Operation Manual

161
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0029m
F0C0383m
MOTORKAP
OPENEN
Ga als volgt te werk:
trek de hendel (A) in de richting van de pijl;
trek aan het hendeltje (B) en til de motorkap omhoog.
BELANGRIJK Het optillen van de motorkap wordt vergemakkelijkt door
twee gasveren aan de zijkant. Wij raden u aan deze gasveren niet te
demonteren en de motorkap tijdens het optillen te begeleiden.
BELANGRIJK Controleer of de armen van de ruitenwissers tegen de ruit
aanstaan voordat u de motorkap optilt.
SLUITEN
Laat de motorkap tot op ongeveer 20 cm van de motorruimte zakken,
laat de motorkap vallen en controleer of de motorkap goed is gesloten
door de motorkap op te tillen. De motorkap mag niet alleen door de
beveiliging vergrendeld zijn. Druk in dit laatste geval de motorkap niet
dicht, maar til hem opnieuw op en herhaal de handeling. Als de motorkap
niet goed vergrendeld is, brandt het lampje (indien aanwezig) op het
instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht op het display (zie het
hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
BELANGRIJK Controleer altijd of de motorkap vergrendeld is om te
voorkomen dat deze tijdens het rijden opengaat.
ATTENTIE
Voer deze handeling alleen uit als de auto stilstaat.
ATTENTIE
Om veiligheidsredenen moet de motorkap tijdens het rijden altijd goed gesloten
zijn. Controleer daarom altijd of de motorkap goed vergrendeld is. Als u tijdens het
rijden merkt dat de motorkap niet goed is vergrendeld, stop dan onmiddellijk en
sluit de motorkap op de juiste wijze.