Operation Manual

141
5. Instellingen van brandpunt en helderheid (belichting)
Als de camera na de weergave van [ ] sterren in de nachtlucht detecteert, zal
Starlight AF geactiveerd worden. Als het brandpunt verkregen wordt, zullen de
brandpuntaanduiding [ ] en de scherp gestelde AF-zones weergegeven worden
(de detectie met Starlight AF werkt alleen voor ongeveer 1/3 van de middelste zone van
het scherm).
Als u na het scherpstellen op een onderwerp in-/uitzoomt, kan de nauwkeurigheid van het
brandpunt verloren gaan. Stel het brandpunt in dat geval opnieuw in.
Wanneer de Focusmodus op [AFF] of [AFC] gezet is.
Er zal een piep te horen zijn wanneer de scherpstelling voor het eerst verkregen wordt tijdens
het half indrukken.
Als de AF-modus op [Voorkeur multi] gezet is, zoals [ ] of [ ], wordt de AF-zone alleen
even weergegeven als voor de eerste keer scherp gesteld wordt door de sluiterknop tot
halverwege in te drukken.
Onderwerpen en opname-omstandigheden waarbij het scherpstellen moeilijk
is
Snelbewegende onderwerpen, extreem helderen onderwerpen of onderwerpen zonder
contrast.
Wanneer u onderwerpen opneemt door ramen of in de buurt van glimmende voorwerpen.
Wanneer het donker is of wanneer er zich beeldbibber voordoet.
Wanneer het toestel zich te dicht bij het onderwerp bevindt of wanneer u een beeld maakt
van zowel onderwerpen ver weg als onderwerpen dichtbij.
LOW
STAR