Operation Manual

191
FLITSAPPARAAT PLAATSEN
Alvorens u een flitsapparaat in de flitsschoen (19) van de Leica M
plaatst, moet
het kapje, dat de flitsschoen en de bus (27) beschermt, als ze niet
worden gebruikt, naar achter worden geschoven en
moeten camera en flitser worden uitgeschakeld.
Bij het plaatsen van een flitsapparaat moet u erop letten, dat u de
voet volledig in de flitsschoen schuift en, indien aanwezig, met de
klemmoer tegen ongewild loskomen en vallen beschermt. Dit is vooral
bij flitsapparaten met extra regel- en signaalcontacten belangrijk,
omdat wijziging van de positie in de flitsschoen de vereiste contacten
kan onderbreken en er daardoor storingen kunnen optreden.
Opmerking:
dit geldt ook voor gebruik van de flitser met de SCA-adapterkit (zie
pag. 226)
DE FLITSMODUS
De volautomatische, d.w.z. door de camera geregelde flitsmodus is bij
de Leica M met de hiervoor genoemde systeemcompatibele
flitsapparaten en in beide belichtingsmodi, tijdautomaat
A en
handmatige instelling beschikbaar.
Bovendien is in alle drie belichtingsmodi een automatische invul-
flitsregeling actief. Om steeds een uitgebalanceerde verhouding
tussen flits- en omgevingslicht te garanderen, wordt het flitsvermogen
bij toenemende helderheid evt. met max. 1
2
/
3
EV verminderd.
Wanneer echter het aanwezige licht zelfs met de kortst mogelijke
flitssynchronisatietijd van
1
/
180
s al overbelichting tot gevolg heeft, zal
een HSS-compatibele flits bij tijdautomaat niet worden geactiveerd. In
zulke gevallen wordt de sluitertijd overeenkomstig het omgevingslicht
geregeld en in de zoeker aangegeven.
Bovendien kunt u met de Leica M met tijdautomaat
A en handmatige
instelling gebruik maken van interessante vormgevende
flitstechnieken, zoals flitssynchronisatie op het 2e in plaats van het
gebruikelijke 1e sluitergordijn en het flitsen met langere sluitertijden
dan de synchronisatietijd van
1
/
180
s. Deze functies worden op de
camera via het menu ingesteld (meer hierover in de volgende
hoofdstukken).
Bovendien geeft de Leica M de ingestelde gevoeligheid door aan het
flitsapparaat. Daarmee kan het flitsapparaat, voorzover het deze
indicaties bezit en voorzover het op het objectief gekozen diafragma
ook op het flitsapparaat is ingevoerd, zijn reikwijdte automatisch
aangeven. De gevoeligheidsinstelling kan bij systeemcompatibele
flitsers niet via de flitser zelf worden beïnvloed, omdat deze al door de
camera wordt overgedragen.