Renault ALASKAN Instructieboekje
een passie voor presteren ELF, partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten zowel op het circuit als op de weg. Dankzij deze jarenlange samenwerking beschikt u over een gamma smeermiddelen die perfect op uw Renault zijn afgestemd. De duurzame bescherming en optimale prestaties van uw motor zijn zo gegarandeerd.
Voorwoord Deze Gebruiksaanwijzing maakt u wegwijs in het gebruik en onderhoud van uw voertuig, zodat u vele kilometers (mijlen) plezier zult hebben van uw nieuwe aanwinst. Lees deze Gebruiksaanwijzing zorgvuldig door voordat u met het voertuig gaat rijden. In het afzonderlijk meegeleverde Service- en Garantieboekje kunt u alle informatie vinden die betrekking heeft op de garantiedekking die van toepassing is op uw voertuig. Uw erkende dealer kent uw voertuig het best.
Airbag waarschuwingsstickers: Dit symbool betekent “Niet doen” of “Zorg ervoor dat dit niet gebeurt”. In afbeeldingen geven pijlen zoals hier getoond de voorkant van het voertuig aan. In afbeeldingen geven pijlen zoals hier getoond een beweging of een actie aan. In afbeeldingen geven pijlen zoals hier getoond een specifiek onderdeel in de afbeelding aan. [ ]: Rechte haakjes worden gebruikt om berichten, toetsen of opties aan te geven die op het scherm worden weergegeven.
ACCU/BATTERIJEN AFVOEREN LET OP Onjuist afgevoerde accu's en batterijen kunnen schade toebrengen aan het milieu. Houdt u aan de plaatselijke regelgeving inzake het afvoeren van accu’s/batterijen.
Inhoudsopgave Geïllustreerde inhoudsopgave 0 Veiligheid — stoelen, veiligheidsgordels en aanvullend veiligheidssysteem 1 Instrumenten en bedieningen 2 Alvorens te gaan rijden 3 Display, verwarming en airconditioning, en audiosysteem 4 Starten en rijden 5 In geval van nood 6 Verzorging van koetswerk en interieur 7 Onderhoud en doe-het-zelf 8 Technische informatie 9 Index 10
0 Geïllustreerde inhoudsopgave Stoelen, veiligheidsgordels en aanvullend veiligheidssysteem (SRS).................................................................... Buitenzijde voor ........................................................................................ Buitenzijde achter ................................................................................... Passagiersruimte ..................................................................................... Bestuurdersplaats................
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS EN AANVULLEND VEILIGHEIDSSYSTEEM (SRS) NIC2797 1. Voorairbags* (P. 1-30) 2. Voorpassagiersairbagschakelaar* (P. 1-38) 3. Raamairbagsysteem* (P. 1-30) 4. Veiligheidsgordels (P. 1-9) 5. Hoofdsteunen (P. 1-6) 6. Bevestigingspunt voor kinderzitjes* (voor kinderzitjes met top tether-bevestigingsband) (P. 1-21) 7. Achterbank* (P. 1-5) of Klapstoeltje* (P. 1-6) 8. Zij-airbags* (P. 1-30) 9. Gordelspannersysteem* (P. 1-34) 10. Voorstoelen (P.
BUITENZIJDE VOOR 8. Buitenspiegels (P. 3-26) 9. Zijrichtingaanwijzers — Lamp vervangen (P. 8-24) 10. Banden — Banden en wielen (P. 8-27) — Lekke band (P. 6-2) — Specificaties (P. 9-4) — Vierwielaandrijving (4WD)*1 (P. 5-27) 11. Koplampen en richtingaanwijzers — Schakelaarbediening (P. 2-28) — Lamp vervangen (P. 8-21) 12. Koplampreiniger*1 — Bediening (P. 2-33) 13. Mistvoorlampen*1 of Dagrijverlichting*1 — Schakelaarbediening (P. 2-30, P. 2-28) — Lamp vervangen (P. 8-24) 14. Sleepoog*2 (P.
BUITENZIJDE ACHTER NIC3081 1. Achterruitverwarming* (P. 2-32) 2. Hooggeplaatst derde remlicht* (P. 5-45) 3. Antenne* (P. 4-34) 4. AdBlue-vulklep (P. 3-20) 5. Achteruitrijcamera* — Achteruitrijcamera* (P. 4-7) 6. Laadbak* (P. 3-21) 0-4 Geïllustreerde inhoudsopgave 7. Combinatielichten achter (lamp vervangen) (P. 8-24) 8. Kentekenverlichting (lamp vervangen) (P. 8-24) 9. Parkeersensor (sonar)* (P.
PASSAGIERSRUIMTE 11. Armsteun op portier — Bedieningen voor elektrische ramen* (P. 2-34) — Schakelaar centrale portiervergrendeling (bestuurdersportier)* (P. 3-5) — Schakelaar afstandsbediening elektrische buitenspiegels (bestuurdersportier)* (P. 3-26) *: indien aanwezig NIC2792 1. Binnenspiegel (P. 3-24) 6. Zonnekleppen (P. 2-39) 2. Zonnebrilhouder (P. 2-37) 7. Interieurverlichting* (P. 2-42) 3. Microfoon* — Bluetooth® Handsfree telefoonsysteem* (P. 4-59, P. 4-65) 8.
BESTUURDERSPLAATS 6. Bedieningen op het stuurwiel* (linkerzijde) — Stuurwielschakelaar voor audiobediening* (P. 4-58) — Bedieningsschakelaar voertuiginformatiedisplay* (P. 2-14) 7. Wis-/wasschakelaar (P. 2-31) 8. Bedieningen op het stuurwiel* (rechterzijde) — Cruise controlsysteem* (P. 5-34) — Snelheidsbegrenzersysteem* (P. 5-37) — Schakelaar voor handsfree telefoonsysteem* (P. 4-59, P. 4-66) 9. Schakelhendel — Automatische versnellingsbak (AT) (P. 5-14) — Handgeschakelde versnellingsbak (MT) (P.
5. Schakelaar voor helderheidsregeling dashboard (P. 2-4) 6. Schakelaar koplampen, mistlampen en richtingaanwijzers — Koplamp (P. 2-28) — Mistlamp* (P. 2-30) — Richtingaanwijzers (P. 2-29) 7. Dubbele dagteller (P. 2-18) 8. -schakelaar voor dubbele dagteller (P. 2-18) 9. Schakelaar voor helderheidsregeling dashboard (P. 2-4) 10. — Bediening koplampafstelling* (P. 2-29) — Stop/Start OFF-schakelaar* (P. 5-18) 11. Electronic Stability Programme (ESP) OFFschakelaar* (P. 5-28) 12.
DASHBOARD 9. Verwarming- en airconditioningbediening (P. 4-21) 10. USB-verbindingspoort (Universal Serial Bus) (P. 4-34)/iPod-verbindingspoort (P. 4-44) — AUX-stekkeringang (hulpingang) (P. 4-35) 11. Schakelaar centrale portiervergrendeling* (P. 3-5) 12. Hill Descent Control-schakelaar* (P. 5-33) 13. Parkeerrem — Bediening (P. 3-27) — Controle (P. 8-9) 14. Schakelaar differentieelblokkering* (P. 5-27) 15. Vierwielaandrijfmodusschakelaar (4WD)* (P. 5-22) 16.
9. Contactschakelaar (modellen zonder afstandsbedieningsleutelsysteem) (P. 5-9) 10. Stuurwiel — Claxon (P. 2-33) — Bestuurdersairbag* (P. 1-30) — Stuurbekrachtiging (P. 5-45) 11. USB-verbindingspoort (Universal Serial Bus) (P. 4-34)/iPod-verbindingspoort (P. 4-44) — AUX-stekkeringang (hulpingang) (P. 4-35) 12. Parkeerrem — Bediening (P. 3-27) — Controle (P. 8-9) 13. Schakelaar centrale portiervergrendeling (P. 3-5) 14. Hill Descent Control-schakelaar* (P. 5-33) 15.
METERS EN TELLERS NIC2681 1. Toerenteller (P. 2-3) 2. Waarschuwings- en controlelampjes (P. 2-3) 3. Voertuiginformatiedisplay (P. 2-13) — Controlelampje voerwielaandrijvingsmodus (4WD)* (P. 5-26) — Oliecontrolesysteem* (P. 2-26) — Kilometerteller/dubbele dagteller (P. 2-3) — Boordcomputer (P. 2-18) 0-10 Geïllustreerde inhoudsopgave — Helderheidsregeling dashboard (P. 2-4) — Schakelstandindicator automatische versnellingsbak (AT) (model met automatische versnellingsbak) (P. 2-25, P. 5-14) 4.
MOTORRUIMTE 11. Vloeistofreservoir stuurbekrachtiging (P. 8-8) *1: Voor modellen met handgeschakelde versnellingsbak (MT) *2: De afbeelding is van toepassing op het model met linkse besturing. Bij modellen met rechtse besturing (RHD) zit het vloeistofreservoir voor rem (en koppeling) aan de andere kant. NIC3082 M9T 2,3DCI-MOTOR 1. Ruitensproeiervloeistofreservoir (P. 8-11) 2. Oliepeilstok (P. 8-7) 3. Olievuldop (P. 8-7) 4. Rem- en koppelingsvloeistofreservoir*1,*2 (P. 8-10) 5.
NOTITIES 0-12 Geïllustreerde inhoudsopgave
1 Veiligheid — stoelen, veiligheidsgordels en aanvullend veiligheidssysteem Stoelen ............................................................................................................. Voorstoelen.......................................................................................... Stoelen achterin (Double Cab-model) ............................. Klapstoeltjes (indien aanwezig voor King Cab-modellen) ...................................................................................
STOELEN VOORSTOELEN WAARSCHUWING Verstel de bestuurdersstoel niet terwijl u rijdt; anders kunt u niet al uw aandacht schenken aan het rijden. Stoelen handmatig verstellen (indien aanwezig) SSS0133AZ • • • WAARSCHUWING Bestuur de auto nooit en rijd er nooit mee als de rugleuning van de stoel achterover staat. Dit kan gevaarlijk zijn. De schoudergordel loopt dan niet op de juiste wijze over uw lichaam.
Bedieningswenken: • • De motor voor stoelverstelling heeft een automatische beveiliging tegen overbelasting. Als de motor tijdens de stoelverstelling stopt, wacht dan 30 seconden en gebruik de schakelaar opnieuw. Verstel de stoelen niet lange tijd aaneen terwijl de motor is afgezet, om ontladen van de accu te voorkomen. JVR0392XZ Naar voren en naar achteren: 1. Trek de verstelhendel ➀ omhoog. 2. Schuif de stoel naar de gewenste stand. 3.
2. Kantel de verstelknop omhoog of omlaag zoals afgebeeld totdat de voorste hoek van de zitting in de gewenste stand is versteld. JVR0054XZ Naar voren en naar achteren: Beweeg de verstelschakelaar ➀ naar voren of naar achteren naar de gewenste stand. De rugleuning verstellen: en rechtop zit. Door de rugleuning te ver achterover te hellen vergroot u het risico onder de veiligheidsgordel door te glijden, waardoor de kans op verwondingen toeneemt.
De voorstoelen kunnen worden verwarmd door middel van ingebouwde stoelverwarming. De schakelaars op het middenconsole kunnen onafhankelijk van elkaar worden bediend. 1. De motor starten. • • 2. Kies de warmteafstelling. • • • Druk voor intensieve verwarming op de zijde (hoog) van de schakelaar ➀. • Druk voor matige verwarming op de zijde (laag) van de schakelaar ➁. • Het controlelampje ➂ gaat branden wanneer de verwarming is ingeschakeld. 3.
