Operation Manual

Blz. 18-43
Deze opties hebben dezelfde betekenis als bij de toepassingen voor
betrouwbaarheidsintervallen:
1. Z-Test: 1 μ. : Hypothesetesten van een steekproef voor het
populatiegemiddelde μ met bekende populatievariantie of
voor grote steekproeven met een onbekende
populatievariantie.
2. Z-Test: μ1−μ2. : Hypothesetesten voor het verschil van het
populatiegemiddelden μ
1
- μ
2
met bekende
populatievarianties of voor grote steekproeven met
onbekende populatievarianties.
3. Z-Test: 1 p. : Hypothesetesten van een steekproef voor de proportie p
voor grote steekproeven met een onbekende
populatievariantie.
4. Z-Test: p1− p2. : Hypothesetesten voor het verschil van twee proporties p
1
-
p
2
voor grote steekproeven met onbekende
populatievarianties.
5. T-Test: 1 μ. : Hypothesetesten van een steekproef voor het
populatiegemiddelde μ voor kleine steekproeven met een
onbekende variantie.
6. T-Test: μ1−μ2. : Hypothesetesten voor het verschil van het
populatiegemiddelde μ
1
- μ
2
voor kleine steekproeven met
onbekende populatievarianties.
Probeer de volgende oefeningen:
Voorbeeld 1
– Voor μ
0
= 150, σ = 10, x = 158, n = 50 en voor α = 0.05
toets de hypothese H
0
: μ = μ
0
, tegen de alternatieve hypothese H
1
: μ≠μ
0
.
Druk op ‚Ù—— @@@OK@@@ voor toegang tot de functie
betrouwbaarheidsinterval in de rekenmachine. Druk op @@@OK@@@ om optie 1 te
selecteren. Z-Test: 1 μ.
Voer de volgende gegevens in en druk op @@@OK@@@: