Operation Manual

147
9
Praktische informatie
B3_nl_Chap09_info-pratiques_ed01-2014
Een lamp vervangen
Verlichting vóór
1. Parkeerlicht (LED*).
2. Richtingaanwijzers (PY21W
amberkleurig).
3. Dimlicht / grootlicht (HiR2 - 55W).
4. Mistlampen vóór.
5. Dagrijverlichting (LED*).
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
F reinig de koplampen nooit met
een droge of schurende doek en
gebruik geen oplosmiddelen,
F gebruik een spons met zeepwater
of een pH-neutraal product,
F wanneer u met een
hogedrukreiniger hardnekkig vuil
probeert te verwijderen, houd
de straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten
en de randen ervan gericht, om
beschadiging van de vernislaag en
de afdichtrubbers te voorkomen.
Bij het vervangen van lampen moet de
verlichting minstens enkele minuten
uitgeschakeld zijn (risico van ernstige
verbranding).
F Raak de lamp niet met de vingers
aan, maar gebruik een niet-
pluizende doek.
In verband met het behoud van de
kwaliteit van de koplampen mogen
uitsluitend anti-UV-lampen worden
gebruikt.
Vervang een kapotte lamp altijd
door een nieuwe lamp met dezelfde
specificaties.
* LED: Light-Emitting Diodes.