu is uitsluitend bedoeld ter informatie. Geadviseerd wordt contact op te nemen met het Fiat Servicenetwerk om deze werkzaamheden te laten uitvoeren. Het verdient aanbeveling aan de accu langzaam en met een laag ampèrage gedurende ongeveer 24 uur op te laden. De accu langer opladen, kan de accu beschadigen.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN BELANGRIJK Accuvloeistof is giftig en corrosief: vermijd contact met huid en ogen. Het opladen van de accu moet worden uitgevoerd in een goed verluchte ruimte, ver van open vuur en vonken: brand- en ontploffingsgevaar. BELANGRIJK OPHEFFEN VAN HET VOERTUIG Als het voertuig opgeheven moet worden, ga dan naar een Fiat dealer die is uitgerust met een garagekrik of een hefbrug.
SLEPEN VAN DE AUTO BELANGRIJK Het sleepoog dat bij de auto wordt geleverd bevindt zich in de gereedschapshouder, onder de mat in de bagageruimte. MONTAGE VAN DE TREKHAAK Verwijder de dop A fig. 197 (voorbumper) of A fig. 198 (achterbumper) door met de hand op het onderste gedeelte te duwen, neem het sleepoog B fig. 197 (voorbumper) of B fig. 198 (achterbumper) uit het omhulsel in de gereedschapshouder en draai het compleet in de schroefdraad aan de voor- of achterzijde.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 228 BELANGRIJK Houd er rekening mee dat tijdens het slepen de rembekrachtiging en de elektrische stuurbekrachtiging niet beschikbaar zijn, waardoor voor het bedienen van het rempedaal en het sturen meer kracht is vereist. Gebruik voor het slepen geen flexibele kabels en vermijd bruuske bewegingen.
ONDERHOUD EN ZORG GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD Juist onderhoud is uiterst belangrijk voor een lange levensduur van de auto onder optimale omstandigheden. Fiat heeft een reeks controles en onderhoudswerkzaamheden opgesteld die elke 30.000 kilometer (benzineversies) of elke 35.000 kilometer (dieselversies) uitgevoerd moeten worden. Vóór 30.000/35.000 km en vervolgens tussen elke twee onderhoudsbeurten is het sowieso nodig om bepaalde items van het Geprogrammeerde Onderhoudsplan te controleren (bijv.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 230 GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA BENZINE-UITVOERINGEN De onderhoudsbeurten moeten elke 30.000 km of om de 24 maanden uitgevoerd worden.
km x 1000 30 60 90 120 150 180 Maanden 24 48 72 96 120 144 Visueel de conditie controleren van aandrijfriem(en) van hulporganen (uitvoeringen zonder automatische riemspanner) Spanning van aandrijfriem(en) hulporganen controleren (versies zonder automatische riemspanner) (of elke 24 maanden) ● ● ● Conditie van getande distributieriem controleren (behalve 0.
WEGWIJS IN UW AUTO km x 1000 30 60 90 120 150 180 Maanden 24 48 72 96 120 144 De getande distributieriem vervangen (behalve 0.9 TwinAir Turbo 105 pk motor)(**) VEILIGHEID Luchtfilterelement vervangen (om de 30,000 km voor de 0.
DIESEL-VERSIES De onderhoudsbeurten moeten elke 35.000 km of om de 24 maanden uitgevoerd worden. km x 1000 35 70 105 140 175 Maanden 24 48 72 96 120 Laadtoestand accu controleren en zo nodig opladen ● ● ● ● ● Banden op conditie/slijtage controleren en eventueel op spanning brengen ● ● ● ● ● Werking verlichtingssysteem (koplampen, richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, lampjes instrumentenpaneel, enz.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN km x 1000 35 70 105 140 175 Maanden 24 48 72 96 120 Spanning van aandrijfriem(en) hulporganen controleren (versies zonder automatische riemspanner) (of elke 24 maanden) ● Slag van handrem controleren en zo nodig afstellen ● ● ● ● ● Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren ● ● ● ● ● Werking Motormanagementsysteem controleren (via diagnose-aansluiting) ● ● ● ● ● ● Oliepeil handgeschakelde versnellingsbak controleren ● Brands
PERIODIEKE CONTROLES INTENSIEF GEBRUIK VAN DE AUTO Elke 1.000 km of vóór een lange reis controleren en eventueel bijvullen: ❒ niveau motorkoelvloeistof, remvloeistof en ruitensproeiervloeistof; ❒ conditie en spanning banden; ❒ werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, etc.); ❒ werking ruitenwissers/-sproeiers en stand/slijtage wisserbladen voor/achter. Elke 3.000 km controleren en eventueel bijvullen: motorolieniveau.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 236 ❒ conditie van aandrijfriemen hulporganen visueel controleren; ❒ motorolie en oliefilter controleren en zo nodig vervangen; ❒ pollenfilter controleren en zo nodig vervangen; ❒ luchtfilter controleren en zo nodig vervangen.
0.9 TwinAir Turbo 105 pk versies WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN fig. 199 A. Motorolie dop/vulopening B. Motorolie peilstok C. Motorkoelvloeistof D. Vloeistof voor ruitensproeiers/ achterruitsproeier E. Remvloeistof F.
1.4 16V-versies WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN fig. 200 ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 238 A. Motorolie peilstok B. Motorolie dop/vulopening C. Motorkoelvloeistof D. Vloeistof voor ruitensproeiers/ achterruitsproeier E. Remvloeistof F.
1.3 16v MultiJet versies WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN fig. 201 A. Motorolie peilstok B. Motorolie dop/vulopening C. Motorkoelvloeistof D. Vloeistof voor ruitensproeiers/ achterruitsproeier E. Remvloeistof F.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN MOTOROLIE Motorolieverbruik Controleer ongeveer 5 minuten na het uitzetten van de motor het oliepeil met het voertuig op een horizontale ondergrond. Gewoonlijk ligt het maximaal motorolieverbruik op ongeveer 400 gram per 1000 km. Tijdens de beginperiode van de auto wordt de motor ingereden. Daarom is het motorolieverbruik pas stabiel na de eerste 5.000 ÷ 6.000 km. Voor 1.4 16V en 1.