HOOFDSTEUNEN KLAPSTOELTJES (indien aanwezig voor King Cab-modellen) NIC2817 • • • WAARSCHUWING Gebruik de klapstoeltjes nooit voor het installeren van een kinderzitje. Zorg er bij het neerklappen of terugklappen van het klapstoeltje voor dat uw vinger niet bekneld raakt tussen de zitting en de carrosserie. Het klapstoeltje is slechts bedoeld als tijdelijke zitplaats en mag alleen worden gebruikt voor incidentele korteafstandritjes.
JVR0203XZ 1. Verwijderbare hoofdsteun 2. Enkele inkeping 3. Vergrendelknop 4. Stangen INSTALLEREN VERWIJDEREN VASTE HOOFDSTEUN SSS1037Z Gebruik de volgende procedure om een hoofdsteun te verwijderen. 1. Trek de hoofdsteun naar de hoogste stand. 2. Druk de vergrendelknop in en houd ingedrukt. 3. Verwijder de hoofdsteun van de stoel. 4. Berg de hoofdsteun op een veilige plek op zodat deze niet los in de auto ligt. 5. Herinstalleer en verstel de hoofdsteun voordat een inzittende de stoel gaat gebruiken.
AFSTELLEN de vergrendelknop is geblokkeerd in een inkeping voordat er iemand meerijdt op de betreffende stoel. de vergrendelknop is geblokkeerd in een inkeping voordat er iemand meerijdt op de betreffende stoel. Omhoog zetten Omlaag zetten SSS0997Z Voor verstelbare hoofdsteun SSS1035Z Verstel de hoofdsteun zo dat het midden op dezelfde hoogte ligt als het midden van uw oren.
VEILIGHEIDSGORDELS VOORZORGSMAATREGELEN BIJ HET GEBRUIK VAN VEILIGHEIDSGORDELS Door uw veiligheidsgordel op de juiste manier te gebruiken, rechtop en tegen de leuning aan zittend, kunt u de kans op ernstig of dodelijk letsel door een ongeluk sterk verkleinen. RENAULT adviseert u en uw passagiers dringend om altijd als u rijdt de veiligheidsgordels om te doen, ook als uw zitplaats is voorzien van airbag.
• • SSS0014Z • • • SSS0016Z • • WAARSCHUWING Veiligheidsgordels zijn zodanig ontworpen dat ze op het beendergestel gedragen dienen te worden, over het bekken, de borst en de schouder; draag de heupgordel niet over het onderlijf. Het verkeerd omdoen van de gordels kan ernstig letsel veroorzaken. Draag de heupgordel zo laag en strak mogelijk over uw heupen, niet om uw middel. Als • het heupgedeelte van een veiligheidsgordel te hoog wordt gedragen, is er bij een ongeval meer kans op inwendig letsel.
• vervangen. Neem contact op met een erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf. Baby's en kleine kinderen over de schouder valt. De heupgordel moet dan laag over de heupen vallen. De stoelverhoger moet ook goed op de autostoel passen. Zodra het kind zover is gegroeid dat de schoudergordel niet meer te dicht langs het gezicht of de hals loopt, kan de veiligheidsgordel gebruikt worden zonder de stoelverhoger.
CENTRE-MARKERING OP VEILIGHEIDSGORDELS (indien aanwezig) De juiste gordel kiezen DRIEPUNTSVEILIGHEIDSGORDELS Veiligheidsgordels vastmaken • Als de veiligheidsgordel niet uitgerold kan worden vanuit de volledig opgerolde stand, hard aan de gordel trekken en loslaten. Trek de gordel vervolgens geleidelijk uit de oprolautomaat. SSS0292Z SSS0703Z De gesp voor de middelste zitting (en/of gesptong, indien aanwezig) wordt aangeduid met de marketing
.Hoogte van ankerpunt verstellen (voor voorstoelen) delband moet van uw gezicht en hals vandaan blijven, maar mag niet van uw schouder glijden. Laat de knop los om het schoudergordelankerpunt in deze positie te blokkeren. Veiligheidsgordels losmaken Druk op de knop op de gesp. De gordel trekt automatisch terug in de oprolautomaat.
KINDERZITJES Gordelbanden maakt u schoon met een zacht zeepsopje of een ander reinigingsmiddel voor het schoonmaken van bekleding of vloerbedekking. Veeg de veiligheidsgordelband vervolgens af met een droge doek en laat hem uit de zon drogen. Laat de veiligheidsgordels pas oprollen als ze helemaal droog zijn. VOORZORGSMAATREGELEN BIJ HET GEBRUIK VAN KINDERZITJES SSS0450Z 3. Plaats het heupgedeelte van de gordel nauwsluitend en zo laag mogelijk over de heupen zoals in de afbeelding.
• • • • • • Zet baby’s en peuters die in een auto meerijden altijd in een geschikt kinderzitje. Als u geen kinderzitje gebruikt, kan dit leiden tot ernstig of dodelijk letsel. Verschillende fabrikanten hebben kinderzitjes op de markt gebracht die speciaal zijn ontworpen voor baby’s en peuters. Zet bij de aanschaf van een kinderzitje uw kind in het kinderzitje en probeer de verschillende instellingen uit, zodat u zeker weet dat het kinderzitje geschikt is voor uw kind.
LET OP Vergeet niet dat een kinderzitje in een in de zon geparkeerde auto heet kan worden. Voel eerst aan de zitting en de gespen voordat u uw kind in het kinderzitje zet.
Kinderzitje installeren met behulp van de veiligheidsgordel van de auto De volgende beperking is van toepassing bij het gebruik van kinderzitjes, gebaseerd op het gewicht van het kind en de installatiepositie in de auto.
Installatie van een kinderzitje met behulp van ISOFIX De volgende beperking is van toepassing bij het gebruik van kinderzitjes, gebaseerd op het gewicht van het kind en de installatiepositie in de auto.
Kinderzitje installeren met behulp van i-Size ISOFIX De volgende beperking is van toepassing bij het gebruik van kinderzitjes, gebaseerd op het gewicht van het kind en de installatiepositie in de auto. Zitplaats i-Size kinderzitjes Voorpassagiersstoel (Airbag AAN) Voorpassagiersstoel (Airbag UIT) Buitenste zitplaats tweede rij Middelste zitplaats tweede rij X X i-U *1,*2 X X: Zitplaats niet geschikt voor het installeren van i-Size “Universele” kinderzitjes.
ISOFIX- EN I-SIZE-KINDERZITJE (voor stoelen op de tweede rij) PLAATS VAN DE ONDERSTE ISOFIX-BEVESTIGINGSPUNTEN (type B) (indien aanwezig) Uw auto is uitgerust met speciale bevestigingspunten die gebruikt kunnen worden met ISOFIX- en iSize-kinderzitjes. PLAATS VAN DE ONDERSTE ISOFIX-BEVESTIGINGSPUNTEN (type A) (indien aanwezig) NPA1526 Klepje van i-Size ISOFIX-bevestiginspunten verwijderen Om toegang te krijgen tot een ISOFIX-bevestigingspunt steekt u uw vinger in het klepje en trekt het eraf.
ISOFIX- en i-Size-kinderzitjes zijn uitgevoerd met twee onbuigzame bevestigselementen die kunnen worden vastgemaakt aan de twee verankeringen in de stoel. Met dit systeem hoeft u geen veiligheidsgordel te gebruiken om het kinderzitje vast te zetten. Controleer of uw kinderzitje is voorzien van een sticker waarop aangegeven wordt dat het gebruikt kan worden met het ISOFIX- of i-Size-systeem. Deze informatie is mogelijk ook te vinden in de gebruiksaanwijzing van het kinderzitje.
3. Gelijktijdig gebruik op de linker- en rechterstoel achterin: 1) Volg stappen 1 tot 3 voor het apart installeren op de stoelen maar zet de banden niet vast voordat beide stoelen bevestigd zijn. • • 2) Zet vervolgens elke stoel beurtelings vast met dezelfde spanning. Maak de top tether-bevestigingsband vast volgens de instructies van de fabrikant van het kinderzitje. JVR0422XZ Buitenste zitplaats rechts achterin 1.
Installeren op de buitenste zitplaatsen van de achterbank Voorwaarts gerichte kinderzitjes: Volg de instructies van de fabrikant met betrekking tot het juiste gebruik van het kinderzitje. Volg de volgende stappen op om een voorwaarts gericht kinderzitje op de buitenste zitplaatsen van de tweede rij met behulp van het ISOFIX-systeem te installeren: NIC2807 Stap 5 3. Zorg dat de achterzijde van het kinderzitje stevig tegen de rugleuning van de stoel ➂ in de auto geplaatst wordt. 5.
Indien het kinderzitje de voorstoel raakt, schuif de voorstoel dan naar voren totdat er geen contact meer is. Indien het kinderzitje is voorzien van andere antikantelinrichtingen, zoals steunpoten, gebruik deze systemen dan zoals aangegeven in de instructies van de fabrikant van het kinderzitje. NIC2413 Stap 7 7. Test de bevestiging van het kinderzitje voordat u het kind erin zet ➆. Trek het zitje heen en weer en naar voren om zeker te zijn dat het goed is bevestigd. NPA1525 Stap 2 en 3 2.
INSTALLATIE KINDERZITJE MET DRIEPUNTSVEILIGHEIDSGORDEL van het kinderzitje ➂ en duw naar achteren ➃ om zo de zitting en de rugleuning van de auto samen te persen terwijl u de veiligheidsgordel strak trekt. Installeren op de achterstoelen (modellen met dubbele cabine) Voorwaarts gericht kinderzitje: Volg de instructies van de fabrikant over het juiste gebruik van uw kinderzitje.
Achterwaarts gericht kinderzitje: Volg de instructies van de fabrikant over het juiste gebruik van uw kinderzitje. Volg de volgende stappen voor het installeren van een achterwaarts gericht kinderzitje op de zitplaatsen van de achterbank met behulp van een driepuntsveiligheidsgordel zonder automatische vergrendelmodus: 2. Haal de gesptong door het kinderzitje en steek deze in de gesp ➁ tot u deze hoort en voelt vastklikken. 3.
j B Modellen met linkse besturing j C Modellen met rechtse besturing De voorpassagiersairbag kan worden uitgeschakeld met de schakelaar voor de voorpassagiersairbag j A die in het handschoenenkastje te vinden is. SSS0300AZ Installatie op de voorpassagiersstoel • • • • WAARSCHUWING Plaats nooit een achterwaarts gericht kinderzitje op de voorstoel als de passagiersairbag ingeschakeld is. Voorairbags worden zeer snel en met kracht opgeblazen.
5. Haal de gesptong door het kinderzitje en steek deze in de gesp ➄ tot u deze hoort en voelt vastklikken. Om te voorkomen dat de gordel slap hangt, moet u de veiligheidsgordel op zijn plaats houden met de vergrendelmechanismen die aan het kinderzitje zijn bevestigd. NIC2428 NIC2431 Stappen 2 en 3 Stap 7 2. Schuif de stoel zo ver mogelijk naar achteren ➁. 7. Test de bevestiging van het kinderzitje voordat u het kind erin zet ➆.
Achterwaarts gericht kinderzitje: Volg de instructies van de fabrikant met betrekking tot het juiste gebruik van het kinderzitje.
AANVULLEND VEILIGHEIDSSYSTEEM (SRS) (indien aanwezig) VOORZORGSMAATREGELEN BIJ AANVULLEND VEILIGHEIDSSYSTEEM (SRS) SSS0513Z Dit hoofdstuk over het aanvullend veiligheidssysteem (SRS) bevat belangrijke informatie over de voorairbags voor de bestuurder en voorpassagier, de knie-airbag voor de bestuurder (indien aanwezig), zijairbags (indien aanwezig), gordijnairbags (indien aanwezig) en gordelspanners (indien aanwezig). Voorairbagsysteem 5.
