Operation Manual
87
SQW0728
Scherpstelling, helderheid (belichting) en kleurtintinstellingen
Foto’s maken met automatische scherpstelling
Opnamemodus:
Als u de optimale of de automatische scherpstelmodus instelt voor het onderwerp of de
opnamesituatie, kan de camera in diverse scènes automatisch scherpstellen.
1
Druk op de [ ]-knop ( )
2
Druk op om [AF] te selecteren en
druk op [MENU/SET]
• Stel in hoe moet worden scherpgesteld wanneer de
ontspanknop half wordt ingedrukt (→88)
• Schakel naar de automatische scherpstelmodus
(→89)
3
Druk de ontspanknop half in
Scherpstelaanduiding
( Scherpstelling is goed: brandt
Scherpstelling is niet goed: knippert)
AF-gebied
(Goed scherpgesteld: groen)
• U hoort twee pieptonen en de automatische scherpstelmodus wordt geactiveerd.
U hoort vier pieptonen als de scherpstelling niet goed is.
• Als u een foto maakt op een donkere locatie, verschijnt [ ] in de
scherpstelaanduiding en kan het langer dan normaal duren om de scherpstelling
aan te passen.
• Als de camera sterren detecteert in de nachtelijke hemel nadat [ ] verschijnt,
wordt Sterrenlicht AF geactiveerd. Als de scherpstelling goed is, verschijnen de
scherpstelaanduiding [ ] en de AF-gebieden waarop is scherpgesteld.
(Detectie met Sterrenlicht AF werkt alleen op ongeveer 1/3 van het middelste
gebied op het scherm.)
Onderwerpen/omgevingen waarbij scherpstellen een probleem kan zijn:
• Snel bewegende of extreem lichte voorwerpen of voorwerpen zonder kleurcontrasten.
• Foto’s maken door een ruit of vlakbij voorwerpen die licht uitstralen.
• In het donker, of als de camera erg beweegt.
• Wanneer u te dicht bij het voorwerp staat of wanneer u een foto maakt waarop zowel veraf
als dichtbij gelegen voorwerpen staan.