Het motorkoelsysteem moet worden gevuld met PARAFLUUP antivries. Vul koelvloeistof bij met dezelfde kenmerken als de koelvloeistof waarmee het koelsysteem reeds is gevuld. PARAFLUUP mag niet met andere typen vloeistoffen worden gemengd. Mocht dit toch gebeuren, start de motor dan in geen geval en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk. BELANGRIJK Rijd nooit met een leeg ruitensproeierreservoir: ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang voor een goed zicht.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 242 BELANGRIJK Remvloeistof is hygroscopisch (d.w.z. trekt water aan). Daarom moet, als de auto voornamelijk gebruikt wordt in gebieden met hoge luchtvochtigheid, de vloeistof vaker worden vervangen dan is aangegeven in het “Geprogrammeerd onderhoudsschema”. Vermijd elk contact tussen de uiterst corrosieve remvloeistof en de gelakte delen.
ACCU Het elektrolyt van de accu hoeft niet te worden bijgevuld met gedestilleerd water. Een periodieke controle bij het Fiat Servicenetwerk is echter noodzakelijk om de efficiëntie te verifiëren. ACCU VERVANGEN Vervang de accu, indien nodig, door een ander exemplaar van dezelfde kwaliteit en met dezelfde specificaties al de oorspronkelijke. Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de accu voor het onderhoud.
WEGWIJS IN UW AUTO BELANGRIJK Als de accu met onvoldoende vloeistof werkt, kan dit de accu onherstelbaar beschadigen en een explosie veroorzaken. VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 244 Verkeerde installatie van elektrische en elektronische apparatuur kan ernstige schade aan de auto toebrengen. Als men na aanschaf van het voertuig accessoires wil monteren (diefstalbeveiliging, mobiele telefoon enz.
REMMEN WIELEN EN BANDEN Het voertuig is uitgerust met 4 mechanische slijtagedetectiesystemen voor remblokken: een voor elk wielsamenstel. Wanneer de remvoeringen versleten raken, is bij het intrappen van het rempedaal een zacht gesis hoorbaar: dit blijft zo gedurende ongeveer 100 km (afhankelijk van de rijstijl en het soort route). In deze omstandigheden kan, voorzichtig, verder gereden worden.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 246 Banden moeten worden vervangen wanneer de profieldiepte van het loopvlak minder dan 1,6 mm bedraagt. Respecteer in elk geval de wettelijke voorschriften van het land waarin wordt gereden.
RUITENWISSERS/ ACHTERRUITWISSER WISSERBLADEN Vervang de wisserbladen wanneer het rubber vervormd of versleten is. Het is in elk geval raadzaam de wisserbladen ongeveer jaarlijks te vervangen. Met enkele eenvoudige voorzorgsmaatregelen kan de beschadiging van het wisserblad worden gereduceerd: ❒ bij temperaturen onder het vriespunt moet men controleren of er ijs tussen het wisserblad en de ruit is.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN BELANGRIJK Zet de bladen terug tegen de voorruit voordat de ruitenwisser weer wordt ingeschakeld en/of voordat de contactsleutel op MAR gedraaid wordt. Wisserbladen voorruit vervangen Ga als volgt te werk: ❒ hef de wisserarm op, druk op het klepje A fig. 204 van de springveer en schuif het wisserblad van de arm los; ❒ monteer het nieuwe wisserblad door het klepje in de speciale zitting op de wisserarm te blokkeren.
RUITENSPROEIERS Achterruitsproeier Ruitensproeier De sproeiers A van de voorruit fig. 206 zijn niet verstelbaar. Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst of er ruitensproeiervloeistof in het reservoir zit (zie paragraaf “Controle van vloeistofniveaus” in dit hoofdstuk). Controleer vervolgens of de sproeikoppen niet verstopt zijn. Gebruik zo nodig een speld om ze vrij te maken. De sproeiers van de achterruit zijn niet verstelbaar. De sproeier bevindt zich boven op de achterruit fig. 207.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 250 CARROSSERIE BESCHERMING TEGEN ATMOSFERISCHE INVLOEDEN Op de auto zijn de beste technologische oplossingen toegepast om de carrosserie tegen roest te beschermen.
❒ was de carrosserie met een zachte spons met een lichte zeepoplossing en spoel de spons regelmatig uit; ❒ spoel goed af met schoon water en droog met een luchtstraal of een zeemleren lap. Droog de minder zichtbare delen (bijv. randen van portieren, motorkap, koplampranden) zorgvuldig, aangezien in deze zones water makkelijker kan stagneren. De auto moet na het wassen niet onmiddellijk binnengezet worden, maar even buiten gelaten worden zodat waterresten kunnen verdampen.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN Motorruimte INTERIEUR Spuit de motorruimte na het winterseizoen zorgvuldig uit: hierbij mag de waterstraal niet rechtstreeks op de elektronische regeleenheden of op de motoren van de ruitenwissers worden gericht. Laat deze werkzaamheden uitvoeren door een gespecialiseerd bedrijf. Controleer af en toe of er geen water onder de matten is blijven staan, waardoor het plaatwerk kan gaan roesten.
KUNSTSTOF EN GECOATE INTERIEURDELEN LEDEREN INTERIEURDELEN (voor bepaalde versies/markten) Reinig kunststof interieurdelen met een vochtige doek (bij voorkeur een microvezeldoek) en een oplossing van water en een neutraal, niet-schurend reinigingsmiddel. Gebruik voor het reinigen van olieachtige of hardnekkige vlekken speciale producten zonder oplosmiddelen die het originele voorkomen en de kleur van de interieurdelen niet veranderen. Verwijder stof met een microvezeldoek, eventueel bevochtigd met water.