Het airbagsysteem (SRS) werkt alleen wanneer de contactschakelaar in de ON-stand staat. Als de contactschakelaar in de ON-stand wordt gezet, gaat het waarschuwingslampje SRS-airbag gedurende ongeveer 7 seconden branden om vervolgens weer te doven. Dit betekent dat het systeem correct werkt. (Zie “Waarschuwingslampjes, controlelampjes en geluidssignalen” in hoofdstuk “2. Instrumenten en bedieningen”.
• wondingen oplopen als u tegen het voorairbagpaneel steunt op het moment dat de airbag wordt opgeblazen. Zit daarom altijd rechtop met uw rug tegen de rugleuning en zo ver van het stuurwiel of het dashboard vandaan als praktisch is. Maak altijd uw gordel vast. Houd uw handen aan de buitenkant van het stuurwiel. Door ze aan de binnenkant van de stuurwielrand te plaatsen kan de kans op verwonding groter worden als de voorairbag wordt opgeblazen.
• • • Kinderen kunnen ernstig of dodelijk letsel oplopen wanneer de airbags worden opgeblazen terwijl ze niet correct vastgemaakt zijn in een zitje. Installeer nooit een achterwaarts gericht kinderzitje op de voorpassagiersstoel. Uw kind kan ernstig of dodelijk letsel oplopen als de voorairbag dan wordt opgeblazen. (Zie “Kinderzitjes” eerder in dit hoofdstuk.
• SSS0159Z • • SSS0162Z • WAARSCHUWING De zijairbags (indien aanwezig) en gordijnairbags (indien aanwezig) zullen normaliter niet opgeblazen worden bij een frontale botsing, botsing van achter, kantelen of minder sterke aanrijding aan de zijkant. Doe steeds een veiligheidsgordel om, zodat u bij een ongeval geen of minder ernstig letsel oploopt. • • De veiligheidsgordels en de zijairbags en gordijnairbags werken het best als u rechtop zit met uw rug tegen de rugleuning.
portierstijl aan de passagierszijde. Tevens zijn labels ingenaaid in de bekleding van de voorstoelen. Waarschuwingslampje SRS-airbag De waarschuwingssticker ➀ zit op de zonneklep. “Plaats NOOIT een achterwaarts gericht kinderzitje op een stoel die is beveiligd met een INGESCHAKELDE AIRBAG, aangezien het kind hierdoor ERNSTIG of DODELIJK LETSEL kan oplopen.” Lees de tekst onder “AIRBAGSTICKER” aan het einde van dit boekje.
• • • • NPA1527 AIRBAGSYSTEMEN 5. Gordijnairbagmodules (indien aanwezig) 1. Kreukelzonesensor 6. Airbag regeleenheid (ACU) 2. Knie-airbagmodule voor bestuurder (indien aanwezig) 7. Satellietsensors (indien aanwezig) 8. Oprolautomaat met gordelspanner (indien aanwezig) 9. Zij-airbagmodules (indien aanwezig) 3. Voorairbagmodules 4.
• • • Werkzaamheden aan en rondom de airbagsystemen moeten worden uitgevoerd door een erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf. De bedrading van het airbagsysteem mag niet worden gewijzigd of losgekoppeld. Ongeoorloofde elektrische test- en meetapparatuur en sondes mogen niet gebruikt worden op de airbagsystemen. airbags dan toch in werking kunnen stellen en opblazen. Bij bepaalde frontale botsingen wordt de airbag soms niet opgeblazen.
• • 2. Open het handschoenenkastje en steek de sleutel in de schakelaar voor de voorpassagiersairbag. Wanneer de contactschakelaar in de ON-stand wordt gezet en de voorpassagiersairbag ingeschakeld is, zullen zowel het OFF-lampje van de voorpassagiersairbagstatus , als het airbagwaarschuwingslampje van het aanvullend veiligheidssysteem (SRS) op het dashboard ➀ na ongeveer 7 seconden uit gaan. 3. Druk de sleutel in en draai hem in de -stand. 4. Zet de contactschakelaar in de ON-stand.
Zijairbagsysteem (indien aanwezig) soms niet in werking worden gesteld. Schade aan de auto (of het ontbreken ervan) is niet altijd een goede indicatie voor het juist functioneren van de gordijnairbags. VEILIGHEIDSGORDELS MET GORDELSPANNERSYSTEEM (indien aanwezig) SSS1092Z • De zijairbag zit aan de buitenkant van de rugleuningen van de voorstoelen.
PROCEDURE VOOR REPARATIE EN VERVANGING • • • WAARSCHUWING Nadat de voorairbag eenmaal is opgeblazen, werken de airbagmodules niet meer en moeten deze worden vervangen. De airbagmodules moeten worden vervangen door een erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf. De opgeblazen airbagmodule kan niet worden gerepareerd.
2 Instrumenten en bedieningen Meters en tellers ....................................................................................... Snelheidsmeter en brandstofmeter.................................. Toerenteller en Motorkoelvloeistoftemperatuurmeter............................ Helderheidsregeling dashboard........................................... Waarschuwingslampjes, controlelampjes en geluidssignalen .........................................................................................
METERS EN TELLERS Brandstofmeter OPMERKING Kilometerteller Zie voor een overzicht “Meters en tellers” in hoofdstuk “0. Geïllustreerde inhoudsopgave” en zie “Dashboard” in hoofdstuk “0. Geïllustreerde inhoudsopgave”. De meternaalden kunnen lichtelijk bewegen nadat de contactschakelaar in de OFF-stand is gezet. Dit is geen storing.
De actieradiusfunctie geeft een waarschuwing bij laag brandstofniveau. Wanneer het brandstofniveau laag is, wordt de waarschuwing op het scherm weergegeven. Als het brandstofniveau nog verder zakt, verandert de weergave van de actieradius in “———”. • • Indien een kleine hoeveelheid brandstof wordt toegevoegd, kan de weergave van de actieradius vlak voordat de contactschakelaar op “OFF” wordt gezet nog steeds zichtbaar zijn.
HELDERHEIDSREGELING DASHBOARD kelaar wordt bediend, schakelt het voertuiginformatiedisplay over op de helderheidsregelingmodus. Knop voor helderheidsregeling dashboard (modellen met kleurendisplay) Druk op de +-zijde van de schakelaar om de dashboardverlichting helderder te maken. De balk ➀ beweegt naar de + z ijde. Druk op de --zijde van de schakelaar om de verlichting te dimmen. De balk ➀ beweegt naar de - zijde.
WAARSCHUWINGSLAMPJES, CONTROLELAMPJES EN GELUIDSSIGNALEN Waarschuwingslampje antiblokkeerremsysteem (ABS)* Waarschuwingslampje vierwielaandrijving (4WD) (4WD-modellen) Waarschuwingslampje Active Emergency Braking-systeem* Waarschuwingslampje laag brandstofniveau Waarschuwingslampje CHECK voor de automatische versnellingsbak (AT) (model met automatische versnellingsbak) Waarschuwingslampje laag ruitensproeiervloeistofniveau* Controlelampje gloeibougies* Waarschuwingslampje olietemperatuur automatisch
LAMPJES CONTROLEREN Sluit alle portieren, activeer de parkeerrem, maak de veiligheidsgordels vast en zet de contactschakelaar in de ON-stand zonder de motor te starten. De volgende lampjes (indien aanwezig) gaan branden: , , , , . De volgende lampjes (indien aanwezig) lichten kort op en gaan dan uit: , blauw) , , , , , , , , , , (rood en Als een lampje niet gaat branden of op een andere manier dan aangegegeven werkt, is het gloeilampje mogelijk doorgebrand en/of is er een storing in het systeem.
Waarschuwingslampje parkeren automatische versnellingsbak (model met automatische versnellingsbak) Dit lampje wijst erop dat de parkeerfunctie van de automatische versnellingsbak (AT) niet is ingeschakeld. Wanneer de overbrengingsregeling niet is vastgezet in een rijstand terwijl de schakelhendel van de automatische versnellingsbak in de P-stand (parkeren) staat, zal de versnellingsbak loskoppelen en worden de wielen niet vergrendeld.
Waarschuwingslampje laadstroomcircuit Het laadstroomwaarschuwingslampje gaat branden zodra de contactschakelaar in de ON-stand staat. Nadat de motor is gestart, gaat het laadstroomwaarschuwingslampje uit. Dit geeft aan dat het laadsysteem in werking is. Als het laadstroomwaarschuwingslampje gaat branden terwijl de motor draait of tijdens het rijden, functioneert het laadstroomsysteem mogelijk niet correct en is misschien onderhoud nodig.
• Het waarschuwingslampje motoroliedruk is niet bedoeld om een laag oliepeil aan te duiden. Controleer het oliepeil met de peilstok. (Zie “Motoroliepeil controleren” in hoofdstuk “8. Onderhoud en doe-het-zelf”.) Waarschuwingslampje motortemperatuur (rood/blauw) (indien aanwezig) Controlelampje lage temperatuur (blauw): Als de contactschakelaar in de ON-stand gezet wordt, gaat het waarschuwingslampje voor de motortemperatuur (blauw) branden.
Waarschuwingslampje motorstoring (rood) (indien aanwezig) Het waarschuwingslampje voor motorstoring licht rood op wanneer de contactschakelaar in de ONstand wordt gezet. Dit betekent dat het systeem operationeel is. Nadat de motor is gestart, gaat het waarschuwingslampje uit. Zie voor het oranje controlelampje motorstoring (MIL), “Controlelampje motorstoring (MIL)” verderop in dit hoofdstuk voor details.
of de veiligheidsgordelspanners niet goed werken. (Zie “Aanvullend veiligheidssysteem (SRS) (indien aanwezig)” in hoofdstuk “1. Veiligheid — stoelen, veiligheidsgordels en aanvullend veiligheidssysteem”.) Waarschuwingslampje water in brandstoffilter (indien aanwezig) Als het waarschuwingslampje water in brandstoffilter gaat branden terwijl de motor draait, neem dan zo snel mogelijk contact op met een erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf.
Als de schakelaar voor Hill Descent Control ingeschakeld is en het controlelampje knippert, is het systeem niet geactiveerd. nakijken en indien nodig repareren door een erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf. Als het controlelampje niet brandt of knippert wanneer de schakelaar voor Hill Descent Control ingeschakeld is, kan het zijn dat het systeem niet goed functioneert. Laat het systeem nakijken door een erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf.
VOERTUIGINFORMATIEDISPLAY GELUIDSSIGNALEN Waarschuwingssignaal voor verlichting Waarschuwing remblokslijtage Het herinneringssignaal voor de verlichting klinkt wanneer het bestuurdersportier wordt geopend of terwijl de koplampschakelaar in de stand en de startknop op ACC, OFF of LOCK staat. De schijfremblokken geven een waarschuwingssignaal in geval van slijtage. Als een remblok vervangen dient te worden, zal het een hoog schurend geluid produceren tijdens het rijden van de auto.
• • Afstandsbedieningsleutelsysteem (indien aanwezig) — “Afstandsbedieningsleutelsysteem (indien aanwezig)” in hoofdstuk “3. Alvorens te gaan rijden” Het voertuiginformatiedisplay kan worden veranderd met de -knop en de TERUG-knop links op het stuurwiel. Oliecontrolesysteem (indien aanwezig) — “Oliecontrolesysteem (indien aanwezig)” verderop in dit hoofdstuk Druk op de TERUG-knop om terug te keren naar het vorige scherm of menuniveau, of om een selectie die nog niet is voltooid te annuleren.
