Operation Manual

350
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
ONDERHOUD
EN ZORG
F0C0161m
F0C0350m
RUITENSPROEIERS
Voorruit (ruitensproeiers)
Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst het niveau in
het ruitensproeiertankje (zie de paragraaf “Niveaus controleren” in dit
hoofdstuk).
Controleer vervolgens of de ruitensproeiermonden niet verstopt zijn.
Deze kunnen zonodig met een speld worden doorgeprikt.
U kunt de richting van de sproeiermonden afstellen: door met een
schroevendraaier in de uitsparing (A) te draaien.
De stralen moeten op ongeveer 1/3 van de bovenkant van de ruit wor-
den gericht.
Achterruit (achterruitsproeier)
De stralen van de achterruitsproeier kunnen op dezelfde manier worden
afgesteld als die van de ruitensproeiers voor.
De sproeier is ingebouwd boven de achterruit.
F0C0163m