Operation Manual

22 Nederlands
VEILIGHEIDSINSTRUCTIES
C Onderste gedeelte van de stam snoeien en
vluchtweg
Snoei de takken van het
onderste gedeelte van stam af
die in de weg zitten. Men kan
het best van onder naar
boven werken en de stam
moet zich altijd tussen u en de
motorkettingzaag bevinden.
Snoei nog hoger dan
schouderhoogte.
Verwijder de vegetatie rond
de boom en controleer of er
eventuele hindernissen
(stenen, takken, kuilen enz.)
zijn zodat u gemakkelijk weg
kunt komen wanneer de boom
begint te vallen.
De vluchtweg moet in een
hoek van circa 135° (schuin
achterwaarts) tegenover de
geplande valrichting liggen.
D Vellen
Het vellen gebeurt met drie zaagsneden. Eerst maakt men een
INKEPING die bestaat uit een BOVENSTE INKEPING en
een ONDERSTE INKEPING, en daarna wordt het vellen
beëindigd met een ZAAGSNEDE. Door de inkepingen en de
zaagsnede op de juiste plaats aan te brengen, kan men de
valrichting erg nauwkeurig sturen.
INKEPING
Bij het aanbrengen van de
INKEPING begint men met de
BOVENSTE INKEPING. Sta
aan de rechterkant van de
boom en zaag met trekkende
ketting.
Breng daarna de ONDERSTE
INKEPING aan zodat die
eindigt waar de BOVENSTE
INKEPING eindigt.
De inkepingdiepte moet 1/4
van de stamdiameter bedra-
gen en de hoek tussen de
bovenste en de onderste
inkeping tenminste 45°.
De beide inkepingen
ontmoeten elkaar op de
INKEPINGLIJN. De
inkepinglijn moet volkomen
horizontaal liggen en
tegelijkertijd een rechte hoek
(90°) vormen met de gekozen
valrichting.
ZAAGSNEDE
De zaagsnede wordt aangebracht vanaf de andere kant van de
boom en moet volkomen horizontaal liggen. Sta links van de
boom en zaag met trekkende ketting.
Breng de ZAAGSNEDE ca.
3-5 cm boven de horizontale
lijn van de INKEPING aan.
Steek de schorssteun (indien
deze gemonteerd is) achter
het scharnierstuk. Zaag met
volle gas en duw de ketting/
het zaagblad langzaam in de
boom. Let op of de boom niet
in een richting beweegt die
tegenovergesteld is aan de
gekozen valrichting. Breng
zodra de snijdiepte dit toelaat,
een VELWIG of een
BREEKIJZER aan in de
ZAAGSNEDE.
De ZAAGSNEDE moet
parallel met de
INKEPINGLIJN beëindigd
worden zodat de afstand
tussen beiden tenminste 1/10
van de stamdiameter
bedraagt.
Het niet doorgezaagde
gedeelte wordt
SCHARNIERSTUK geoemd.
Het SCHARNIERSTUK doet
dienst als scharnier en stuurt
de richting van de vallende
boom.
Als het SCHARNIERSTUK te
klein is of volledig
doorgezaagd is of als de
inkeping of de zaagsnede
verkeerd geplaatst zijn, kan
men alle controle over de
valrichting van de boom
verliezen.
Wanneer de zaagsnede en de
inkeping klaar zijn, moet de
boom uit zichzelf beginnen te
vallen of met behulp van de
VELWIG of het BREEKIJZER.