• – [Mid.] Middenniveau voor volume. (Standaard) play wordt daar dan automatisch aan aangepast. – [Laag] Laagst beschikbare volume. Zie “De klok instellen” in hoofdstuk “4. Display, verwarming en airconditioning, en audiosysteem”, of “Gebruik van de -knop” in hoofdstuk “4. Display, verwarming en airconditioning, en audiosysteem”.
[Voertuiginstellingen] De volgende sub-menu's zijn beschikbaar onder het [Voertuiginstellingen]-menu. • • • • [Verlichting] [Richtingaanwijzers]: Selecteer dit sub-menu om de onderstaande opties op AAN of UIT te zetten. • Selecteer dit sub-menu om de optie [3 keer knipperen] aam of uit te zetten als signaal bij het veranderen van rijstrook. Zie “Schakelaar richtingaanwijzers” in hoofdstuk “2. Instrumenten en bedieningen”.
[Alarm] Onder het [Alarm]-menu zijn de volgende opties beschikbaar. • • • • [Timer waarschuwing] [Navigatie] (indien aanwezig) [Telefoon] (indien aanwezig) [E-Mail] (indien aanwezig) [Timer waarschuwing]: Selecteer dit sub-menu om te bepalen wanneer het bericht [Tijd voor een pauze?] moet verschijnen.
BOORDCOMPUTER NIC3083 Type A NIC3124 Type B NIC3104 2-18 Instrumenten en bedieningen
1. Voertuigweergave [Home] 3. [Rit] Het scherm met de Voertuigweergave [Home] kan geselecteerd worden als de bestuurder geen informatie wil zien op het scherm van de boordcomputer. 2. [Snelheid] en [Gemiddeld] NIC3093 Model met linkse besturing (LHD) De schakelaars voor de boordcomputer (indien aanwezig) zijn te vinden op het dashboard aan de linker- of rechterzijde van de stuurkolom ➀. Om de boordcomputer te bedienen drukt u op de schakelaars zoals hierboven getoond.
5. [Navigatie] (indien aanwezig) 4. [Brandstofverbruik] 7. [Audio] (indien aanwezig) Wanneer de routebegeleiding is ingesteld in het navigatiesysteem toont deze optie informatie over de navigatieroute. 6. Kompas (indien aanwezig) NIC2758 NIC3105 [Gemiddeld] brandstofverbruik j A: In de modus gemiddeld brandstofverbruik wordt het gemiddelde brandstofverbruik getoond sinds de laatste reset. Druk langer dan 1 seconde op de -schakelaar om het menu Resetten te openen.
10. [Instellingen] 8. [Rijhulp] (indien aanwezig) De actieradius wordt voortdurend berekend aan de hand van de hoeveelheid brandstof in de brandstoftank en het werkelijke brandstofverbruik. De weergave wordt elke 30 seconden bijgewerkt. De actieradiusfunctie geeft een waarschuwing bij laag brandstofniveau. Wanneer het brandstofniveau laag is, wordt de waarschuwing op het scherm weergegeven. Als het brandstofniveau nog verder zakt, verandert de weergave van de actieradius in [----].
WERKINGSINDICATORS 1. Indicator voor startende motor (indien aanwezig voor modellen met automatische versnellingsbak (AT)) Deze indicator verschijnt wanneer de schakelhendel in de P-stand (parkeren) staat. Deze indicator geeft aan dat de motor zal starten wanneer de contactschakelaar wordt ingedrukt en het rempedaal tegelijkertijd wordt ingetrapt. U kunt de motor direct starten met de contactschakelaar in een willekeurige stand. 2.
afstandsbediening vervangen” in hoofdstuk “5. Onderhoud en doe-het-zelf”. 4. Waarschuwing Geen sleutel gedetecteerd (indien aanwezig) Deze waarschuwing verschijnt wanneer het portier wordt gesloten terwijl de afstandsbedieningsleutel niet in de auto ligt en de contactschakelaar in de ON-stand staat. Zorg ervoor dat de afstandsbedieningsleutel in de auto ligt. Zie “Afstandsbedieningsleutelsysteem (indien aanwezig)” in hoofdstuk “3. Alvorens te gaan rijden” voor meer details. 5.
13. Waarschuwing open portier 16. Waarschuwing Laag ruitensproeierpeil (indien aanwezig) 19. Waarschuwing Oliepeil Sensor fout (indien aanwezig) Deze waarschuwing verschijnt als het vloeistofniveau in het reservoir laag is. Vul zo nodig sproeivloeistof bij. (Zie “Ruitensproeiervloeistof” in hoofdstuk “8. Onderhoud en doe-het-zelf”.) Als de oliesensorwaarschuwing wordt weergegeven, is er mogelijk een storing in de sensor. Neem direct contact op met een erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf. 14.
22. Waarschuwing Verzendstand aan Druk opslag zekering (indien aanwezig) 26. Cruise controlindicator (indien van toepassing) Deze waarschuwing verschijnt mogelijk als de zekeringschakelaar voor langdurige opslag niet ingedrukt is (ingeschakeld is). Wanneer deze waarschuwing verschijnt moet u de zekeringschakelaar voor langdurige opslag indrukken (inschakelen) om de waarschuwing uit te zetten. Zie voor meer informatie “Zekeringen” in hoofdstuk “8. Onderhoud en doehet-zelf”.
30. Waarschuwing Parkeersensor systeem fout (indien aanwezig) OLIECONTROLESYSTEEM (indien aanwezig) Deze waarschuwing verschijnt wanneer het parkeersensorsysteem (sonar) niet goed functioneert. Als de waarschuwing verschijnt, laat het systeem dan nakijken door een erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf. 1. Afstand tot olie verversen De afstand tot olie verversen wordt weergegeven als deze minder dan 1.500 km (930 mijl) bedraagt. 2.
– • • • De indicator voor olieverversing op het voertuiginformatiedisplay wordt weergegeven. De motorolie dient ververst te worden voordat de afstand tot olieverversing gedaald is naar 0 km (0 mijl). Als er met het voertuig doorgereden wordt nadat de afstand tot olieverversing de 0 km (0 mijl) bereikt heeft, kunnen de motorprestaties aanzienlijk verminderen. 4. Waarschuwing oliepeilsensor Als de oliesensorwaarschuwing wordt weergegeven, is er mogelijk een storing in de sensor.
SCHAKELAAR KOPLAMPVERLICHTING EN RICHTINGAANWIJZERS KOPLAMPSCHAKELAAR m -stand Friendly Lighting (indien aanwezig): De -stand schakelt de stadsverlichting vóór in alsmede de dashboardverlichting, de achterlichten en de kentekenplaatverlichting. m -stand zullen ook de koplampen en de In de stand overige lichten gaan branden. Grootlicht Ook als de koplampschakelaar op OFF staat, gaat de dagrijverlichting branden zodra de motor wordt gestart.
KNOP VOOR KOPLAMPHOOGTEVERSTELLING (indien aanwezig) Type met handmatige bediening Draai aan de schakelaar om de juiste hoogte van de lichtbundel in te stellen. Hoe hoger het cijfer op de schakelaar, des te lager de lichtbundel schijnt. SCHAKELAAR RICHTINGAANWIJZERS Type met automatische bediening Bij auto's met een automatische hoogteverstelling wordt de hoogte van de lichtbundel automatisch geregeld.
MISTLAMPSCHAKELAAR (indien aanwezig) Als de hendel vlak na het omhoog- of omlaag bewegen in de oorspronkelijke stand wordt gezet, zal de lamp 3 keer knipperen. Mistachterlicht (INDIEN AANWEZIG) MISTVOORLAMPEN (indien aanwezig) Het mistachterlicht dient slechts gebruikt te worden als het zicht aanzienlijk beperkt is - in het algemeen tot minder dan 100 m (328 ft). Duw de hendel in de tegengestelde richting om het knipperen te stoppen.
WIS-/WASSCHAKELAAR De ruitenwisser en ruitensproeier werken als de contactschakelaar in de ON-stand staat. WAARSCHUWING Bij temperaturen onder nul kan de sproeivloeistof op de voorruit aanvriezen en het zicht belemmeren. Verwarm de voorruit met de ontwasemingsfunctie voordat u de voorruitsproeier gebruikt. Ruitenwisserbediening LET OP De werking met intervallen kan ingesteld worden door de instelknop te draaien, (korter) j A of (langer) j B.
ONTWASEMSCHAKELAAR (indien aanwezig) gelverwarming gedurende ca. 15 minuten. Nadat de ingestelde tijd is verstreken, gaat de achterruitverwarming automatisch uit. Druk om de achterruitverwarming handmatig uit te zetten wederom op de knop voor achterruitverwarming te drukken. LET OP • SIC3537Z Type A NIC3102 Type C - Linkse besturing JVI0853XZ Type B JVI1022XZ Type C - Rechtse besturing De achterruitverwarmingschakelaar kan gebruikt worden wanneer de contactschakelaar in de ONstand staat.
KOPLAMPSPROEIER (indien aanwezig) CLAXON Trek om de koplampen te reinigen de ruitensproeierschakelaar naar u toe wanneer de koplampschakelaar in de stand staat en de contactschakelaar in de stand ON staat. OPMERKING • Gebruik de koplampsproeier niet als het ruitensproeierreservoir leeg of bevroren is. Zie “Ruitensproeiervloeistof” in hoofdstuk “8. Onderhoud en doe-het-zelf” voor meer informatie over het bijvullen van het reservoir.
RAMEN HANDMATIG BEDIENDE RAMEN (indien aanwezig) De elektrische raambediening werkt als de contactschakelaar in de “ON”-stand staat. Schakelaar passagiersraam U opent een raam door de raambedieningsschakelaar naar beneden te drukken. U sluit een raam door de raambedieningsschakelaar omhoog te trekken. Hoofdraamschakelaar bestuurder SIC4523Z SIC4435Z Met de passagiersschakelaar kunt u het bijbehorende raam bedienen. De zijramen kunnen met de raambediening op elk portier worden geopend ➀ of gesloten ➁.
Met de automatische functie kunt u een raam volledig openen of sluiten zonder de knop te hoeven vasthouden. Om een raam helemaal te openen drukt u de schakelaar van de elektrische raambediening omlaag naar de tweede klikstand en laat u de schakelaar los. Om een raam helemaal te sluiten trekt u de schakelaar van de elektrische raambediening omhoog naar de tweede klikstand en laat u de schakelaar los. U hoeft de knop niet vast te houden tijdens het openen of sluiten van het raam.
AANSLUITCONTACTEN • Het aansluitcontact wordt gebruikt om elektrische apparatuur van stroom te voorzien. • • • JVI1025XZ Consolebox (indien aanwezig) JVI1023XZ Dashboard (boven) Gebruik de opening j A tussen het deksel en de consolebox om de aangesloten voedingskabel door te voeren wanneer het consoledeksel gesloten is. WAARSCHUWING Leg geen voorwerpen op het dashboard.
BERGRUIMTE • • ZONNEBRILHOUDER CONSOLEVAK WAARSCHUWING Gebruik de bergruimtes niet tijdens het rijden om uw volledige aandacht bij het besturen van de auto te houden. Laat de deksels van de bergruimtes gesloten tijdens het rijden om letsel te voorkomen tijdens een ongeval of plotseling remmen. HANDSCHOENENKASTJE JVI1026XZ Om het deksel van het consolevak te openen, duwt u de knop j A naar boven en trekt u het deksel omhoog. Om te sluiten drukt u het deksel omlaag totdat het slot vergrendelt.
