Operation Manual

Blz. 21-71
Dit zijn de componenten van de IFERR … THEN … END-constructie of van de
IFERR … THEN … ELSE … END-constructie. Beide logische constructies worden
gebruikt voor het vinden van fouten tijdens de uitvoering van het programma. In
het submenu @)ERROR zal door het invoeren van @)IFERR of @)IFERR de
componenten van de IFERR-structuur in het stapelgeheugen worden geplaatst,
klaar voor de gebruiker om de ontbrekende termen in te vullen, d.w.z.
De algemene notatie van de twee constructies voor foutopsporing is als volgt:
IF opsporingsclausule THEN foutclausule END
IF opsporingsclausule THEN foutclausule ELSE normale clausule END
De werking van deze logische constructies is gelijk aan die van de IF … THEN
… END- en van de IF … THEN … ELSE … END-constructies. Indien een fout
wordt gevonden tijdens de uitvoering van de opsporingsclausule, dan wordt de
foutclausule uitgevoerd. In het andere geval wordt de normale clausule
uitgevoerd.
Neem als voorbeeld het volgende programma (@ERR1) dat als invoer twee
matrices heeft, A en b en dat controleert of er een fout zit in de
opsporingsclausule: A b / (RPN modus, A/b). Indien er een fout iswordt
gevonden, activeert het programma de functie LSQ (Least SQuares, zie
Hoofdstuk 11) om het systeem van vergelijkingen op te lossen:
« A b « IFERR A b / THEN LSQ END » »
Probeer dit met de argumenten A = [ [ 2, 3, 5 ] , [1, 2, 1 ] ] en b = [ [ 5 ] , [ 6
] ]. Een eenvoudige deling van deze twee argumenten geeft de foutmelding: /
Error: Invalid Dimension.