Operation Manual

115
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Als u de draaiknop (F) draait, dan wordt de gevoeligheid van de
regensensor verhoogd, waardoor de overgang van stilstaande
ruitenwissers (geen slagen) bij een droge ruit, naar de eerste snelheid
(langzaam continu wissen) sneller plaatsvindt.
Als de gevoeligheid van de regensensor verhoogd wordt, maken de
ruitenwissers 1 slag.
Als de ruitensproeiers worden bediend bij ingeschakelde regensensor,
werkt het normale reinigingsprogramma. Daarna hervat de regensensor
zijn normale automatische werking.
Uitschakelen
Draai de start-/contactsleutel in stand STOP.
Als de motor daarna wordt gestart (sleutel in stand MAR), schakelt de
regensensor niet weer in, ook niet als de hendel in stand (B) is blijven
staan. Voor het inschakelen van de regensensor moet de hendel in stand
(A) of (C) worden gezet en daarna in stand (B).
Als de regensensor op deze wijze opnieuw wordt ingeschakeld, wordt
ten minste 1 wisslag uitgevoerd, ook bij een droge ruit.
De regensensor is in staat om de volgende omstandigheden te herkennen
en zijn gevoeligheid hieraan aan te passen:
vuil op het controle-oppervlak (zoutaanslag, vuil enz.);
waterstrepen veroorzaakt door versleten wisserrubbers;
verschil tussen dag en nacht.
In de volgende grafiek worden de verschillende niveaus van gevoeligheid
van de regensensor weergegeven.
F0C0048m