• ZIJVAKJES IN DE CONSOLE Gebruik alleen bekers van zacht materiaal in de bekerhouder. Harde voorwerpen kunnen u verwonden bij een ongeluk. Middenconsole (modellen met gescheiden stoelen voorin) LET OP • • Gebruik de fleshouder niet voor andere voorwerpen die door de auto kunnen gaan slingeren en mogelijk inzittenden kunnen verwonden tijdens plotseling remmen of een ongeluk. Gebruik de fleshouder niet voor open blikjes.
ZONNEKLEPPEN • • • • • • WAARSCHUWING KAARTHOUDER (indien aanwezig) Installeer altijd eerst de dwarsbalken op de dakrails voordat u goederen van welke aard ook inlaadt. Door de lading direct op de dakrails of op het dak van de auto te plaatsen, kan er schade aan de auto veroorzaakt worden. Rijd extra voorzichtig wanneer de auto geladen is tot of nabij het maximale draagvermogen, vooral als een groot deel van die lading door de dwarsbalken wordt gedragen.
SCHUIFDAK (indien aanwezig) • • Zonwering WAARSCHUWING Bij een ongeval kunt u uit de auto worden geslingerd als het schuifdak open staat. Volwassenen horen altijd een veiligheidsgordel om te doen en kinderen moeten gebruik maken van veiligheidsgordels of een kinderzitje. Sta passagiers nooit toe om rechtop te staan of ledematen door de dakopening te steken terwijl de auto rijdt of het schuifdak wordt gesloten.
INTERIEURVERLICHTING Als het systeem niet goed werkt na bovenstaande procedure te hebben uitgevoerd, laat uw voertuig dan nakijken door een erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf. LET OP • • Schakel de verlichting uit als u de auto verlaat. Gebruik de verlichting niet lange tijd aaneen als de motor is afgezet. Dit kan de accu ontladen. SCHAKELAAR INTERIEURVERLICHTING (indien aanwezig) gezet, of wanneer het bestuurdersportier wordt gesloten en vergrendeld.
KAARTLEESLAMPJES ON-stand Wanneer de schakelaar in de ON-stand gaan de kaartleeslampjes branden. ➀ staat, BINNENVERLICHTING (indien aanwezig) OFF-stand Wanneer de schakelaar in de OFF-stand staat ➁ gaan de kaartleeslampjes niet aan, ongeacht de situatie. Middelste stand JVI1039XZ Druk op de knop om de kaartleeslampjes aan te zetten. Druk de knop nogmaals in om de lampjes uit te zetten.
• • • Het bestuurdersportier wordt ontgrendeld terwijl de contactschakelaar in de LOCK-stand staat (modellen met afstandsbedieningsleutel). Om de leeslampjes achterin aan te zetten, drukt u op de schakelaar. Druk de schakelaar nogmaals in om de lampjes uit te zetten. De portieren worden ontgrendeld met de ontgrendelknop (model met sleutelloos portieropeningssysteem).
NOTITIES 2-44 Instrumenten en bedieningen
3 Alvorens te gaan rijden Sleutels ............................................................................................................ 3-2 Sleutel (indien aanwezig)........................................................... 3-2 Sleutel van antidiefstalsysteem (ATS*) (indien aanwezig) .............................................................................................. 3-2 Afstandsbedieningsleutel (indien aanwezig) ............. 3-3 Portieren................................................
SLEUTELS Bij uw autosleutel is een sleutelnummerplaatje meegeleverd. Noteer het sleutelnummer dat op het metalen plaatje aangegeven wordt en bewaar het op een veilige plek (zoals in uw portemonnee), NIET IN DE AUTO. RENAULT registreert de nummers van sleutels niet; het is daarom erg belangrijk om te weten waar het nummerplaatje van uw sleutel is.
AFSTANDSBEDIENINGSLEUTEL (indien aanwezig) treren en gebruiken met één auto. De nieuwe sleutels moeten worden geregistreerd door een erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf voordat ze met het afstandsbedieningsleutelsysteem en ATS van uw auto kunnen worden gebruikt.
PORTIEREN Mechanische sleutel • • SPA2033Z Geef het vergrendelknopje aan de achterkant van de afstandsbedieningsleutel vrij om de mechanische sleutel te verwijderen. WAARSCHUWING Kijk altijd om u heen voordat u een portier opent, om een ongeval met tegemoet- of achteropkomend verkeer te vermijden.
VERGRENDELEN MET DE SCHAKELAAR VOOR CENTRALE PORTIERVERGRENDELING stand ➀ te drukken terwijl het bestuurdersportier open staat. Sluit vervolgens het portier. Alle portieren worden vergrendeld. LET OP • • SPA2803Z Laat de contactsleutel niet in de auto achter als u de portieren vergrendelt met de schakelaar voor centrale portiervergrendeling.
SLEUTELLOOS PORTIEROPENINGSSYSTEEM MET AFSTANDSBEDIENING (indien aanwezig) KINDERSLOTEN OP DE ACHTERPORTIEREN (Double Cab-modellen) Het sleutelloos portieropeningssysteem kan alle portieren bedienen met behulp van de geïntegreerde afstandsbediening. De sleutel met geïntegreerde afstandsbediening werkt op een afstand van ongeveer 1 meter (3,3 ft) vanaf de auto. Het werkingsbereik hangt af van de omstandigheden die zich voordoen rond de auto.
• de inzittenden zo op, want bij het Superlocksysteem kunnen de portieren niet van binnenuit worden geopend. Gebruik de vergrendelknop op de geïntegreerde afstandsbediening alleen wanneer u de auto duidelijk kunt zien. U voorkomt zo dat u door activering van het Superlocksysteem iemand in de auto opsluit. LET OP Controleer nadat u de portieren heeft afgesloten met de sleutel met afstandsbediening of deze goed zijn vergrendeld door aan de handgrepen te trekken.
AFSTANDSBEDIENINGSLEUTELSYSTEEM (indien aanwezig) • • WAARSCHUWING Radiogolven kunnen een negatief effect hebben op elektrische medische apparatuur. Mensen met een pacemaker moeten daarom vóór gebruik contact opnemen met de fabrikant van hun elektrische medische apparaat voor informatie over de mogelijke effecten. De afstandsbedieningsleutel zendt radiogolven uit wanneer de knoppen worden ingedrukt. De radiogolven kunnen navigatieen communicatiesystemen beïnvloeden.
• • • Leg de afstandsbedieningsleutel niet voor langere tijd op een plek waar de temperatuur hoger is dan 60°C (140°F). WERKINGSBEREIK VAN DE AFSTANDSBEDIENINGSLEUTEL HET AFSTANDSBEDIENINGSLEUTELSYSTEEM GEBRUIKEN Hang de afstandsbedieningsleutel niet aan een sleutelhanger die een magneet bevat. Leg de afstandsbedieningsleutel niet in de buurt van apparatuur die magnetisch velden produceert, zoals een TV, geluidsapparatuur en computers.
• Trek niet aan de portierhandgreep voordat u de verzoekschakelaar op de portierhandgreep heeft ingedrukt. Het portier wordt ontgrendeld maar gaat niet open. Laat de portierhandgreep los en trek er dan nogmaals aan om het portier te openen. • • • Druk niet op de verzoekschakelaar op de portierhandgreep met de afstandsbedieningsleutel in uw hand, zoals afgebeeld.
Portieren ontgrendelen ACCUBESPARINGSFUNCTIE 1. Draag de afstandsbedieningsleutel bij u. Als er sprake is van alle volgende condities gedurende een bepaalde periode, dan zal de accuspaarfunctie de elektrische voeding onderbreken om te voorkomen dat de accu ontlaadt. 2. Druk op de schakelaar op de portierhandgreep ➀. 3. Alle portieren en de AdBlue®-vulklep worden ontgrendeld. Als aan de handgreep getrokken wordt wanneer de portieren ontgrendeld worden, kan het zijn dat dit portier niet ontgrendeld wordt.
GIDS VOOR HET OPSPOREN EN VERHELPEN VAN STORINGEN Symptoom Mogelijke oorzaak Te nemen maatregelen Wanneer u de contactschakelaar indrukt om de motor te stoppen De waarschuwing Schakel naar parkeerstand verschijnt op het voertuiginformatiedisplay en het waarschuwingssignaal in de auto klinkt continu of gedurende enkele seconden. (Modellen met automatische versnellingsbak) De schakelhendel staat niet in de P-stand (parkeren). Zet de schakelhendel in de P-stand (parkeren).
Symptoom Wanneer u het portier sluit met de binnenste vergrendelknop in de vergrendelstand Wanneer u op de verzoekschakelaar op de portierhandgreep drukt om het portier te vergrendelen Wanneer u de contactschakelaar indrukt om de motor te starten Bij het indrukken van de startknop Het geluidssignaal buiten de auto klinkt gedurende enkele seconden en alle portieren ontgrendelen. Het geluidssignaal buiten de auto klinkt gedurende enkele seconden.
HET SLEUTELLOZE PORTIEROPENINGSSYSTEEM GEBRUIKEN Voor meer informatie over het vervangen van een batterij, zie “Batterij van de afstandsbedieningsleutel vervangen” in hoofdstuk “8. Onderhoud en doehet-zelf”. Portieren vergrendelen 1. Zet de contactschakelaar in de OFF-stand. 2. Draag de afstandsbedieningsleutel bij u. 3. Sluit alle portieren. 4. Druk op de vergrendelknop standsbedieningsleutel.
BEVEILIGINGSSYSTEEM (indien aanwezig) Bediening PORTIERVERGRENDELING PORTIERONTGRENDELING Afstandsbedieningsleutelsysteem (met de verzoekschakelaar) WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN - eenmaal GELUIDSSIGNAAL BUITEN eenmaal WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN - tweemaal GELUIDSSIGNAAL BUITEN tweemaal Sleutelloos portieropeningssysteem WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN - eenmaal - tweemaal (met de m - of m -knop) CLAXON - eenmaal CLAXON - tweemaal Uw auto is uitgerust met een van de of beide v
Het systeem activeren (indien aanwezig) Werking van het diefstalwaarschuwingssysteem 1. Sluit alle ramen. Het voertuigbeveiligingssysteem zal het volgende alarm afgeven: U kunt het alarmsysteem ook inschakelen als de ramen open zijn. 2. Zet de contactschakelaar in de OFF-stand. 3. Draag de geïntegreerde afstandsbediening of de afstandsbedieningsleutel bij u en stap uit de auto. 4. Sluit en vergrendel alle portieren.
MOTORKAP Als het lampje aan blijft en/of de motor niet start, neem dan zo snel mogelijk contact op met een erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf voor onderhoud aan het ATS-systeem. Neem alle afstandsbedieningsleutels die u bezit met u mee wanneer u naar een erkende dealer gaat voor onderhoud. • • WAARSCHUWING Ga pas rijden als de motorkap goed gesloten en vergrendeld is. Doet u dit niet, dan kan deze tijdens het rijden onverwacht openwaaien en riskeert u een ongeval.
BRANDSTOFVULKLEP* OF -DOP • • NIC3101 DE MOTORKAP OPENEN DE MOTORKAP SLUITEN 1. Trek aan de hendel voor de motorkapontgrendeling ➀, deze zit onder het dashboard, om de motorkap iets omhoog te laten springen. 1. Terwijl u de motorkap ondersteunt steekt u de steun terug in de klem. 2. Zoek de hendel ➁ tussen de motorkap en de grille met uw vingers en druk op de hendel met uw vingers. 2.
BRANDSTOFVULKLEP OPENEN BRANDSTOFVULDOP Schakelaar openen brandstofvulklep Type A NIC2736 Druk op de brandstofvulklep te openen op de schakelaar voor het openen van de brandstofvulklep onderop het dashboard. Om te vergrendelen sluit u de brandstofvulklep tot hij stevig vergrendelt. Type B JVP0211XZ De brandstofvuldop is uitgevoerd met een palwiel. Draai de dop linksom ➀ om te verwijderen. Draai na het tanken de vuldop rechtsom ➁ vast totdat u meer dan twee klikken hoort.
AdBlue®-VULKLEP EN -DOP LAADBAK (indien aanwezig) DE AdBlue®-VULKLEP VERGRENDELEN De AdBlue®-vulklep kan worden vergrendeld en ontgrendeld met behulp van het sleutelloos portieropeningssysteem, zie “Afstandsbedieningsleutelsysteem (indien aanwezig)” eerder in dit hoofdstuk voor aanvullende details. AdBlue®-VULDOP NDI1684 • • • WAARSCHUWING Zorg dat tijdens het rijden niemand in de laadruimte aanwezig is. Plotseling remmen of een noodstop kan in zo’n geval persoonlijk letsel of de dood tot gevolg hebben.
Zie voor modellen met afstandsbedieningsleutel, “Mechanische sleutel” eerder in dit hoofdstuk voor het verwijderen van de mechanische sleutel. Laadklep openen Laadklep sluiten Zorg er bij het sluiten van de laadklep voor dat de vergrendelingen of hendels goed geblokkeerd zijn. SJORHAKEN (indien aanwezig) NPA1529 Om de laadklep te openen trekt u aan de handgreep ➀ en laat u de laadklep zakken. De steunkabels zorgen ervoor dat de klep open blijft.
gen van invloed zijn op de achterkant van de voertuigconstructie, hetgeen kan leiden tot ernstig letsel. Met het C-Channel bevestigingssysteem kunt u sjorklampen in de laadbak naar het meest geschikte punt verplaatsen om een lading te bevestigen. De sjorklampen moeten zodanig worden geïnstalleerd dat ze stevig in de gleuven van het profiel bevestigd worden. Als de sjorklamp niet in de gleuf bevestigd wordt, zal deze niet goed vastzitten.
JVP0360XZ JVP0362XZ 4. Er mag geen ruimte zitten tussen de onderkant van de klamp en de bovenkant van het profiel. Draai de middenbout stevig vast. JVP0361XZ LET OP • • Installeer maar één klamp per profielsectie. Het bevestigen van ladingen op de klampen onder een hoek van meer dan 45°, of het bevestigen van ladingen die zwaarder zijn dan 90 kg (200 lb) kan mogelijk schade veroorzaken aan het U-profiel of de laadbak.
STUURWIEL BUITENSPIEGELS HET STUURWIEL VERSTELLEN WAARSCHUWING WAARSCHUWING Verstel het stuurwiel nooit terwijl u rijdt, zodat u al uw aandacht kunt schenken aan het bedienen van de auto. Stel de stand van alle spiegels in voordat u gaat rijden. Stel de stand van de spiegels niet in tijdens het rijden, omdat uw volledige aandacht gericht moet zijn op het besturen van de auto. Antiverblindingstype met handmatige bediening BINNENSPIEGEL Houd de binnenspiegel vast en zet deze in de gewenste stand.
Door het ontwerp van de binnenspiegel past deze automatisch de lichtweerkaatsing aan, afhankelijk van de lichtsterkte van de koplampverlichting van de auto achter u. Automatische antiverblindingsspiegel met achteruitrijcamera (indien aanwezig) Hang geen voorwerpen aan de spiegel en gebruik geen ruitenreiniger. Hierdoor vermindert de gevoeligheid van de sensor j C , waardoor de spiegel niet meer goed zal werken.
Afstellen Inklappen Elektrisch verstelbare spiegel: Type met handmatige bediening: De buitenspiegels klappen automatisch in wanneer de spiegelinklapschakelaar wordt ingedrukt. Druk opnieuw op de schakelaar om ze uit te klappen. LET OP Wanneer u voortdurend de buitenspiegels in-/ uitklapt, kan de schakelaar mogelijk buiten werking gesteld worden. MAKE-UPSPIEGEL (indien aanwezig) JVP0326XZ De elektrische bediening van de buitenspiegels werkt wanneer de contactschakelaar in de ACC- of ON-stand staat. 1.
PARKEERREM • • • • WAARSCHUWING Ga nooit rijden terwijl de auto op de parkeerrem staat. De remmen raken zo oververhit en de remwerking gaat achteruit, wat kan leiden tot een ongeval. Geef de parkeerrem nooit vrij terwijl u zich buiten de auto bevindt. Als de auto in beweging komt, kunt u het rempedaal niet intrappen en veroorzaakt u mogelijk een ongeval. Gebruik nooit de schakelhendel in plaats van de parkeerrem. Controleer als u parkeert of de parkeerrem stevig blokkeert.
4 Display, verwarming en airconditioning, en audiosysteem Veiligheidsmaatregelen ...................................................................... Centraal multifunctioneel bedieningspaneel (modellen met navigatiesysteem) .............................................. Gebruik van het touchscreen................................................. De helderheidsregeling-/display Aan·Uit-knop bedienen.................................................................................................
Bluetooth® Handsfree telefoonsysteem (zonder navigatiesysteem en kleurendisplay)....................................... Bluetooth® mobiele telefoonfunctie................................. Handsfree bediening van de telefoon.............................. Stuurwielschakelaars (indien van toepassing).......... Bluetooth® handsfree telefoonsysteem (met navigatiesysteem)................................................................................... Wettelijk verplichte informatie.............................
VEILIGHEIDSMAATREGELEN • • • CENTRAAL MULTIFUNCTIONEEL BEDIENINGSPANEEL (modellen met navigatiesysteem) WAARSCHUWING Gebruik de bedieningen van de verwarming en airconditioning of de audiobedieningen niet terwijl u rijdt, omdat u al uw aandacht aan de bediening van uw voertuig moet schenken.
GEBRUIK VAN HET TOUCHSCREEN • • • WAARSCHUWING [Wissen]: Wist met één aanraking het laatst ingevoerde teken. Houd de [Wissen]-toets ingedrukt om alle tekens te wissen. Het glazen displayscherm kan breken als er tegenaan gestoten wordt met een hard of scherp voorwerp. Raak het glazen scherm niet aan als het gebroken is. Dit kan tot persoonlijk letsel leiden.
VOERTUIGINFORMATIE EN INSTELLINGEN (modellen met navigatiesysteem) GEBRUIK VAN DE TERUG-KNOP Druk op de -knop om terug te keren naar het vorige scherm. Op het display is het mogelijk voertuiginformatie te controleren en verschillende instellingen aan te passen. GEBRUIK VAN DE -KNOP OPMERKING Ontwerpen en opties die op het scherm worden weergegeven kunnen mogelijk variëren afhankelijk van het model en de specificaties.
• • • • • [Navigatie] [Systeeminstellingen] [Telefoon & Bluetooth] [Verkeersberichten] Diverse systeeminstellingen kunnen worden aangepast. Kies voor klokmodus uit [Handmatig], [Tijdzone] en [Auto]. [Radio] 1. Druk op de -knop. Wanneer [Handmatig] wordt geselecteerd, kunt u de klokmodus handmatig instellen in het scherm [Klok handmatig instellen]. Instellingen voor [Audio] De instellingen voor Audio kunnen worden aangepast in het audio-instellingenscherm.
[Pieptonen]: Schakelt de functie pieptonen in of uit. Wanneer ingeschakeld, hoort u een pieptoon als een popupbericht op het scherm verschijnt. Instellingen voor [Radio] [RDS Reg]: [Fabrieksinstellingen]: RDS-berichten kunnen op AAN of UIT gezet worden. Als deze optie op AAN staat, wordt ontvangen RDSinformatie op het audioscherm getoond. Selecteer deze toets om alle instellingen terug te brengen naar de standaardwaarden.
ACHTERUITRIJCAMERA (indien aanwezig) • • NIC3088 Displays van de achteruitrijcamera j A Camera Wanneer de schakelhendel in de R-stand (achteruit) wordt gezet, toont de monitor het zicht achter het voertuig. Dit systeem is ontworpen om de bestuurder te helpen bij het waarnemen van grote stilstaande voorwerpen, teneinde eventuele schade aan het voertuig te voorkomen. Het systeem is mogelijk niet in staat om kleine objecten onder de bumper of objecten dichtbij de bumper of op de grond te detecteren.
VERSCHIL TUSSEN GESCHATTE EN WERKELIJKE AFSTANDEN LEZEN VAN DE WEERGEGEVEN LIJNEN Achteruit een steile helling oprijden U mag de afstandsrichtlijn en de voertuigbreedtelijn alleen volgen wanneer het voertuig zich op een vlak, verhard wegdek bevindt. De afstand weergegeven op de monitor dient alleen als richtlijn en kan afwijken van de werkelijke afstand tussen het voertuig en weergegeven objecten.
Achteruit een steile helling afrijden Achteruit rijden in de buurt van een uitstekend object Achteruitrijden achter een uitstekend object JVH0894XZ Wanneer u achteruit een helling afrijdt, worden de afstandsrichtlijnen en de voertuigbreedtelijnen verder weg weergegeven dan de werkelijke afstand eigenlijk is. Bijvoorbeeld, het beeldscherm toont 1 m (3 ft) ter hoogte van punt j A , terwijl de werkelijke afstand van 1 m (3 ft) op de heuvel zich ter hoogte van punt j B bevindt.
HET SCHERM AANPASSEN Scherm aanpassen (voor modellen met navigatiesysteem) Scherm aanpassen (voor modellen zonder navigatiesysteem) 1. Druk op de -knop. 2. Selecteer de toets [Systeem]. • 3. Selecteer de toets [Instellingen camerascherm]. 4. Selecteer het item dat u wenst aan te passen. • • • • [Weergavemodus]: • Past de weergaven aan het lichtniveau in de auto aan. Raak de [Beeldschermmodus]-toets aan om door de opties van de modus te bladeren ([Dag], [Nacht] en [Auto]).
360 GRADEN CAMERA (indien aanwezig) • • doek die is bevochtigd met een mild reinigingsmiddel opgelost in water en veeg daarna af met een droge doek. Beschadig de camera niet, want dit kan het monitorscherm nadelig beïnvloeden. Gebruik geen was op het cameravenster. Veeg eventuele wasresten af met een schone doek die is bevochtigd met een mild reinigingsmiddel opgelost in water.
OPMERKING Bij het eerste gebruik zullen de hoeklijnen ongeveer 3 seconden in het geel knipperen. Dit is geen storing maar een herinnering om voorzichtig te zijn. • • Beschikbare aanzichten: • • • • Bovenweergave Zicht rondom de auto in vogelperspectief. Voor-zijaanzicht Zicht op de omgeving rond en voor het wiel aan voorpassagierszijde. Vooraanzicht Zicht op het gebied vóór de auto. Achteraanzicht Zicht op het gebied achter de auto.
• densvorming op de lens, storingen, brand of elektrische schokken kunnen veroorzaken. Stoot niet tegen de camera's. Het zijn precisie-instrumenten. U kunt een storing of schade veroorzaken die kan leiden tot brand of een elektrische schok. LET OP Maak geen krassen op de lens wanneer u vuil of sneeuw van de voorkant van de camera verwijdert. OPMERKING De kleur van de beelden die worden getoond met behulp van de 360 graden camera wijkt af van de werkelijke kleur vanwege het gebruik van infrarood camera's.
BEDIENING Het display van de 360 graden camera bestaat uit schermen met de voorweergave, linkerweergave,rechterweergave, en achterweergave. Het is mogelijk om een combinatie van de verschillende weergaven op de schermen te tonen, zoals afgebeeld. j A : Audio- of navigatiescherm voordat de 360 graden camera wordt ingeschakeld.
