Operation Manual

327
11. Gebruik van de Wi-Fi/NFC-functie
Controleer de handleiding van de draadloze toegangspunten en instellingen wanneer u een
draadloos toegangspunt opslaat.
Als er geen verbinding vastgesteld kan worden, zouden de radiogolven van het draadloze
toegangspunt te zwak kunnen zijn.
Raadpleeg
Waarschuwingen op het scherm
(P362) en
Problemen oplossen
(P378) voor details.
Afhankelijk van uw omgeving kan het zijn dat de zendsnelheid tussen de camera en het
draadloze toegangspunt mogelijk afneemt. Bovendien kan het zijn dat het draadloze
toegangspunt niet beschikbaar is om gebruikt te worden.
U kunt de methode selecteren om verbinding te maken met
het apparaat dat u gebruikt.
Selecteer de verbindingsmethode die door uw apparaat
ondersteund wordt.
Raadpleeg ook de gebruiksaanwijzing van het apparaat waarmee verbinding gemaakt wordt.
De camera rechtstreeks met een ander apparaat verbinden
(rechtsteekse verbinding)
[Wi-Fi Direct]
1 Zet het apparaat op de Wi-Fi Direct
R
modus.
2 Selecteer op het scherm van de camera [Wi-Fi Direct].
3 Selecteer op het scherm van de camera het apparaat
waarmee u verbinding maakt.
[WPS-verbinding]
[WPS (knop)]
1 Selecteer op de camera [WPS (knop)].
2 Zet het apparaat op WPS-modus.
Het wachten op de verbinding kan langer duren als u op dit
toestel op [DISP.] drukt.
[WPS (PIN-code)]
1 Selecteer [WPS (PIN-code)] op de camera.
2 Voer de PIN-code van het apparaat in op deze camera.
[Handmatig.
verbinden.]
Voer de SSID en het password in
op het apparaat. De SSID en het
password worden weergegeven
op het scherm voor het wachten
op de verbinding van dit toestel.
Als de bestemming op [Smartphone]
gezet is, wordt het password niet
weergegeven. Selecteer de SSID om een verbinding tot stand te
brengen. (P290)