TECHNISCHE GEGEVENS WEGWIJS IN UW AUTO IDENTIFICATIEGEGEVENS VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN TYPEPLAATJE MET IDENTIFICATIEGEGEVENS Wij adviseren om nota te nemen van de identificatiecodes. De volgende identificatiecodes zijn op de plaatjes ingeslagen en vermeld: ❒ Typeplaatje met identificatiegegevens. ❒ Chassisnummer. ❒ Identificatieplaatje carrosserielak. ❒ Motorcode. NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER fig.
IDENTIFICATIEPLAATJE CARROSSERIELAK CHASSISNUMMER Deze is aan de binnenkant van de achterklep gemonteerd en bevat de volgende gegevens fig. 209: A Lakfabrikant. B Kleurnaam. C Fiat kleurcode. D Kleurcode voor overspuiten en bijwerken. Dit is gestanst op de dwarsbalk onder de stoel aan passagierszijde en bevat de volgende gegevens: ❒ type auto ❒ chassisnummer. WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID MOTORCODE Deze is op het cilinderblok ingeslagen en vermeldt het model en het chassisnummer.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 256 MOTORCODES - CARROSSERIEVERSIES Versies Motorcodes Carrosserieversies 0.9 TwinAir Turbo 105 pk 199B6000 199LYC1B L2 (5 zitplaatsen) 1.4 16V 843A1000 199LYB1B L1 (5 zitplaatsen) 1.
MOTOR 0.9 TwinAir Turbo 105 pk 1.4 16V 1.3 16V MultiJet 199B6000 843A1000 199B4000 Otto Otto Diesel 2 in lijn 4 in lijn 4 in lijn 80,5 x 86,0 72,0 x 84,0 69.6 x 82.0 875 1368 1248 Compressieverhouding 10 ± 0,2 11 ± 0,2 16,8 ± 0,4 Maximum vermogen (EG) (kW) 77/72 (*) 70 62 Maximum vermogen (EG) (pk) 105/98 (*) 95 85 5500/5750 (*) 6000 3500 Maximumkoppel (EG) (Nm) 145/120 (*) 127 200 Maximumkoppel (EG) (kgm) 14.8/12.2 (*) 12.9 20.
WEGWIJS IN UW AUTO BRANDSTOFTOEVOER Versies 0.9 TwinAir Turbo 105 pk VEILIGHEID Brandstoftoevoer Gefaseerde sequentiële elektronische Multipoint inspuiting, met pingelcontrole en variabele bediening van de inlaatkleppen 1.4 16V Gefaseerde sequentiële elektronische Multipoint inspuiting, returnless-systeem 1.
REMMEN Versies Voorste bedrijfsremmen Achterste bedrijfsremmen Parkeerrem Geventileerde schijfremmen Schijfremmen Bediend met handremhefboom die op de achterremmen inwerkt 0.9 TwinAir Turbo 105 pk 1.4 16V 1.3 16V MultiJet BELANGRIJK Water, ijs en strooizout op de wegen kunnen zich afzetten op de remschijven waardoor de gewenste remwerking iets later wordt bereikt. WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN WIELOPHANGING Versies 0.9 TwinAir Turbo 105 pk 1.4 16V 1.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 260 STUURINRICHTING Versies Draaicirkel (m) 0.9 TwinAir Turbo 105 pk 10,7 1.4 16V 10,7 1.
WIELEN VELGEN EN BANDEN Geperst stalen of lichtmetalen velgen. Tubeless radiaalbanden. Op het kentekenbewijs zijn tevens alle goedgekeurde banden aangegeven. BELANGRIJK Als de gegevens in het instructieboek afwijken van die van het kentekenbewijs, dient men zich altijd aan de gegevens van het kentekenbewijs te houden. Voor de rijveiligheid moeten alle wielen zijn voorzien van banden van hetzelfde merk en type. BELANGRIJK Monteer geen binnenbanden in tubeless banden.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 262 Snelheidscategorie voor winterbanden QM + S max. 160 km/h TM + S max. 190 km/h HM + S max.
STANDAARD WIELEN EN BANDEN Versies Wielen Banden Winterbanden Ruimtebesparend reservewiel (*) WEGWIJS IN UW AUTO Velg Band 0.9 TwinAir Turbo 105 pk 6Jx15 H2 ET 39 195/65 R15 91H 195/65 R15 91Q (M+S) 6Jx16 H2 36.5 205/55 R16 91H 205/55 R16 91Q (M+S) 6½Jx16 H2 ET 39 205/55 R16 91H (*) 205/55 R16 91Q (M+S) 7Jx17 H2 ET41 225/45 R17 91H (*) 225/45 R17 91Q (M+S) 6Jx15 H2 ET 39 195/65 R15 91H 195/65 R15 91Q (M+S) 6Jx16 H2 36.
WEGWIJS IN UW AUTO Versies Wielen Banden Winterbanden Ruimtebesparend reservewiel (*) Velg Band VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 264 6Jx15 H2 ET 39 195/65 R15 91H 195/65 R15 91Q (M+S) 6Jx16 H2 36.5 205/55 R16 91H 205/55 R16 91Q (M+S) 6½Jx16 H2 ET 39 205/55 R16 91H (*) 205/55 R16 91Q (M+S) 7Jx17 H2 ET41 225/45 R17 91H (*) 225/45 R17 91Q (M+S) 1.
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar) WEGWIJS IN UW AUTO Bij warme banden moet de bandenspanning +0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de bandenspanning nogmaals wanneer de banden koud zijn.
BANDEN MET VELGBESCHERMING WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN BELANGRIJK Indien op de stalen velgen met integrale wieldeksels (met veerbevestiging) van de standaard afwijkende banden een velgbescherming wordt gemonteerd, dan mogen de wieldeksels NIET worden gemonteerd (fig. 211). Het gebruik van ongeschikte banden en wieldeksels kan leiden tot een plotseling verlies van de bandenspanning. LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER fig.