• In de R-stand (achteruit) worden de achterweergave en de bovenweergave getoond ➁. Het beeld aan passagierszijde schakelt over naar de voor-zijweergave ➃ wanneer de knop wordt ingedrukt. Druk nogmaals op de -knop om de achterweergave weer te geven ➄. Wanneer de schakelhendel uit de R-stand (achteruit) wordt gehaald, verandert het scherm in de beelden die werden weergegeven voordat de auto in zijn achteruit werd gezet.
• • Groene lijn ➂: ong. 2 m (7 ft) OPMERKING Groene lijn ➃: ong. 3 m (10 ft) Wanneer de monitor het vooraanzicht toont en het stuurwiel ongeveer 90 graden of minder vanuit de neutrale stand wordt gedraaid, dan worden de geschatte koerslijnen zowel aan de linker- als aan de rechterkant ➅ weergegeven. Wanneer u het stuurwiel ongeveer 90° of meer draait, wordt er alleen een lijn weergegeven aan de tegenoverliggende zijde van de bocht.
• Hoeklijnen van de dode hoeken ➁ knipperen (geel) op alle vier de hoeken van de auto als herinnering om voorzichtig te zijn. Dit is geen storing. Voor-zijaanzicht *: Bij modellen met rechtse besturing is de opmaak van het beeldscherm tegenovergesteld. Richtlijnen: LET OP De werkelijke afstand tot voorwerpen kan verschillen van de getoonde afstand. Richtlijnen die de breedte en de voorkant van het voertuig aangeven, worden op de monitor weergegeven.
Achteruit een steile helling oprijden Achteruit een steile helling afrijden j B bevindt. Let erop dat elk object op de heuvel op de monitor verder weg lijkt dan het in werkelijkheid is. Achteruit rijden in de buurt van een uitstekend object De dynamische geschatte koerslijnen j A tonen mogelijk dat het voertuig het object niet raakt. Echter, het voertuig kan het object raken als het over de werkelijke rijkoers uitsteekt.
NAA1695 A raken het object in het De geschatte koerslijnen j beeldscherm niet. Echter, het voertuig kan het object raken als het over de werkelijke rijkoers uitsteekt. NAA1696 Er kan wellicht een kleine afstand zichtbaar zijn tussen de auto en het voorwerp in de bovenweergave j B op de monitor. NAA1169 Een uitstekend voorwerp naderen Punt j C wordt verder weg getoond dan punt j B op het beeldscherm. Echter, punt j C ligt in werkelijkheid even ver als punt j A .
VENTILATIEROOSTERS DE SCHERMWEERGAVE AANPASSEN Om de helderheid van het display van de 360 graden camera aan te passen, gebruikt u de instellingen zoals beschreven in het apart meegeleverde Instructieboekje van het Navigatiesysteem met touchscreen. Maak geen instellingen terwijl de auto rijdt. Zorg dat de handrem stevig is aangetrokken.
VERWARMING EN AIRCONDITIONING VENTILATIEROOSTERS ACHTERIN (indien aanwezig) ZIJVENTILATIEROOSTERS • • SAA3126Z JVH0879XZ Stel de luchtstroomrichting van de ventilatieroosters in door deze te openen, sluiten, of draaien. De zijventilatieroosters kunnen gebruikt worden om de zijramen te ontdooien of ontwasemen. Open/sluit de ventilatieroosters door de bedieningsknop naar links of rechts te bewegen. m: m: Dit symbool geeft aan dat de ventilatieroosters gesloten zijn.
• • Luchtjes van binnen en buiten het voertuig kunnen zich ophopen in de airconditionereenheid. Deze luchtjes kunnen vervolgens het interieur binnendringen via de ventilatieroosters. Gebruik tijdens het parkeren de bedieningen van verwarming en airconditioning om de luchtrecirculatiemodus uit te zetten zodat er frisse lucht het interieur binnenstroomt. Op deze manier vermindert u de luchtjes in het voertuig.
Luchtstroombediening: Met deze draaiknop kiest u de ventilatieroosters waaruit de lucht moet stromen. m— m— JVH0928XZ Handbediende verwarming en airconditioning (TYPE A) 1. Luchtrecirculatieknop 2. Achterruitontwasemingknop (zie “Ontwasemschakelaar (indien aanwezig)” in hoofdstuk “2. Instrumenten en bedieningen”.) (indien aanwezig) 3. Temperatuurregelknop 4. A/C-knop (Airconditioning) 5. Aanjagerknop 6.
Bediening van de verwarming 4. Draai de temperatuurregelknop in de gewenste stand tussen midden en hoog (rechts). Verwarmen: Deze modus wordt gebruikt om warme lucht uit de vloerroosters te laten stromen. voor nor1. Druk op de luchtrecirculatieknop male verwarming. (Het controlelampje gaat uit.) 2. Draai de luchtstroomknop naar de stand 3. Draai de aanjagerknop stand. . naar de gewenste 4. Draai de temperatuurregelknop in de gewenste stand tussen midden en hoog (rechts).
3. Draai de aanjagerknop stand. naar de gewenste 4. Druk de A/C-knop in. Het A/C-controlelampje gaat aan. 5. Draai de temperatuurregelknop in de gewenste stand tussen midden en hoog (rechts). Ontwasemen en ontvochtigen: Deze modus wordt gebruikt om de ramen te ontwasemen en de lucht te ontvochtigen. 1. Druk op de luchtrecirculatieknop trolelampje gaat uit.) 2. Draai de luchtstroomknop naar de stand 3. Draai de aanjagerknop stand. JVH0888XZ . (Het con.
Temperatuurregeling: Draai de temperatuurregelknop om de gewenste stand in te stellen. Draai de knop in de gewenste stand tussen midden en rechts om de hoge temperatuur te selecteren. Draai de knop in de gewenste stand tussen midden en links om de lage temperatuur te selecteren. Luchtstroombediening: Druk een van de luchtstroombedieningsknoppen in om de ventilatieroosters te selecteren. m— m— m— m— Lucht stroomt voornamelijk uit de midden- en zijventilatieroosters.
Werking van de airconditioning De airconditioning moet minstens eenmaal per maand ongeveer 10 minuten worden aangezet. Op deze manier wordt schade aan het airconditioningsysteem door onvoldoende smering voorkomen. 2. Druk op de branden.) -knop. (Het controlelampje gaat 3. Draai de aanjagerknop stand. naar de gewenste Koelen: 4. Druk op de A/C-knop. (Het controlelampje gaat branden.) Deze modus wordt gebruikt om de lucht te koelen en te ontvochtigen. 5.
6. Achterruitontwasemingknop (zie “Ontwasemschakelaar (indien aanwezig)” in hoofdstuk “2. Instrumenten en bedieningen”.) 7. Temperatuurregelknoppen 8. -knop (gescheiden klimaatregeling AAN/UIT) 9. A/C-knop (airconditioning) 10. Aanjagersnelheidsregelknop NAA1868 Linkse besturing 11. -knop 12. -knop 13.
• • • Om de gescheiden temperatuurinstelling te annuleren drukt u de -knop in (het -controlelampje gaat uit), de temperatuur die is ingesteld aan bestuurderszijde wordt ook toegepast aan passagierszijde. Stel de temperatuur niet lager in dan de buitentemperatuur. Dit kan ervoor zorgen dat de temperatuur niet goed wordt geregeld. Als de ramen beslaan, ga dan over op verwarmen met droge lucht in plaats van verwarmen met uitgeschakelde A/C. Ontdooien/ontwasemen en ontvochtigen: 1.
AUDIOSYSTEEM (indien aanwezig) ONDERHOUD VAN AIRCONDITIONINGSYSTEEM WAARSCHUWING Het airconditioningsysteem bevat koelmiddel onder hoge druk. Voorkom lichamelijk letsel door onderhoud aan de airconditioning altijd door een ervaren monteur te laten uitvoeren die over het juiste gereedschap beschikt. houdsboekje. Neem voor het vervangen van het filter contact op met een erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf.
• CD-speler • • • • • SAA0480 • • Tijdens koud of regenachtig weer kan het zijn dat de speler vanwege de hogere vochtigheid minder goed werkt. Verwijder in zo’n geval de CD uit de CD-speler en laat de speler goed drogen of ventileren. De speler kan overslaan tijdens het rijden over slechte wegen. De CD-speler zal soms niet functioneren wanneer de interieurtemperatuur extreem hoog is. Zorg ervoor dat de temperatuur daalt vóór het gebruik. Stel de CD niet bloot aan direct zonlicht.
In sommige landen zal het USB-apparaat voor de voorstoelen om beleidsmatige redenen alleen geluidsbestanden afspelen zonder beelden, zelfs als het voertuig geparkeerd is. Dit systeem is compatibel met verscheidene USBgeheugensticks, USB-harde schijven en iPod's. Sommige USB-apparaten worden wellicht niet ondersteund door dit systeem. • • Gesegmenteerde USB-apparaten worden wellicht niet goed afgespeeld. Sommige tekens die worden gebruikt in andere talen (Chinees, Japans, enz.
Compactdisc (CD)/USB-apparaat met MP3/WMA/AAC (indien aanwezig) Begrippen: • • • • MP3 — MP3 staat voor Moving Pictures Experts Group Audio Layer 3. MP3 is het bekendste bestandsformaat voor gecomprimeerd digitaal geluid. Met dit formaat wordt geluid met bijna “CD-kwaliteit” bereikt, maar dan in slechts een fractie van de grootte van normale geluidsbestanden.
• • • De mapnamen of mappen waarin geen MP3/ WMA-bestanden voorkomen worden niet op het beeldscherm weergegeven. ANTENNE LET OP Dakantenne Verwijder de antenne in de volgende omstandigheden om beschadiging of vervorming te voorkomen. Als een bestand zich op het hoogste niveau van de CD bevindt, verschijnt MAP op het beeldscherm. • • De afspeelvolgorde is de volgorde waarin de bestanden door de schrijfsoftware zijn weggeschreven.
• Laat de USB-kabel niet slingeren op een plek waar er per ongeluk aan getrokken kan worden. Door aan de kabel te trekken kan de poort beschadigd raken. AUX-ingangsaansluiting (HULPINGANG) CD/USB-GEHEUGEN ONDERHOUDEN EN REINIGEN CD Raadpleeg de informatie die door de fabrikant ter beschikking is gesteld met betrekking tot het juiste gebruik en onderhoud van het apparaat. JVH1110XZ SAA0451Z JVH1109XZ De USB-ingang zit aan de onderkant van het dashboard.
FM AM-RADIO MET CD-SPELER (type A) USB-geheugen • • • • Plaats geen zware voorwerpen op het USB-geheugen. Bewaar het USB-geheugen niet op een plaats met een zeer hoge luchtvochtigheid. Stel het USB-geheugen niet bloot aan direct zonlicht. Mors geen vloeistoffen op het USB-geheugen. Raadpleeg de handleiding van het USB-geheugen voor details. NAA1575 1.
5. MEDIA-knop Hiermee kunt u schakelen tussen de audiobronnen (CD, USB, AUX, BT-audio)(indien aangesloten) 6. Telefoonknop 7. Radiomodus: Afstemmen-knop Audiosysteemmodus: MENU-knop Bevestigingsknop (ENTER) 8. Terug-knop 9. Radiomodus: Voorkeuzeknop USB/MP3-, CD- of Telefoonmodus: Snelzoekknop 10. SETUP-knop 11. Radiomodus: Voorkeuzeknoppen 12. Knoppen voor Vooruitspoelen/Volgend nummer en Terugspoelen/Vorig nummer 13. Radiomodus: Voorkeuzeknop CD/iPod/USB/Bluetooth audiomodus: MIXknop 14.
