User manual
12
Basisbewerkingen voor opname en weergave
Basisbewerkingen voor opname
en weergave
1 Houd de camera stevig vast.
• Let op dat uw vingers en overige voorwerpen
zich niet voor het objectief, de flitser, de AF-
hulpverlichting, de microfoon of de luidspreker
bevinden.
• Als u opnamen in de portretstand (“staand”)
maakt, draait u de camera op zo'n manier dat
de flitser zich boven het objectief bevindt.
2 Kadreer de foto.
• Verplaats de zoomknop om de zoompositie
van het objectief te veranderen.
• Wanneer de camera de onderwerpstand
herkent, verandert het pictogram voor de
opnamestand dienovereenkomstig.
Opnemen met de stand Autom. scènekeuzekn.
Inzoomen
Uitzoomen
40
10
0
-10
30
20
1010hPa1010hPa1010hPa
15m15m15m
25
m
0s25
m
0s
880880
Pictogram opnamestand