AFMETINGEN De afmetingen zijn uitgedrukt in mm fig. 212 en hebben betrekking op een auto die met originele banden is uitgerust. De hoogte heeft betrekking op een onbeladen auto. VOLUME BAGAGERUIMTE Inhoud (V.D.A.-norm) = 300 liter (1210 liter met volledig neergeklapte achterbank). WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG fig.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 268 PRESTATIES Max. snelheid in km/h na de eerste gebruiksperiode van de auto. Versies km/h 0.9 TwinAir Turbo 105 pk 180 1.4 16V 178 1.
GEWICHTEN EN BELASTINGEN 0.9 TwinAir Turbo 105 pk 1.4 16V 1.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID VULINHOUDEN Benzine-uitvoeringen 1.4 16V 50 50 6÷8 6÷8 Koelsysteem (liter): 5,3 4,5 Carterpan (liter): 2.8 2.8 Carterpan en filters (liter): 3,3 2,95 Versnellingsbak-/ differentieelhuis (liter): 1,76 1,76 TUTELA TRANSMISSION GEARFORCE Hydraulisch remsysteem (kg): 0,5 0,5 TUTELA TOP 4 Vloeistofreservoir ruitensproeiers/ achterruitsproeier (liter): 2,9 2,9 Mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC35 Tankinhoud (liter): incl.
Dieseluitvoeringen Tankinhoud (liter): incl. een reserve van (liter): 1.3 16V MultiJet 50 6÷8 Koelsysteem (liter): 5,9 Carterpan (liter): 3,0 Carterpan en filters (liter): 3,2 Voorgeschreven brandstoffen en originele smeermiddelen Diesel voor motorvoertuigen (EN 590-specificatie) Mengsel van 50% water en PARAFLU UP (*) SELENIA WR P.E.
WEGWIJS IN UW AUTO VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN SPECIFICATIES Gebruik VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 272 Eigenschappen van vloeistoffen en smeermiddelen voor een correcte werking van de auto Originele vloeistoffen en smeermiddelen Verversingsinterval Smeermiddel voor benzinemotoren (versie 0.9 TwinAir Turbo 105 pk) SAE 0W-30 ACEA C2 volledig synthetisch smeermiddel.
Gebruik Smeermiddelen en vetten voor krachtover brengingen Remvloeistof Eigenschappen van vloeistoffen en smeermiddelen voor een correcte werking van de auto Originele vloeistoffen en smeermiddelen Toepassingen WEGWIJS IN UW AUTO SAE 75W synthetisch smeermiddel. FIAT-kwalificatie 9.55550-MZ6 TUTELA TRANSMISSION GEARFORCE Contractual Technical Reference No. F002.F10 Handgeschakelde versnellingsbak en differentieel VEILIGHEID Vet met molybdeendisulfide, voor gebruik op hoge temperaturen.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 274 Gebruik Eigenschappen van vloeistoffen en smeermiddelen voor een correcte werking van de auto Originele vloeistoffen en smeermiddelen Toepassingen Roodgekleurd beschermingsmiddel met antivrieswerking, op basis van geïnhibeerd Beschermingsmiddel monoethyleenglycol met organische formule. voor radiateurs Overtreft CUNA NC 956-16, ASTM D 3306 specificaties.
BRANDSTOFVERBRUIK De gegevens over het brandstofverbruik die vermeld zijn in onderstaande tabel zijn bepaald op basis van de typegoedkeuringstests in overeenstemming met specifieke Europese Richtlijnen.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 276 CO2-EMISSIE De CO2-emissieniveaus in de volgende tabel hebben betrekking op het gecombineerde verbruik. Versies CO2-emissie volgens huidige Europese richtlijn (g/km). 0.9 TwinAir Turbo 105 pk 112 1.4 16V 145 1.
BEPALINGEN VOOR HET VERWERKEN VAN DE AUTO AAN HET EINDE VAN ZIJN LEVENSDUUR Reeds jarenlang heeft Fiat de algemene verplichting op zich genomen het milieu te beschermen en te respecteren door de productieprocessen en de realisering van de producten steeds "milieuvriendelijker" te maken.
WEGWIJS IN UW AUTO RADIOFREQUENTIE AFSTANDSBEDIENING: MINISTERIËLE GOEDKEURINGEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 278 fig.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER fig.
bewust onbedrukt gehouden pagina
OVERZICHT INLEIDING ................................................................................283 TIPS, BEDIENING EN ALGEMENE INFORMATIE..........284 TIPS ...........................................................................................284 MULTIMEDIA-APPARATEN: ONDERSTEUNDE AUDIOBESTANDEN EN FORMATEN............................286 OPMERKINGEN OVER HANDELSMERKEN................287 EXTERNE AUDIOBRONNEN ..........................................287 TECHNISCHE GEGEVENS ..........................
EEN MOBIELE TELEFOON OF EEN Bluetooth® AUDIOAPPARAAT ALS FAVORIET INSTELLEN ..........309 TELEFOONGEGEVENS WISSEN (TELEFOONBOEK EN RECENTE GESPREKKEN) .....309 TELEFOONGEGEVENS OVERZETTEN (TELEFOONBOEK EN RECENTE OPROEPEN)..........310 EEN NUMMER BELLEN ......................................................310 EEN INKOMEND GESPREK BEHEREN..........................311 EEN TWEEDE NUMMER BELLEN...................................312 TWEE GESPREKKEN BEHEREN ......................................
INLEIDING De auto is uitgerust met een infotelematicasysteem dat ontworpen is voor de specifieke kenmerken van het interieur, met een aangepast design dat aansluit op de vormgeving van het dashboard. Het systeem is op een voor de bestuurder en passagiers ergonomische plaats geïnstalleerd, en de toetsen kunnen snel gevonden worden op het grafische display op het frontpaneel, zodat het apparaat makkelijk te gebruiken is.
