Operation Manual

Langzaam aan het startkoord (afb. 1/12 of 2/12)
trekken, tot een weerstand voelbaar is en dan krachtig
trekken om de motor te starten.
Het startkoord niet terug laten springen maar
het koord voorzichtig met de hand terug leiden.
Indien de motor warmgedraaid is, de chokehendel (afb.
1/13 of 2/13) langzaam in de uitgangspositie
terugschuiven.
Gebruik:
De inverter generator beslist aan een massa (afb. 1/7 of
2/7) aansluiten als de aangesloten apparaten zijn geaard.
Het aansluiten aan een elektrische installatie van
een gebouw is niet toegelaten zover er geen
stroomverbreker is geïnstalleerd.
De aangegeven hoogste waarde van de
vermogensopname mag aan geen enkele
aansluitstekker overschreden worden.
Wisselstroombedrijf:
Motor starten en controleren dat het indicatielampje
voor uitgang (afb. 1/5 of 2/5) groen oplicht.
Controleer of het te gebruiken apparaat uitgeschakeld
is. Indien dat het geval is, pas dan de stekker van het
apparaat in het wisselstroomstopcontact (afb. 1/3 of
2/3) aansluiten.
Overschrijd niet het maximale nominale vermogen
van de generator!
Bij een kortstondig, resp. duurzaam oplichten, van de
indicatie voor overbelasting (afb. 1/6, resp. 2/6) kan het
apparaat beschadigd worden. De generator schakelt
daarbij uit terwijl de verbrandingsmotor onverminderd
verder draait. Vervang in dit geval onmiddellijk de
verbruiker door een apparaat met een hoog vermogen
en start de generator opnieuw.
Gelijkstroombedrijf:
Het gelijkstroomstopcontact mag uitsluitend voor
het laden van een 12 V accu gebruikt worden.
Bij gelijkstroombedrijf moet de eco-smoorklepschakelaar
(afb. 12) op OFF staan.
Laadkabel met het gelijkstroomstopcontact en de
accuklemmen verbinden (afb. 13). Om vonkvorming te
voorkomen dient de laadkabel eerst met de generator
en dan met de accu verbonden te worden. Bij
afkoppelen eerst de kabel van de accu losmaken.
Ten tijde dat de generator aan de accu aangesloten
is, de automotor niet starten.
Motor starten.
Indien de DC-stroomcircuit overbelast is, springt de
veiligheidsschakelaar (afb. 1/10 of 2/10) uit. In dit geval
enige minuten wachten, vervolgens de knop weer
indrukken en het gebruik voortzetten.
Uitschakelen:
Het aangesloten apparaat uitschakelen en de stekker
uitnemen.
De contactschakelaar (afb. 1/11/ of 2/11) op OFF
instellen.
De hendel voor brandstofontluchting op OFF draaien
(afb. 1/1 of 2/1).
Oliewaarschuwingssysteem:
Voordat de oliestand naar een te laag peil daalt wordt de
motor automatisch uitgeschakeld. Het indicatielampje (afb.
1/8 of 2/8) licht dan bij het bedienen van de starter rood op
en de motor draait niet.
In dit geval oliestand controleren en bijvullen.
Veiligheidsinstructies voor de bediening
Zie Algemene veiligheidsinstructies, Veiligheidsinstructies
specifiek voor dit apparaat en Veiligheidsinstructies vóór de
eerste ingebruikneming.
Gebruik het apparaat pas nadat u de gebruiksaanwijzing
aandachtig hebt gelezen.
Let op alle, in de gebruiksaanwijzing aangegeven,
veiligheidsinstructies.
Gedraagt u zich verantwoord tegenover andere personen.
Inspectie en onderhoud - afb. 1+2+3+4+5+6+7+9+11
Voor een perfecte functie en lange levensduur van het apparaat
is regelmatig schoonhouden en onderhoud van groot belang.
Instellingen aan het apparaat uitsluitend bij
uitgenomen netstekker uitvoeren. Er bestaat aanzienlijk
letselgevaar.
Rook niet tijdens de hierna aangegeven werkzaamheden.
Werk nooit in de buurt van vonken, vlammen of open vuur.
Regelmatig uit te voeren onderhouds- en
inspectiewerkzaamheden
Luchtfilter
Het luchtfilter moet na elke 50 bedrijfsuren gereinigd worden.
Schroef losmaken (afb. 3/1) en de afdekking
verwijderen(afb. 3/2).
Schroef van het luchtfilterdeksel (afb. 5/1) losmaken.
Luchtfilterafdekking (afb. 5/2) verwijderen.
Buitenfilter en hoofdfilter (afb. 5/3+4) controleren en indien
nodig, deze in een niet-brandbaar of moeilijk ontvlambaar
oplosmiddel uitwassen en goed laten drogen.
Op het filter een gering aantal oliedruppels aanbrengen en
het filter samendrukken.
Nu het filter weer terug plaatsen.
Schroef van het luchtfilterdeksel (afb. 5/1) plaatsen.
Afdekking (afb. 3/2) en dekselschroef (afb. 3/1) vast
aandraaien.
Het apparaat nooit zonder luchtfilter gebruiken. Dit
zou tot een snelle motorslijtage leiden.
Bougie
Onderhoudsafdekking van de bougie (afb. 6/1)
verwijderen.
Bougiestekker (afb. 6/2) verwijderen.
Vuil en stof van de bougiebasis verwijderen.
M.b.v. een bougiesleutel (afb. 7/1) de bougie losdraaien.
Controleer de bougie op scheuren of afsplinteringen. Als
de bougie beschadigingen vertoont deze onmiddellijk
verwijderen.
Indien de bougie verder gebruikt kan worden, reinig deze
dan met een draadborstel.
Controleer nu de elektrodeafstand met een voelermaat.
Door het buigen van de zijelektrode de correcte afstand
vernieuwen (juiste afstand: 0,6 tot 0,7 mm).
Bougie weer plaatsen.
Bougiestekker (afb. 6/pos. 2) weer vast aan de bougie
aansluiten.
Onderhoudsafdekking (afb. 6/1) weer plaatsen.
Olieverversing
De motorolie bij warme motor aftappen om een snel en volledig
uitlopen te waarborgen.
Voor het aftappen controleren dat de
brandstofdekselontluchtingshendel (afb. 1/1/ of 2/1) op OFF
is ingesteld.
De schroeven van het deksel (afb. 3/1) losmaken.
Linker afdekking (afb. 3/2) verwijderen.
Olievuldop (afb. 4/2) verwijderen.
Motorolie in een geschikte bak aftappen (afb. 4).
Aanbevolen motorolie vullen (SAE 10W-30, afb. 10) en
motoroliestand controleren (afb. 4/3).
41