Operation Manual

45
NL
44
NL
Foutmeldingen
Wetenswaardigheden over het meten van de bloeddruk
De bloeddruk moet altijd worden gemeten in een rustige, comfortabele omgeving; metingen
kunnen invloed ondervinden van hoge of lage temperaturen. De bloeddruk moet bij normale
lichaamstemperatuur worden gemeten.
U mag tijdens het meten niet bewegen of spreken. Houd uw voeten plat op de vloer.
Raak de manchet of bloeddrukmonitor tijdens het meten niet aan.
Voor de best mogelijke meting moet de bloeddruk elke dag om ongeveer dezelfde tijd en op
dezelfde arm worden gemeten.
Als u meerdere metingen achter elkaar wilt uitvoeren, moet u tussen elke meting vijf minuten
wachten
De metingen dienen alleen als richtlijn. Bij twijfels over uw bloeddruk dient u altijd uw arts te
raadplegen.
De bloeddrukmonitor loopt automatisch leeg wanneer de druk hoger is dan 300 mmHg.
Het product is niet geschikt voor mensen die lijden aan aritmie (onregelmatig hartritme).
Er kunnen meetfouten optreden als de gebruiker lijdt aan diabetes, slechte bloedsomloop,
nierproblemen, of een beroerte heeft gehad.
Indicator risicocategorie
Het apparaat voldoet aan de norm ten aanzien van bloeddruk, die bloeddrukken in zes
categorieën indeelt. Het is een innovatieve bloeddrukclassificatie en een symbool op het display
geeft aan in welke risicocategorie elke meting wordt verondersteld te vallen. De symbolen en
classificatie hebben de betekenis zoals aangegeven in de tabel op pagina 3.
3. Wanneer ‘0’ op het display knippert, is het apparaat klaar
voor gebruik en wordt de manchet automatisch opgeblazen
om de meting te beginnen.
4. Zodra de systolische druk is vastgesteld, begint de lucht
langzaam uit de manchet te lopen om de diastolische druk
te meten.
NB: de manchet wordt automatisch opnieuw opgeblazen
als het apparaat waarneemt dat een hogere druk nodig is
om de meting te voltooien.
5. Wanneer de meting is voltooid, loopt de manchet automatisch leeg en toont het display de
systolische druk, de diastolische druk en de pols. Tegelijkertijd wordt de meting in het
geheugen van het apparaat opgeslagen.
6. Het apparaat wordt ongeveer één minuut na gebruik automatisch uitgeschakeld, maar u kunt
het ook zelf uitschakelen door op START/STOP te drukken.
7. Indien nodig kan een meting worden onderbroken door START/STOP (aanbevolen) of een
andere toets op het apparaat in te drukken. De manchet zal dan onmiddellijk leeglopen.
Omschrijving van het display
6
Gebruiker 1. Geeft aan dat het apparaat door gebruiker 1 wordt gebruikt.
Gebruiker 2. Geeft aan dat het apparaat door gebruiker 2 wordt gebruikt.
Symbool voor lage batterijspanning. Staat op het display wanneer de batterij moet
worden vervangen.
Symbool voor pols. Geeft het aantal polsslagen per minuut aan.
IHB
Hartaritmie (onregelmatig hartritme). Geeft aan dat aritmie is vastgesteld.
Lees meer hierover in het hoofdstuk ‘Aritmie (onregelmatig hartritme) vaststellen’.
AVG. 3
Geheugen - gemiddelde van metingen. Toont het gemiddelde van de drie meest
recente metingen.
Indicator risicocategorie. Vergelijkt metingen met de verschillende bloeddrukcategorieën.
Lees meer hierover in het hoofdstuk ‘Indicator risicocategorie’.
Fout tijdens meting. Voer de meting opnieuw uit. Zorg dat de manchet goed om de arm is
aangebracht en houd de arm stil tijdens het meten.
Fout in luchtstroom tijdens het opblazen. Zorg dat de manchet goed om de arm is
aangebracht en voer de meting opnieuw uit.
Druk is hoger dan 30 mmHg. Zet het apparaat uit en weer aan.
Voer de meting opnieuw uit.
Gegevensfout. Verwijder de batterijen en plaats ze opnieuw.
Herkalibratie vereist. Het is raadzaam het apparaat opnieuw te laten kalibreren. Lees meer
hierover in het hoofdstuk ‘Kalibratie’.