TIPS, BEDIENING EN ALGEMENE INFORMATIE TIPS Verkeersveiligheid Zorg ervoor dat u weet hoe de verschillende systemen gebruikt moeten worden voordat u gaat rijden. Lees de gebruiksaanwijzingen van het systeem zorgvuldig door voordat u gaat rijden. BELANGRIJK Als het volume te hoog staat, kan dat gevaarlijk zijn. Stel het volume zo af dat omgevingsgeluiden (bijv. claxons, ambulances, politievoertuigen enz.) nog hoorbaar zijn.
Belangrijk In geval van een storing, mag het systeem alleen gecontroleerd en gerepareerd worden door het Fiat Servicenetwerk. Als de temperatuur erg laag is, kan het even duren voordat het display de optimale lichtsterkte heeft bereikt. Als de auto enige tijd bij een hoge buitentemperatuur wordt geparkeerd, kan de “thermische beveiligingsfunctie”van het systeem in werking treden tot de temperatuur in het interieur naar een acceptabel niveau is teruggekeerd.
BELANGRIJK Gebruik geen in de handel verkrijgbare beschermfolie voor CD's of schijven met stabilisatoren, omdat deze in het inwendige mechanisme kunnen vastlopen en de CD kunnen beschadigen. BELANGRIJK Als een tegen kopiëren beveiligde CD wordt gebruikt, kan het enkele seconden duren voordat het systeem met de weergave begint. Er kan niet gegarandeerd worden dat de CD-speler alle beveiligde CD's weergeeft.
OPMERKINGEN OVER HANDELSMERKEN EXTERNE AUDIOBRONNEN iPod, iTunes en iPhone zijn geregistreerde handelsmerken van Apple Inc. Alle andere handelsmerken zijn het eigendom van de betreffende eigenaars. Er kunnen ook andere elektronische apparaten (bijv. iPod, PDA, etc...) in de auto gebruikt worden. Enkele van deze apparaten kunnen echter elektromagnetische storingen veroorzaken. Koppel deze apparaten af als de werking van het systeem verslechtert.
TECHNISCHE GEGEVENS Luidsprekers voor Hi-Fi uitrustingsniveau (voor bepaalde versies/markten) Luidsprekers voor basisuitrustingsniveau Voorste luidsprekers ❒ 2 38 mm tweeters op de portierhandgreep; ❒ 2 165 mm mid-woofer luidsprekers in het portierpaneel. Achterste luidsprekers ❒ 2 165 mm full-range luidsprekers in het portierpaneel; ❒ 1 8-kanaals versterker in de bagageruimte; ❒ 1 subwoofer box in de bagageruimte (de positie varieert al naar gelang de versie).
SNELGIDS BEDIENINGSELEMENTEN OP HET FRONTPANEEL fig.
OVERZICHTSTABEL BEDIENINGSELEMENTEN FRONTPANEEL Toets Modus Inschakeling Toets kort indrukken Uitschakeling Toets kort indrukken Volumeregeling Knop naar links/rechts draaien 2- Volume in-/uitschakelen (Mute/Pauze) Toets kort indrukken 3- CD uitwerpen Toets kort indrukken 4 CD-sleuf – 5- Display aan/uit Toets kort indrukken 6- Selectie afsluiten/naar vorige scherm terugkeren Toets kort indrukken Lijst doorbladeren of op een radiostation afstemmen Knop naar links/rechts draaien Op di
BEDIENINGSTOETSEN OP STUURWIEL (voor bepaalde versies/markten) BESCHRIJVING De bedieningstoetsen voor de belangrijkste functies van het systeem bevinden zich op het stuurwiel, om het systeem makkelijker te kunnen bedienen. De inschakeling van de gekozen functie is in sommige gevallen afhankelijk van hoelang de knop wordt ingedrukt (kort of lang indrukken) zoals in onderstaande tabel is aangegeven. fig.
OVERZICHTSTABEL BEDIENINGSTOETSEN OP STUURWIEL Toets Bediening (drukken/draaien) - Inkomend gesprek aannemen - Een tweede inkomend gesprek aannemen en het lopende gesprek in de wacht zetten - Spraakherkenning inschakelen voor de Telefoonfunctie - Spraakbericht onderbreken om nieuwe spraakopdracht te kunnen geven - Spraakherkenning onderbreken - Inkomend gesprek weigeren - Lopend telefoongesprek beëindigen In het midden van het linker wieltje drukken: - uitschakelen/opnieuw inschakelen van de microfoon tijd
SELECTIE RADIO-MODUS SYSTEEM IN-/UITSCHAKELEN RADIO (TUNER) MODUS Het systeem wordt in-/uitgeschakeld als er kort op de toets/knop (ON/OFF) wordt gedrukt (1-fig. 1). De bediening van de elektronische volumeregeling draait voortdurend (360°) in beide richtingen zonder stopposities. Draai de toets/knop respectievelijk rechtsom/linksom om het radiovolume te verhogen/verlagen. Het systeem heeft de volgende tuners: AM, FM en DAB (voor bepaalde versies/markten). fig. 3 F0Y1030 Druk op de RADIO-toets (12-fig.
DISPLAY-INFORMATIE Nadat het gewenste radiostation op het display is gekozen (zie fig. 5), wordt de volgende informatie getoond: Bovenaan: de lijst van opgeslagen (preset) radiostations wordt weergegeven; het station dat momenteel beluisterd wordt, is gemarkeerd. In het midden: de naam van het beluisterde radiostation en de toetsen om het vorige of volgende radiostation te kiezen, worden weergegeven.
AFSTEMMING OP AM/FM RADIOSTATION Met de toets "Afstem." kan rechtstreeks een radiostation geselecteerd worden. Druk op de toets "Afstem." op het display en selecteer vervolgens het eerste nummer van het gewenste radiostation (zie fig. 6). Het grafische toetsenbord op het display kan gebruikt worden om het nummer van het station in te voeren. In deze modus kunnen de toetsen + en – gebruikt worden voor de fijnafstelling van de frequentie.
