Operation Manual

MOTOROLIE
150) 70) 71) 4)
Controleer of het oliepeil zich tussen het
MIN- en MAX-teken op de peilstok A
bevindt. Wanneer het olieniveau nabij of
onder het MIN-teken komt, moet olie
bijgevuld worden via de vulopening
B tot aan het MAX-teken. Neem de
oliepeilstok A uit, maak hem schoon
met een niet pluizende doek en breng
hem weer in. Neem de
motoroliepeilstok weer uit en controleer
of het peil tussen het MIN- en
MAX-teken op de peilstok staat. Draai,
bij 0.9 TwinAir Turbo 105 pk versies,
de dop los, maak de peilstok schoon
met een niet pluizende doek, breng de
peilstok weer in en draai de dop weer
vast. Draai de dop weer los en
controleer of het peil zich tussen het
MIN- en MAX-teken op de peilstok
bevindt.
Motorolieverbruik: het maximale
motorolieverbruik is gewoonlijk 400
gram elke 1000 km. Tijdens de eerste
gebruiksperiode van het voertuig
dienen de omstandigheden van het
motorolieverbruik als gestabiliseerd te
worden beschouwd na de eerste 5000
- 6000 km.
MOTORKOELVLOEISTOF
151) 72)
Draai, als het niveau te laag is, de
reservoirdop C los en vul de vloeistof bij
zoals vermeld in het hoofdstuk
"Technische gegevens".
VLOEISTOF VOOR
RUITENSPROEIERS/
ACHTERRUITSPROEIER
152) 153)
Draai, als het niveau te laag is, de
reservoirdop D los en vul de vloeistof bij
zoals vermeld in het hoofdstuk
"Technische gegevens".
BELANGRIJK De koplampsproeiers
zullen niet werken bij een laag
ruitensproeiervloeistofniveau, ook al
blijven de ruitensproeiers/
achterruitsproeier werken. Bij sommige
versies staat er een referentieteken
op de peilstok: ALLEEN de
ruitensproeier/achterruitsproeier werken
als het peil onder dit referentieteken
staat.
REMVLOEISTOF
154) 155) 73)
Controleer of de vloeistof op het max.
niveau staat. Als het vloeistofniveau
in het reservoir te laag is, de dop van
het reservoir E losdraaien en de in
het hoofdstuk "Technische gegevens"
beschreven vloeistof toevoegen.
OLIE VOOR BEDIENING
DUALOGIC
VERSNELLINGSBAK
5)
Het olieniveau van de versnellingsbak
mag uitsluitend gecontroleerd worden
bij een werkplaats van het Fiat
Servicenetwerk.
ACCU
156) 157) 158) 159) 6)
Het elektrolyt van de accu hoeft niet te
worden bijgevuld met gedestilleerd
water. Een periodieke controle bij het
Fiat Servicenetwerk is echter
noodzakelijk om de efficiëntie te
verifiëren.
BELANGRIJK Na loskoppeling van de
accu moet de stuurbekrachtiging
geïnitialiseerd worden. Het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden om
dit aan te geven. Ga voor de uitvoering
van deze procedure als volgt te werk:
draai het stuurwiel van het ene uiteinde
naar het andere terwijl op een rechtlijnig
traject van ongeveer honderd meter
wordt gereden.
BELANGRIJK Als het ladingsniveau
gedurende langere tijd onder 50% blijft,
raakt de accu door sulfatering
beschadigd. Hierdoor verminderen de
capaciteit en het startvermogen.
158
ONDERHOUD EN ZORG