Operation Manual

De opgeslagen snelheid oproepen:
accelereer geleidelijk tot een snelheid
bereikt wordt in de buurt van de
opgeslagen snelheid, schakel de
versnelling in die op het moment dat de
snelheid werd opgeslagen was
geselecteerd en druk op toets CANC
RES (B fig. 95).
OPGESLAGEN SNELHEID
VERHOGEN/VERLAGEN
Snelheid verhogen: trap het
gaspedaal in en sla de nieuwe snelheid
op of beweeg de hendel omhoog (+),
tot de nieuwe snelheid bereikt is, die
automatisch opgeslagen zal worden.
Snelheid verlagen: schakel het
systeem uit en sla de nieuwe snelheid
op of beweeg de hendel omlaag (+), tot
de nieuwe snelheid bereikt is, die
automatisch opgeslagen zal worden.
Elke beweging van de hendel komt
overeen met een verhoging/verlaging
van de snelheid van ongeveer 1 km/h;
als de hendel omhoog wordt
gehouden, dan neemt de snelheid
traploos toe.
HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
Het systeem kan op de volgende
manieren worden uitgeschakeld:
door de draaischakelaar A op O te
zetten;
door de motor uit te schakelen;
door het rem-, koppelings- of
gaspedaal in te drukken; in het laatste
geval wordt het systeem eigenlijk niet
uitgeschakeld, maar wordt voorrang
aan het acceleratieverzoek gegeven.
Het systeem blijft actief, zonder de
noodzaak om de CANC RES-knop te
bedienen om na het accelereren naar
de vorige toestand terug te keren.
Automatische uitschakeling: het
systeem wordt in de volgende gevallen
automatisch uitgeschakeld:
inschakeling van het ABS- (of
ESC-)systeem, voertuigsnelheid onder
de ingestelde limiet of storing van
het systeem.
BELANGRIJK
108) Tijdens het rijden met ingeschakeld
systeem, mag de versnellingspook niet
in de vrijstand worden gezet.
109) Als het systeem niet goed werkt of
defect is, zet dan de draaischakelaar op O
en neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
SNELHEIDSBEGRENZER
(voor bepaalde versies/markten)
BESCHRIJVING
Met deze voorziening wordt de snelheid
van het voertuig beperkt tot waarden
die door de bestuurder ingesteld
kunnen worden. De maximumsnelheid
kan zowel bij rijdend als bij stilstaand
voertuig worden ingesteld. De
minimumsnelheid die ingesteld kan
worden is 30 km/h.
Wanneer het systeem actief is, hangt
de snelheid van het voertuig af van
de druk op het gaspedaal, tot de
ingestelde snelheidslimiet wordt bereikt.
Indien nodig kan de ingestelde
snelheidslimiet overschreden worden
(bijvoorbeeld om in te halen) door
het gaspedaal volledig in te trappen.
Door de druk op het gaspedaal
geleidelijk te verminderen wordt het
systeem weer geactiveerd zodra de
snelheid van het voertuig onder de
ingestelde snelheid komt.
106
STARTEN EN RIJDEN