DAB-RADIO (voor bepaalde versies/markten) Zodra de DAB-radiomodus op het display wordt geselecteerd, wordt de informatie over het beluisterde station getoond (zie fig. 7) en zijn de volgende functies beschikbaar: Selectie van het volgende/vorige radiostation door: ❒ draaien van de toets/knop BROWSE ENTER (7-fig. 1); ❒ kort drukken op de toetsen of op het display; of op het ❒ drukken op de bedieningstoetsen stuurwiel. of ingedrukt om snel door Houd de toetsen de lijst van stations te lopen. fig.
AUDIO Druk op de toets SETTINGS (10-fig. 1) op het frontpaneel om het menu "Audio" te openen, loop door het menu en selecteer en druk vervolgens op de optie "Audio" op het display.
Balance/Fade Druk op de toets "Balance/Fade" om de balans tussen de voorste en achterste luidsprekers te regelen. Druk op de toetsen of om de balans tussen de voorste en achterste luidsprekers te regelen (zie fig. 9). Druk op de toetsen of om de balans tussen de luidsprekers aan linker- en rechterkant te regelen. Deze regeling kan ook gebeuren door het symbool aan de rechterkant van het display naar beneden/boven/links/rechts te verplaatsen. Druk op de middelste toets "C" om de regelingen te balanceren.
Loudness (voor bepaalde versies/markten Zorgt voor in-/uitschakeling van de functie "Loudness", waarmee de geluidskwaliteit bij lage volumes wordt verbeterd. Vertrag. uitsch. radio Houdt de radio een bepaalde tijd ingeschakeld nadat de contactsleutel naar STOP is gedraaid. Auto-On Radio Selecteert het radiogedrag wanneer de contactsleutel naar MAR (aan) wordt gedraaid.
MEDIA-MODUS NUMMER KIEZEN (Browse) Dit hoofdstuk beschrijft de manieren van interactie voor werking met CD, Bluetooth ®, AUX, USB/iPod. Gebruik deze functie om de nummers op het actieve apparaat te browsen of te kiezen. De keuzeopties hangen af van het aangesloten apparaat of het ingebrachte CD-type.
Draai aan de toets/knop BROWSE ENTER (7-fig. 1) om de gewenste categorie te kiezen en druk vervolgens op dezelfde toets/knop om de keuze te bevestigen. Druk op de toets "X" om de functie te annuleren. OPMERKING De indexeringstijd van een USBapparaat kan variëren op basis van het ingebrachte medium (in sommige gevallen kan dit enkele minuten duren). AUDIOBRON SELECTEREN Druk op de toets "Bron" om de gewenste audiobron onder de beschikbare bronnen te selecteren: CD, AUX, USB/iPod of Bluetooth®.
CD-SPELER Om de CD-functie in te schakelen, een audio-CD of een MP3 in de speciale sleuf steken 4 (fig. 1) of op de MEDIA-knop (11 - fig. 1) op het voorpaneel drukken. Als er een CD in de speler zit, op de grafische toets "Bron" drukken en vervolgens "CD" kiezen. Als de geladen CD niet kan worden gelezen (bijv. als een CD-ROM is ingebracht of een CD andersom is ingebracht, of als er een leesfout is), verschijnt er een foutmelding op het display.
Bluetooth ® BRON Deze functie wordt geactiveerd door een Bluetooth ® apparaat met muziekstukken aan het systeem te koppelen. EEN Bluetooth® AUDIOAPPARAAT KOPPELEN Ga als volgt te werk om een Bluetooth® audioapparaat te koppelen: ❒ activeer de Bluetooth® functie op het apparaat; ❒ druk op de toets MEDIA (11-fig. 1) op het frontpaneel; ❒ als de "Media" bron actief is, druk dan op de toets "Bron"; ❒ selecteer de Bluetooth® mediabron; ❒ druk op de toets "Toestel toev.
USB/iPod HOUDER AUX-ONDERSTEUNING Om de USB/iPod modus te activeren, moet het betreffende apparaat (USB of iPod) in de USB-poort fig. 11 in de auto worden ingebracht. Als een USB/iPod apparaat bij ingeschakeld systeem wordt ingebracht, zal dit de nummers op het apparaat beginnen af te spelen. Om de AUX-functie in te schakelen een geschikt apparaat in het AUX-stopcontact fig. 12 van het voertuig steken.
BELANGRIJK De functies van het apparaat dat aangesloten is op het AUX-stopcontact worden rechtstreeks geregeld door het apparaat zelf; het is niet mogelijk om nummer/map/playlist te veranderen met de bedieningstoetsen van de radio of die op het stuurwiel. Laat de kabel van uw draagbare speler niet in het AUX-stopcontact zitten, om mogelijk geruis van de luidsprekers te voorkomen. TELEFOONMODUS ACTIVERING TELEFOONMODUS Druk op de TELEFOON-toets (9-fig.
❒ een maximum van 10 telefoons/audioapparaten koppelen om de toegang en de verbinding eenvoudiger en sneller te maken; ❒ gesprekken van het systeem naar de mobiele telefoon en andersom overzetten en het geluid van de microfoon uitschakelen bij privégesprekken. Het geluid van de mobiele telefoon wordt over het audiosysteem van de auto verzonden: het systeem schakelt automatisch het geluid van de autoradio uit wanneer de Telefoonfunctie wordt gebruikt.
❒ tijdens de koppelingsfase verschijnt een scherm dat de voortgang van het proces toont; ❒ als de koppelingsprocedure met succes is voltooid, wordt een scherm getoond: als "Ja" op de vraag wordt geselecteerd, wordt de mobiele telefoon als favoriet gekoppeld (de mobiele telefoon heeft voorrang op alle andere mobiele telefoons die later worden gekoppeld). Als geen andere apparaten worden gekoppeld, zal het systeem het eerst gekoppelde apparaat als favoriet beschouwen.
