Operation Manual

91
SQW0728
Scherpstelling, helderheid (belichting) en kleurtintinstellingen
Foto’s maken met automatische scherpstelling
De scherpstelling automatisch koppelen aan een bewegend onderwerp
(Tracking)
Bij bediening met de cursortoets
Plaats het Tracking AF-kader over uw onderwerp en druk
de ontspanknop half in
Tracking AF kader
Wanneer uw onderwerp herkend wordt, verandert het Tracking AF-
kader van wit in geel en dan wordt uw onderwerp steeds scherp in
beeld gehouden.
Tracking AF opheffen → Druk op [MENU/SET].
Scherpstelbereik: hetzelfde als bij macro-opnamen [
]
Bij bediening via het aanraakscherm
Raak het onderwerp aan
Voer deze bedieningsfuncties uit met de aanraaksluiterfunctie
uitgeschakeld.
Het AF-gebied wordt geel als het gekoppeld is aan een onderwerp.
Tracking AF opheffen → Raak [
] aan
Als de AF-vergrendeling mislukt, knippert even een rood kader dat weer verdwijnt.
Als u [Meetfunctie] instelt op [ ] (Multimeting), stemt de camera de belichting af op een
vergrendeld onderwerp. (→175)
Onder bepaalde opnameomstandigheden, bijvoorbeeld wanneer het onderwerp klein of donker is,
werkt [
] wellicht niet goed. Als [ ] niet werkt, wordt er scherpgesteld op [ ] (scherpstellen
op 1 punt).
Deze functie is niet beschikbaar in de volgende situatie:
Bij gebruik van [Intervalopname]
In de volgende situaties voert [ ] de bewerking [ ] (scherpstellen op 1 punt) uit.
[Glinsterend water], [Fonkelende verlichting], [Bloemen], [Zwart-wit] (Scene Guide modus)
[Sepia], [Zwart-wit], [Dynamisch zwart/wit], [Ruw zwart-wit], [Zacht zwart-wit], [Zachte focus],
[Sterfilter], [Zonneschijn] (Creative Control modus)
[Zwart-wit] ([Fotostijl])