Operation Manual

PACKET – 4
Commandonaam Afkorting Beschrijving Parameter Standaard
LTEXT LT
Hiermee wordt de inhoud van een bericht bepaald dat in de
GPS data opgenomen wordt.
0 ~ 159 tekens
LTMON LTM
Hiermee wordt bepaald wanneer een bericht dat door LTEXT
bepaald is, op het scherm weergegeven wordt. Een bericht
wordt weergegeven als een ontvangen signaalpakket. De
eenheid van de parameter is 1 seconde.
0 ~ 250 0
MALL MA
Wanneer het apparaat op ON (AAN) staat, worden alle stations
bewaakt. Wanneer het op OFF (UIT) staat, wordt alleen het
station bewaakt dat heeft uitgezonden en nog niet is verbonden
met het pakket.
ON/ OFF ON
MAXFRAME MAX
Hiermee wordt het maximale aantal pakketten bepaald dat
tegelijkertijd kan worden verzonden.
1 (vaste waarde) 1
MCOM MCOM
Als hij aanstaat, kunt u de TNC ook controlepakketten laten
controleren. Als hij uitstaat, controleert hij alleen informatie-
pakketten.
ON/ OFF OFF
MCON MC
Als hij aanstaat, controleert de TNC ook andere stations als hij
in verbinding staat met het doelstation.
ON/ OFF OFF
MONITOR M Als hij aanstaat, controleert de TNC pakketten. ON/ OFF ON
MRPT MR
Als hij aanstaat, geeft de TNC de hele lijst van de digitale
repeater voor gecontroleerde pakketten weer.
ON/ OFF ON
MSTAMP MS
Als hij aanstaat, geeft de TNC meer data en tijdgegevens weer
voor gecontroleerde pakketten.
ON/ OFF OFF
MYALIAS MYA
Hiermee wordt een roepnaam bepaald voor het gebruik van uw
station als digitale repeater.
6 tekens + SSID
MYCALL MY Hiermee wordt uw roepnaam bepaald. 6 tekens + SSID
NEWMODE NE
Als hij aanstaat, gaat de TNC direct in de andere stand open als
u een CONNECT commando ingeeft.
ON/ OFF OFF
NOMODE NO
Als hij aanstaat, gaat de TNC niet automatisch open in de
andere stand. Als hij uitstaat, gaat hij automatisch open in de
andere stand die door NEWMODE bepaald is.
ON/ OFF OFF
NPAT H NPAT H
Hiermee worden de roepnamen van een digitale repeater
bepaald als de UISSID parameter in een ontvangen pakket 8 of
12 is.
Call1, ... call7
NTSGRP NTSGRP
Hiermee wordt een groepscode bepaald voor gebruik bij het
maken van een $PNTS zin.
0 ~ 3 tekens
NTSMRK NTSMRK
Hiermee wordt een pictogramnummer bepaald voor gebruik bij
het maken van een $PNTS zin.
0 ~ 14 0
NTSMSG NTSMSG
Hiermee wordt een bericht bepaald voor het maken van een
$PNTS zin.
0 ~ 20 tekens
PACLEN P
Hiermee wordt de maximale lengte van het datadeel van een
pakket bepaald.
0 ~ 255 128
PACTIME PACT
Als hij op EVERY is ingesteld, wordt het pakket steeds om de
ingestelde tijd (n) verzonden. Als hij op AFTER is ingesteld,
wordt het pakket slechts één maal na de ingestelde tijd (n)
verzonden. De eenheid van n is 100 milliseconde.
EVERY/ AFTER n
(n = 0 ~ 250)
AFTER 10
PASSALL PASSA
Wanneer het apparaat op ON (AAN) staat wordt alleen het
frame geaccepteerd waarvoor een fout werd gedetecteerd.
Wanneer het op OFF (UIT) staat, worden alleen correcte frames
geaccepteerd. Frames waarvoor een fout werd gedetecteerd
worden geannuleerd.
ON/ OFF OFF
PERSIST PE
Hiermee wordt een parameter bepaald waarmee de kans op de
PERSIST/SLOTTIME methode berekend wordt.
0 ~ 255 128
PPERSIST PP
Hierdoor gebruikt de TNC de PERSIST/SLOTTIME methode als
hij aanstaat, of de DWAIT methode als hij uitstaat.
ON/ OFF ON
RESET RESET
Hiermee gaat de status voor alle commando’s terug naar
standaard.
−−
RESPTIME RES
Hiermee wordt de zendvertraging voor bevestigingspakketten
bepaald. De eenheid van de parameter is 100 milliseconden.
0 ~ 250 0
RESTART RESTART Hierdoor werkt de TNC alsof hij uit en weer aan is gezet.
RETRY RE Hiermee wordt het aantal zendpogingen bepaald. 0 ~ 15 10
SENDPAC SE
Kiezen van een teken voor geforceerde verzending van een
packet.
0 ~ $7F $0D