Operation Manual

NL 27GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Het inschakelen van de koppeling dient uitgevoerd te wor-
den zoals reeds eerder beschreven is (
4.32) om te voorkomen dat de machi-
ne door een te bruuske bediening kan gaan steigeren en u de macht over het
stuur verliest, vooral op hellingen.
5.4.3 R
EMMEN
Neem eerst snelheid af door het aantal toeren van de motor te verminderen en trap daar-
na op het rempedaal (4.21 -
mechanisch model
-
ofwell 4.31 -hydrostatisch model-) om
nog meer snelheid af te nemen totdat de machine stilstaat.
Bij modellen met hydrostatische aandrijving:
Een waarneembare vermindering van de snelheid kan reeds
worden verkregen door het koppelingspedaal los te laten.
5.4.4 A
CHTERUITVERSNELLING
Het inschakelen van de achteruitversnelling DIENT altijd bij stilstand te gebeuren.
Bij modellen met mechanische aandrijving:
Trap het pedaal in totdat de machine stilstaat, schakel de achteruit in door de versnel-
lingspook opzij te duwen en in de «R» (4.22) stand te zetten. Laat het pedaal gelei-
delijk opkomen om de koppeling in te schakelen en begin met de achteruitrijmanoeuvre.
Bij modellen met hydrostatische aandrijving:
Stop de machine en schakel de achteruitversnelling in door op het koppelingspedaal in
de richting «R» te duwen (4.32).
5.4.5 H
ET GRAS MAAIEN
Wanneer u zich op het te maaien grasveld bevindt, zorg ervoor dat de grasopvangzak of
de steenbeschermkap correct gemonteerd zijn en dat de antiscalpwieltjes op de gewenste
hoogte staan.
Elk wieltje kan op twee verschillende hoogtes gemonteerd worden: in de laagste stand
wordt steeds een ruimte gelaten tussen het terrein en de rand van het maaidek, om te
OPMERKING
!
LET OP!