EEN MOBIELE TELEFOON OF EEN Bluetooth® AUDIOAPPARAAT AANSLUITEN OF LOSKOPPELEN Aansluiting Het systeem verbindt zich automatisch met de gekoppelde mobiele telefoon met de hoogste prioriteit. Ga als volgt te werk om een specifieke mobiele telefoon of Bluetooth® audioapparaat te kiezen: ❒ druk op de toets SETTINGS (10-fig. 1) op het frontpaneel; ❒ selecteer de optie "Telefoon / Bluetooth" op het display; ❒ selecteer de lijst "Gekopp. telefoons" of "Gekopp. audio-toest.
EEN MOBIELE TELEFOON OF EEN Bluetooth® AUDIOAPPARAAT VERWIJDEREN EEN MOBIELE TELEFOON OF EEN Bluetooth® AUDIOAPPARAAT ALS FAVORIET INSTELLEN Ga als volgt te werk om een mobiele telefoon of Bluetooth® audioapparaat uit de lijst te verwijderen: ❒ druk op de toets SETTINGS (10-fig. 1) op het frontpaneel; ❒ selecteer de optie "Telefoon / Bluetooth" op het display; ❒ selecteer de lijst "Gekopp. telefoons" of "Gekopp. audio-toest.
TELEFOONGEGEVENS OVERZETTEN (TELEFOONBOEK EN RECENTE OPROEPEN) Als de mobiele telefoon over de functie beschikt om het telefoonboek via Bluetooth® technologie te verzenden. Tijdens de koppelingsprocedure verschijnt een scherm met het verzoek "Wilt u de telefoongegevens en recente oproepen downloaden?". Antwoord "Ja" om het volledige telefoonboek en de lijst van recente oproepen naar het systeem te kopiëren. Antwoord "Nee" als u deze handeling later wilt uitvoeren.
Het telefoonnummer kiezen met het pictogram "toetsenbord" op het display Voer het telefoonnummer in op het toetsenbord getoond op het display. Ga als volgt te werk: ❒ druk op de PHONE-toets (9-fig. 1) op het frontpaneel; ❒ druk op de toets op het display en gebruik de nummertoetsen om het nummer in te voeren; ❒ druk op de toets "Bellen" om het nummer te bellen.
Een oproep beantwoorden Wanneer een oproep op de mobiele telefoon ontvangen wordt, schakelt het systeem het audiosysteem (indien actief ) uit en toont een scherm op het display. Druk op de toets "Antwoord" of op de toets op het stuurwiel om te antwoorden. Een oproep weigeren Druk op de toets "Negeer" of de toets stuurwiel om de oproep te weigeren.
OPNIEUW BELLEN EEN GESPREK DOORSCHAKELEN Druk op de toets "Opnieuw bellen" om het laatst gebelde nummer/contact opnieuw te bellen. Lopende gesprekken kunnen van de mobiele telefoon naar het systeem en andersom doorgeschakeld worden zonder het gesprek te beëindigen. Druk, om het telefoongesprek door te schakelen, op de toets "Doorsch". EEN GESPREK VOORTZETTEN Nadat de motor is afgezet, is het nog steeds mogelijk om het gesprek voort te zetten.
"MORE" MODUS Druk op de MORE-toets (8-fig. 1) op het frontpaneel om op het display (zie fig. 14) de volgende werkinstellingen te zien: ❒ Trip Computer; ❒ Klok; ❒ eco:Drive. TRIP COMPUTER Druk op de toets "Trip" (zie fig. 14) om de reisinformatie van de auto op het display weer te geven. Deze functie bestaat uit het informatiescherm over het brandstofverbruik en twee afzonderlijke trips, “Trip A” en Trip B” genaamd, die de "volledige reis" onafhankelijk van elkaar registreren. fig.
Met behulp van een USB-stick, die correct geconfigureerd is door zich met de site eco:Drive (www.fiat.com/ecodrive) te verbinden, kan een schatting worden verkregen over de reisgegevens en de rijstijl. Verwijder de USB-stick niet voordat het systeem de gegevens heeft gedownload, want anders kunnen de gegevens geheel of gedeeltelijk verloren raken. Inschakeling Deze items zijn grijs zolang het systeem onvoldoende gegevens heeft om de rijstijl te beoordelen of in geval van een langere periode van stilstand.
Selecteer de toets "Vorige Trip" om het gemiddelde van de gegevens van de vorige rit te controleren (met "rit" wordt de periode bedoeld vanaf het moment dat de sleutel naar MAR is gedraaid tot het moment dat hij naar STOP wordt gedraaid) (zie fig. 17). De gegevens worden bij het afzetten van de motor automatisch naar de USB-stick verzonden. De verzonden gegevens worden op deze manier uit het geheugen van het systeem verwijderd.
INSTELLINGEN Druk op de SETTINGS-toets (10-fig. 1) op het frontpaneel om het hoofdmenu "Instellingen" te openen (zie fig. 18). OPMERKING De weergegeven menu-items hangen van de versie af. Het menu bestaat uit de volgende opties: ❒ Display; ❒ Klok & Datum; ❒ Veiligheid/Hulp (voor bepaalde uitvoeringen/markten); ❒ Lichten (voor bepaalde uitvoeringen/markten); ❒ Portieren+Vergrend.; ❒ Audio; Instellingen Weergave Een Instelling Selecteren A.u.b.: Afsluit. fig.
❒ "Lengte spraakantw.": druk op de betreffende toets om het detailniveau van de door het systeem afgegeven spraakberichten en van de tips op het display in te stellen. ❒ "Piep touchscreen": druk op de betreffende toets om het geluidssignaal dat wordt afgegeven bij bediening van de toetsen op het display in of uit te schakelen. ❒ "Weergave Trip B": druk op de betreffende toets om de weergave van Trip B op het display van het instrumentenpaneel in of uit te schakelen.
Lichten (voor bepaalde versies/markten) Gebruik deze functie om de volgende instellingen uit te voeren: ❒ "Sensor koplampen" (voor bepaalde versies/markten): regeling van de gevoeligheid voor inschakeling van de koplampen; ❒ "Daglichten" (DRL) (voor bepaalde versies/markten): inschakeling/uitschakeling van de dagrijverlichting; ❒ "Flanklichten" (voor bepaalde versies/markten): inschakeling/uitschakeling van de bochtverlichting. Portieren + Vergrend.
