Operation Manual

131
4. Instellen van beeldkwaliteit en kleurtoon
Automatische witbalans
Afhankelijk van de dominante omstandigheden waarin beelden gemaakt worden, kunnen
de beelden een roodachtige of blauwachtige tint aannemen. Bovendien wanneer er
meerdere lichtbronnen gebruikt worden of er niets is met een kleur die in de buurt van wit
zit, kan de automatische witbalans niet goed kunnen werken. In zo een geval, de
witbalans instellen op een andere functie dan [AWB].
1 De automatische witbalans zal met dit bereik werken.
2 Blauwe lucht
3 Bewolkte lucht (Regen)
4 Schaduw
5 Zonlicht
6 Wit fluorescerend licht
7 Gloeilamp
8 Zonsopgang en zonsondergang
9 Kaarslicht
Kl Kelvintemperatuur en kleuren
U kunt de witbalans fijn instellen als u de gewenste tint niet krijgt met de gewone witbalans.
1 Selecteer de witbalans en druk vervolgens op 4.
2 Druk op 3/4/2/1 om de witbalans fijn in te stellen.
U kunt ook een fijnere afstelling maken door de grafiek van
de witbalans aan te raken.
Door op [DISP.] te drukken, wordt de positie opnieuw op het midden gezet.
3 Op [MENU/SET] drukken.
Als u de witbalans fijn instelt op [A] (amber), zal de icoon van de witbalans op het beeldscherm
oranje worden.
Als u de witbalans fijn instelt op [B] (blauw), zal de icoon van de witbalans o het beeldscherm
blauw worden.
Als u de witbalans fijn instelt op [G] (groen) of op [M] (magenta), zal [_] (groen) of [`]
(magenta) naast de icoon van de witbalans op het beeldscherm verschijnen.
De instelling voor het nauwkeurig afstellen van de witbalans wordt door het beeld gebruikt
wanneer u de flits gebruikt.
Het niveau van de fijne afstelling van de witbalans keert terug naar de standaard instelling
(middenpunt) in de volgende gevallen.
Wanneer u de witbalans terugzet in [ ], [ ], [ ] of [ ]
Als u de kleurtemperatuur handmatigreset in [ ]
De witbalans fijn afstellen
2 : A (AMBER: ORANJE)
1 : B (BLAUW: BLAUWACHTIG)
3 : G (GROEN: GROENACHTIG)
4 : M (MAGENTA: ROODACHTIG)
GGG
GGG
AAA
AAAB
BBB
BBB
MMM
MMM
1 2
3
4