Operation Manual

195
KEUZE VAN HET SYNCHRONISATIETIJDSTIP
De belichting van flitsopnamen vindt plaats met twee lichtbronnen, de
aanwezige – en het flitslicht. De uitsluitend of overwegend door het
flitslicht belichte delen van het onderwerp worden daarbij door de
uitzonderlijk korte lichtimpuls bijna altijd (bij correcte scherpstelling)
scherp weergegeven. Daarentegen worden alle andere delen van het
onderwerp – namelijk de delen die voldoende door het aanwezige
licht zijn belicht, resp. zelf oplichten – in hetzelfde beeld met
wisselende scherpte afgebeeld. Of deze delen van het onderwerp
scherp of onduidelijk worden weergegeven, resp. hoe groot de
„wazigheid“ is, wordt door twee – van elkaar afhankelijke – factoren
bepaald:
1. de lengte van de sluitertijd, d.w.z. hoe lang deze delen van het
onderwerp op de sensor „inwerken“ en
2. hoe snel het delen van het onderwerp – of ook de camera zelf
– tijdens de opname bewegen
Hoe langer de sluitertijd, resp. hoe sneller de beweging is, des te
duidelijker zullen beide elkaar overlappende beeldfragmenten
verschillen.
Het gebruikelijke tijdstip van de flitsontsteking is aan het begin van de
belichting, d.w.z. onmiddellijk nadat het 1e sluitergordijn het
beeldvenster volledig heeft geopend. Dit kan zelfs tot schijnbare
tegenstrijdigheden leiden, zoals bij de opname van de motorfiets, die
door zijn eigen lichtsporen wordt ingehaald.
De Leica M biedt u de optie tussen dit gebruikelijke flits-
ontstekingstijdstip en de synchronisatie aan het einde van de
belichting te kiezen, d.w.z. onmiddellijk voordat het 2e sluitergordijn
weer begint met het sluiten van het beeldvenster. Het scherpe beeld
geeft in dit geval het einde van de beweging weer. Deze flitstechniek
verleent de foto een natuurlijkere indruk van beweging en dynamiek.
Deze optie is beschikbaar
bij alle camera- en flitserinstellingen
bij gebruik van de flitser op de camera of met de SCA-adapterkit
bij tijdautomaat evenals bij handmatige sluitertijdkeuze
in het automatische, evenals de handmatige flitsprogramma
De displays zijn in beide gevallen gelijk.
Instellen van de optie
1. Selecteer in het hoofdmenu (zie pag. 154/246)
Flash Sync.
Mode (pagina 1, sectie CAMERA ) en
2. in het bijbehorende submenu de gewenste variant.