Operation Manual

223
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN
(benzine en diesel)
Ga als volgt te werk:
rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge
toerentallen draaien en trap het gaspedaal niet
bruusk in;
verlang de eerste kilometers geen maximale
prestaties. Wij raden u aan te wachten tot de
wijzernaald van de koelvloeistoftemperatuurmeter
begint te bewegen.
NOODSTART
Als het lampje
Y
op het instrumentenpaneel
constant blijft branden, kan een noodstart worden
uitgevoerd met de code die op de CODE-card staat
vermeld (zie het hoofdstuk “Noodgevallen”).
MOTOR UITZETTEN
Draai bij stationair draaiende motor de contactsleutel
in stand STOP.
Druk bij uitvoeringen die zijn uitgerust met Easy go, op
de knop START/STOP (zie de paragraaf “Easy go
(herkenningssysteem)” in het hoofdstuk “Dashboard
en bedieningsknoppen”).
BELANGRIJK Het is beter om de motor na een zware
rit even “op adem” te laten komen. Zet de motor niet
onmiddellijk uit, maar laat hem even stationair draaien.
Hierdoor kan de temperatuur in de motorruimte
dalen.
Probeer auto’s nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling af te laten rijden.
Op die wijze kan er onverbrande brandstof in de katalysator terechtkomen, waardoor deze
onherstelbaar zal beschadigen.
Houd er rekening mee dat de rem- en de stuurbekrachtiging niet werken zolang de
motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het
rempedaal en het stuur.
ATTENTIE
Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geen enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor
motoren met turbocompressor, schadelijk.