Terug naar Stand.inst. Gebruik deze functie om de instellingen voor display, tijd, datum, audio en radio terug te stellen naar de standaardwaarden die door de fabrikant zijn ingesteld.
BELANGRIJK De spraakopdrachten moeten altijd uitgesproken worden onder veilige rijomstandigheden, in overeenstemming met de voorschriften die in het land waar u rijdt gelden en door de mobiele telefoon op correcte wijze te gebruiken. GEBRUIK VAN DE TOETSEN OP HET STUURWIEL OM DE SPRAAKOPDRACHTEN TE ACTIVEREN Toets "Telefoon" De knop op het stuurwiel activeert het "Telefoon" spraakherkenningssysteem om te bellen, recente/ontvangen/verzonden oproepen te tonen, het telefoonboek weer te geven, etc.
STATUS VAN DE SPRAAKSESSIE MULTIPLE CHOICE Het systeem geeft op het display de status van de spraaksessie met speciale pictogrammen aan: ❒ (groen pictogram): wordt getoond wanneer het systeem luistert. In dit geval kan een spraakopdracht gegeven worden; ❒ (groen pictogram): wordt getoond wanneer het systeem de uitgesproken spraakopdracht heeft geïnterpreteerd en de betreffende functie wordt uitgevoerd.
ALGEMENE SPRAAKOPDRACHTEN 323
SPRAAKOPDRACHTEN TELEFOON 324
325
326
327
SPRAAKOPDRACHTEN RADIO AM/FM/DAB F0Y1045 328
F0Y1050 329
SPRAAKOPDRACHTEN MEDIA F0Y1047 330
F0Y1048 331
F0Y1049 332
OVERZICHT NUMMERS KLANTENSERVICE In de volgende tabel zijn de specifieke nummers van de Klantenservice voor elk land vermeld. Land Internationaal gratis telefoonnummer Gratis telefoonnummer bedrijf Internationaal nummer Oostenrijk 00800.3428.0000 – +39.02.44412.041 België 00800.3428.0000 0800.55111 +39.02.44412.041 Denemarken – – – Frankrijk 00800.3428.0000 0800.3428.00 +39.02.44412.041 Duitsland 00800.3428.0000 – +39.02.44412.041 Griekenland – 800.11500.800 +39.02.44412.
334 Land Internationaal gratis telefoonnummer Gratis telefoonnummer bedrijf Internationaal nummer Slowakije – – – Spanje 00800.3428.0000 900.3428.00 +39.02.44412.041 Zweden – – – Zwitserland 00800.3428.0000 – +39.02.44412.041 Hongarije – 06.40.245.245 (tegen betaling) +36.1.465.
® in het hart van uw motor.
Uwauto heeft Selenia gekozen De motor van uw auto is ontstaan met ontworpen voor Selenia, hetmotorolie-assortiment dat voldoet aan demeest geavanceerde internationale specificaties. Specifieke tests en technische kenmerken van hoog niveaumaken van Selenia het smeermiddel bij uitstek voor veilige en onovertrefbare motorprestaties.
NOTITIES
ALFABETISCH REGISTER 3e remlicht (lamp vervangen)................................. 210 Aanhangers trekken ................. 166 Aansteker ..................................... 85 ABS (systeem) ............................ 111 Accu.............................................. 243 – advies voor verlengen levensduur.............................. 243 – vervangen ............................... 243 Accu (opladen) ........................... 225 Achterlichtunits..........................
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 342 – "Daytime Running Lights".... 64 Dak met vast ruitpaneel............ 88 Dashboardkastverlichting – lamp vervangen..................... 214 Dashboard .................................... 3 De auto langdurig stallen ......... 169 De motor starten.............. 158-185 De sleutels.................................... 26 Dieselfilter ................................
– herconfigureerbaar multifunctioneel display ....... – koelvloeistof temperatuurmeter ................ – multifunctioneel display ....... Interieur (reiniging) ................... Interieuruitrusting....................... Kennismaking met de auto...... Kentekenverlichting (lamp vervangen) ................................. Kinderzitjes (geschiktheid voor gebruik) ............................ Klimaatcomfort ........................... Klimaatregeling............................
Niveaus WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 344 – lamp vervangen..................... 211 controleren .............. 237-238-239 Pollenfilter ................................... 242 Onderhoud en zorg ................. 229 Portieren....................................... 91 – Centrale – geprogrammeerd portiervergrendeling............. 91 onderhoud .............................
– batterij afstandsbediening vervangen................................ 28 – extra afstandsbedieningen aanvragen ................................ 27 – sleutel met afstandsbediening .................. 26 – sleutel zonder afstandsbediening .................. 26 Smeermiddelen (specificaties) ............................ 272 Sneeuwkettingen........................ 168 Snelheidsmeter............................ 6 Speed Limiter............................... 73 Standaard wielen en banden ...
Zekeringenkasten (ligging) ...... 217 WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN Zekeringen – overzicht zekeringen ........... – Zekeringenkast in de bagageruimte ......................... – Zekeringenkast in de motorruimte ......................... – Zekeringenkast in het dashboard............................... – zekeringen vervangen.......... Zekeringen vervangen .............. Zijairbag)...................................... Zijairbags (zijairbag hoofdairbag)....
COP 500L UM NL SISTEMA 14-06-2012 16:45 Pagina 2 WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN Wij, die uw auto hebben bedacht, ontworpen en gebouwd, kennen daarvan werkelijk elk detail en onderdeel. In de erkende Fiat Service garages vindt u technici die rechtstreeks door ons zijn opgeleid die kwaliteit en professionaliteit bieden voor alle onderhoudswerkzaamheden.
COP 500L UM NL SISTEMA 14-06-2012 16:45 Pagina 1 F I A T 5 0 0 L NEDERLANDS De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Fiat behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor nadere informatie tot het Fiat Servicenetwerk. Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.