Operation Manual

HET SYSTEEM
INSCHAKELEN
Zet de draaischakelaar A fig. 96 op .
SNELHEIDSLIMIET
PROGRAMMEREN
De snelheidslimiet kan
geprogrammeerd worden zonder het
systeem in te hoeven schakelen.
Beweeg, om een hogere snelheid dan
de weergegeven snelheid op te slaan,
hendel A omhoog (+), of omlaag (-)
om een lagere snelheid op te slaan.
Elke beweging van de hendel komt
overeen met een verhoging/verlaging
van de snelheid van ongeveer 1 km/h;
als de hendel omhoog/omlaag wordt
gehouden, dan neemt de snelheid
toe/af met stappen van 5 km/h.
INSCHAKELING/
UITSCHAKELING
SYSTEEM
Druk op de CANC RES-knop (B fig. 96)
om het systeem in/uit te schakelen..
Inschakeling van het systeem:
dit wordt aangegeven door het
aangaan van het controlelampje
op
het instrumentenpaneel.
Uitschakeling van het systeeme: dit
wordt aangegeven door de weergave
van symbool
.
HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
Draai de draaischakelaar A naar de
stand O. De uitschakeling van het
systeem wordt aangegeven door het
uitgaan van het controlelampje
op
het instrumentenpaneel en, bij sommige
versies, door een bericht en
symbool
op het display.
Automatische uitschakeling van het
systeem: het systeem wordt
automatisch uitgeschakeld als zich een
storing in het systeem voordoet.
PARKEERSENSOREN
110) 59)
SENSOREN
Deze sensoren bevinden zich in de
achterbumper fig. 97 en detecteren de
aanwezigheid van obstakels achter
het voertuig en waarschuwen de
bestuurder met een intermitterend
geluidssignaal.
INSCHAKELING/
UITSCHAKELING
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate het obstakel
dichter bij het voertuig komt.
96
F0Y0050C
97
F0Y0140C
107