Operation Manual
11. Gebruik van de Wi-Fi/NFC-functie
302
∫ Schrijven van locatie-informatie op de beelden
(Voorbereiding op de camera)
Maak verbinding met een smartphone. (P290)
4 Bedien de smartphone.
1 Start “Image App”. (P289)
2 Selecteer [ ].
3 Selecteer [Geogr. labell.].
4 Selecteer [ ] om de locatie-informatie te verzenden
en te schrijven.
•
Volg de berichten op het scherm op om de smartphone te bedienen.
• Beelden met locatie-informatie worden aangegeven met [ ].
• Voorzorgsmaatregelen bij het gebruik:
Let op de privacy en gelijkaardige rechten, enz., van het onderwerp wanneer u deze
functie gebruikt. U gebruikt deze voor eigen risico.
• De batterij van de smartphone raakt sneller leeg als locatie-informatie opgenomen wordt.
Als het opnemen van locatie-informatie niet nodig is, stop het dan.
• Op de smartphone kunt u tevens het verwervingsinterval van locatie-informatie instellen en de
overdrachtstatus controleren van locatie-informatie.
Raadpleeg [Help] in het “Image App”-menu voor details.
In deze gevallen niet beschikbaar:
•
De locatie-informatie kan niet geschreven worden in de volgende situaties of op de volgende
beelden:
– Beelden die opgenomen zijn nadat de locatie-informatie naar de camera verzonden was
– Films die opgenomen zijn in [AVCHD]
– Beelden waar al locatie-informatie op geschreven is
– Beelden die beveiligd worden door [Beveiligen]
– Als er onvoldoende ruimte op de kaart over is
– Als de schrijfbeveiligingsschakelaar van de kaart op [LOCK] gezet is
– Beelden die met andere apparatuur opgenomen zijn