Operation Manual

Blz. 21-57
1.5@@f3c@ Resultaat 2.25 (d.i. x
2
)
2.5@@@f3c Resultaat: 6.25 (d.i. x
2
)
4.2@@@f3c@ Resultaat: -3.2 (d.i. 1-x)
5.6@@@f3c@ Resultaat: -0.631266… (d.w.z. sin(x), met x in
radialen)
12@@@f3c@ Resultaat: 162754.791419 (d.w.z. exp(x))
23@@@f3c@ Resultaat: -2. (d.i. -2)
Zoals u kunt zien, geeft f3c exact dezelfde resultaten als f3. Het enige verschil
tussen de programma’s is de constructie die is gebruikt voor het vertakken. In
het geval van de functie f
3
(x), die vijf uitdrukkingen nodig heeft voor zijn
definitie, kan de CASE constructie makkelijker te coderen zijn dan een aantal
geneste IF... THEN... ELSE... END-constructies.
Programmalussen
Programmalussen zijn constructies die het programma toelaten een aantal
beweringen herhaaldelijk uit te voeren. Stel dat u bijvoorbeeld de som van de
machten van de hele getallen van 0 tot n wilt berekenen, d.i.
Om deze som te berekenen, hoeft u alleen de toets ‚½ te gebruiken in de
vergelijkingeneditor en de limieten en de uitdrukking voor de som laden
(voorbeelden van sommen worden gegeven in hoofdstukken 2 en 13). Echter,
om het gebruik van programmalussen te illustreren, zullen we deze som
berekenen met onze eigen codes in de RPL-gebruikerstaal. Er zijn vier
verschillende commando’s die kunnen worden gebruikt om een programmalus
te schrijven in de RPL-gebruikerstaal; nl. START, FOR, DO en WHILE. De
commando’s START en FOR gebruiken een index of teller om te bepalen
hoeveel keer de lus wordt uitgevoerd. De commando’s DO en WHILE vallen
terug op een logische bewering om te beslissen wanneer de uitvoering van een
lus wordt gestopt. De werking van de luscommando’s wordt hierna uitvoerig
behandeld.
=
=
n
k
kS
0
2