Operation Manual

231
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
rijd alleen weg in de tweede versnelling (2), als met
meer beheersing met een zeer lage snelheid
weggereden moet worden;
schakel alleen vanuit de achteruit de eerste
versnelling (1) in of omgekeerd, als de auto geheel
stilstaat en het rempedaal is ingetrapt.
Hoewel het beslist wordt afgeraden, kan het door
onvoorziene omstandigheden voorkomen dat bij een
afdaling de versnellingsbak van de auto in de vrijstand
(N) staat. Als u vervolgens een versnelling kiest, dan
schakelt het systeem automatisch de versnelling in, die
het meest geschikt is om het motorkoppel over te
brengen naar de wielen.
Als u tijdens een afdaling (bij vooruit rijdende auto) en
ingeschakelde versnelling geen gas geeft, dan laat het
systeem bij een bepaalde snelheid de koppeling
aangrijpen, zodat er op de motor kan worden
afgeremd.
BELANGRIJK Als u vanuit de achteruit (R) de eerste
versnelling (1) of vanuit de vrijstand (N) de eerste
versnelling (1) inschakelt en het inschakelen lukt niet,
dan wordt automatisch de tweede versnelling (2)
ingeschakeld. Dit is geen storing, maar is een
onderdeel van de werking van het systeem. Om
dezelfde reden wordt, als het inschakelen van de
achteruit niet direct lukt, de koppeling iets bediend,
zodat de achteruit kan inschakelen; in dat geval wordt
de achteruit (R) iets minder soepel ingeschakeld.
BELANGRIJKE TIPS
Houd het rempedaal altijd ingetrapt bij stilstaande
auto en ingeschakelde versnelling; laat het
rempedaal pas los als u wilt wegrijden;
zet de versnellingsbak in de vrijstand als de auto
lang stilstaat met een draaiende motor;
als de auto stilstaat op een helling, maak dan geen
gebruik van het gaspedaal om wegrollen te
voorkomen; gebruik hiervoor het rempedaal;
gebruik het gaspedaal alleen om weg te rijden;