Handmatig afstemmen Wanneer u handmatig wilt afstemmen op een zenderfrequentie, opent u de [FM lijst] en draait u aan de
Verkeersinformatie TA Deze functie is werkzaam in de FM/DR-modus (radio). Deze functie blijft op de achtergrond werkzaam wanneer één van de audiobronnen wordt geselecteerd (CD-, USB- of MEDIA-modus). • • Met een druk op de -knop selecteert u de TA-modus. Het TA-lampje wordt weergegeven als de TA-modus ingeschakeld is. Wanneer opnieuw wordt ingedrukt, wordt de modus uitgeschakeld en de TA-indicator verdwijnt van het display.
[Formaat]: toenemen met de rijsnelheid. Nadat u uw keuze heeft bepaald, drukt u op om de instelling op te slaan. Hiermee stelt u de tijdweergave in op de 24-uurs modus of 12-uurs modus. Menu [Bas verst.]: Menu [Radio] Zet [Bas verst.] [AAN] of [UIT] Menu [Audio std.]: Het audiosysteem heeft opgeslagen standaard fabrieksinstellingen. Selecteer [Ja] om de instellingen terug te zetten op de fabrieksinstellingen. Selecteer [Nee] om het menu te verlaten en de huidige instellingen te behouden.
LET OP • • Forceer de CD niet in de CD-speler. U zou de speler kunnen beschadigen. Gebruik geen schijven met een diameter van 8 cm (3,1 in). Invoeren van een CD (CD-speler) Plaats de CD-schijf in de sleuf met de kant van het etiket naar boven. De schijf wordt automatisch in de sleuf geleid en vanzelf afgespeeld. Na het laden van de schijf wordt informatie over de nummers weergegeven. OPMERKING • • • De CD-speler accepteert normale audio-CD's of een CD met MP3/WMA-bestanden.
-knop: Wanneer een CD wordt afgespeeld met geregistreerde muziekinformatietags (CD-tekst-/ID3– teksttags), wordt de titel van het afgespeelde nummer weergegeven. Indien er geen titelinformatie is, wordt [Nummer] weergegeven. Druk herhaaldelijk op de ➄-knop om meer informatie over het nummer en de titel van het nummer als volgt weer te geven: Druk op de ➅-knop en draai dan aan de
Een USB-geheugen aansluiten Sluit een USB-geheugenstick of een ander USB-apparaat aan. Het display zal de melding [USB gevonden Even wachten a.u.b....] enkele seconden tonen terwijl het de gegevens inleest. Als het audiosysteem werd uitgeschakeld terwijl het USB-geheugen werd afgespeeld, wordt het USBin te drukken. apparaat ingeschakeld door LET OP • • • • Steek het USB-apparaat niet met geweld in de USB-poort.
-knop ➄ Wanneer een nummer wordt afgespeeld met muziekinformatietags (ID3-tags), wordt de titel van het afgespeelde nummer weergegeven. Als er geen tags aanwezig zijn, verschijnt er een bericht op het display.
• • • • • [Afspeellijsten] [Artiesten] [Albums] [Nummers] [Meer...] • • • [Componisten] [Genre] [Podcasts] Zie voor meer informatie over elk item de handleiding van de iPod. De volgende handelingen komen overeen met de belangrijkste audiobedieningen van de CD-speler. Zie voor meer informatie “De CD-speler bedienen” eerder in dit hoofdstuk.
OPMERKING • • Raadpleeg voor meer informatie over het apparaat de handleiding van uw audio/mobiele telefoon. Neem voor hulp bij de integratie van uw Bluetooth®-audio/mobiele telefoon contact op met uw plaatselijke erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf. Om het Bluetooth-systeem in te stellen met een apparaat kunt u de volgende opties gebruiken: • • • • [Scan app.] Bluetooth-apparaten kunnen aan het systeem gekoppeld worden. U kunt maximaal 5 Bluetooth-apparaten registreren. [App.
Als de zoekmodus het audiosysteem heeft gevonden, wordt deze getoond op het display van het apparaat. 2) Selecteer het audiosysteem dat wordt aangegeven als [My Car]. 3) Volg de aanwijzingen in de handleiding voor het apparaat met Bluetooth® om verbinding te maken met het audiosysteem in de auto. [Bluetooth]: Als Bluetooth® is uitgeschakeld, zal er een melding [AAN/UIT] verschijnen wanneer u [Bluetooth] selec).
Bluetooth® mobiele telefoonfunctie Dit systeem biedt u de mogelijkheid uw mobiele telefoon met Bluetooth® handsfree te gebruiken om zo het comfort en de veiligheid tijdens het rijden te verhogen. Zie voor meer informatie “Bluetooth® Handsfree telefoonsysteem (zonder navigatiesysteem en kleurendisplay)” verderop in dit hoofdstuk.
Display, verwarming en airconditioning, en audiosysteem 4-49
Specificatieschema Ondersteunde media CD-R, CD-ROM, CD-RW, USB 2,0 MSC CD-omvang 12 cm diameter. tot 1,9 mm dikte Ondersteunde bestandssystemen voor CD ISO9660 LEVEL1, ISO9660 LEVEL2, Romeo, Joliet * ISO9660 Level 3 (pakket schrijven) wordt niet ondersteund. * Bestanden die zijn opgeslagen met het Live File systeemcomponent (op een computer met Windows Vista besturingssysteem) worden niet ondersteund.
Ondersteuning van afspeellijsten in USB M3U, WPL, PLS — 1000 afspeellijsten Ondersteuning van teksttekens Instelbare tekenhoogte, afhankelijk van de inhoud van de media. Bestandsnaam: Min. 11 tekens (Max. 30 tekens) ID3-TAG: Min. 24 tekens. (Max.
FM-AM-RADIO MET CD-SPELER (type B) (aan/uit)/VOL-knop (volume) Druk op de -knop om het audiosysteem aan of uit te zetten. Draai aan de -knop om het volume te regelen. Dit voertuig is mogelijk voorzien van de snelheidsafhankelijke volumeregeling (SSV) voor het audiosysteem. Wanneer deze functie is ingeschakeld, wordt het volume van het audiosysteem automatisch aangepast aan de snelheid van de auto.
Als de -knop wordt ingedrukt terwijl er een andere audiobron afspeelt, zal de actieve audiobron automatisch uitgeschakeld worden en de laatst afgespeelde radiozender ingeschakeld worden. Afstemmen van de radio: In de radiomodus kan de radio afgestemd worden met behulp van het touchscreen. Als u de visuele tuner wilt openen, raak dan de toets [Handm.] rechtsonder in het scherm aan.
Mix: CD-knop: Wanneer de CD-knop wordt ingedrukt terwijl het systeem uitgeschakeld is en een CD ingevoerd, dan schakelt het systeem in en de CD begint af te spelen. Wanneer de CD-knop wordt ingedrukt terwijl de radio afspeelt en een CD is ingevoerd, dan schakelt de radio uit en de CD begint af te spelen. Seek/Track-knop: Als de -knop of de -knop langer dan 1.5 seconden wordt ingedrukt terwijl een CD wordt afgespeeld, dan wordt de CD op hoge snelheid vooruit- of teruggespoeld.
Algemene opmerkingen betreffende het gebruik van USB-apparatuur: Mix: Raadpleeg de informatie die door de fabrikant ter beschikking is gesteld met betrekking tot het juiste gebruik en onderhoud van het apparaat. Door de toets [Mix] op het scherm aan te raken tijdens het afspelen van een USB-geheugenapparaat, zal het willekeurig afspelen als volgt afgewisseld worden: Het audiosysteem werkt wanneer de contactsleutel in de ON- of ACC-stand staat.
Zorg dat de firmware van uw iPod is bijgewerkt naar de hierboven genoemde versie. Door menu's bladeren: Bediening van de interface: “Made for iPod”, “Made for iPhone” en “Made for iPad” betekenen dat een elektronisch accessoire speciaal ontworpen is voor aansluiting op respectievelijk een iPod, iPhone of Ipad en dat de ontwikkelaar garandeert dat het voldoet aan de prestatienormen van Apple. Apple is niet verantwoordelijk voor de werking van dit apparaat of naleving van veiligheidsnormen en regelgeving.
Bediening van het AUX-apparaat Bluetooth®-audio aansluiten: Mix: Door de toets [Mix] op het scherm aan te raken tijdens het afspelen van een iPod, zal het willekeurig afspelen als volgt afgewisseld worden: De AUX-ingangsaansluiting zit aan de onderkant van het dashboard. Zie “AUX-ingangsaansluiting (hulpingang)” eerder in dit hoofdstuk. Op de AUXaudioingang ( jack) kan elk standaard analoog audio-apparaat aangesloten worden, zoals een draagbare cassettespeler/CD-speler, MP3-speler of laptop computer.
NAVIGATIESYSTEEM MET TOUCHSCREEN (indien aanwezig) STUURWIELSCHAKELAAR VOOR AUDIOBEDIENING (indien aanwezig) AUDIOBEDIENING Afstemschakelaar/ nummerkeuzeschakelaar Druk op de schakelaar om een kanaal of nummer te selecteren. • • NAA1687 NAA1533 Type A Zie voor informatie het apart meegeleverde Instructieboekje van het Navigatiesysteem met touchscreen. • Voorkeuzezender wijzigen (radiomodus) Druk de bladerknop omhoog/omlaag ( , of ) korter dan 1,5 seconde in om een van de voorkeuzezenders te kiezen.
BLUETOOTH® HANDSFREE TELEFOONSYSTEEM (zonder navigatiesysteem en kleurendisplay) • KNOPPEN VOOR TELEFOONBEDIENING • • NIC3126 ➀ ➁ ➂ ➃ Volume omhoog-knop Knop voor accepteren oproep Knop voor weigeren oproep De handsfree-functie kan worden gebruikt door middel van de bedieningsknoppen op het stuurwiel. Volumeregelknoppen: Met de volumeregelknoppen kunt u het volume van de luidsprekers aanpassen door op de knoppen <+> of <−>➀ en ➁ te drukken.
kan een nieuw apparaat alleen geregistreerd worden ter vervanging van één van de 5 bestaande gekoppelde apparaten. Gebruik de toets [App. verwijd.] om één van de bestaande gekoppelde apparaten te wissen. Zie voor meer informatie “[App. verwijd.]” verderop in dit hoofdstuk. Er wordt een bericht op het audiodisplay weergegeven wanneer de telefoon verbonden is, bij een inkomend gesprek alsmede wanneer een uitgaand gesprek wordt gestart.
Om het Bluetooth-systeem in te stellen met een apparaat kunt u de volgende opties gebruiken: 2) Selecteer het apparaat waarmee u verbinding wilt maken. Gebruik de
Raadpleeg de relevante handleiding van het apparaat met Bluetooth® voor meer informatie. [App. verwijd.]: De lijst met gekoppelde apparaten toont welk Bluetooth®-audioapparaat of mobiele telefoon gekoppeld is met of geregistreerd is in het Bluetooth®audiosysteem. Als in de lijst apparaten worden vermeld, kies dan het gewenste apparaat om te verbinden met het Bluetooth®-audiosysteem.
Bellen vanuit het telefoonboek: Nadat de Bluetooth®-verbinding tussen de geregistreerde mobiele telefoon en het audiosysteem tot stand is gebracht, worden de gegevens van het telefoonboek automatisch overgebracht naar het audiosysteem. De overdracht kan enige tijd in beslag nemen. De gegevens van het telefoonboek worden gewist wanneer: • • Naar een andere geregistreerde mobiele telefoon wordt overgeschakeld. De mobiele telefoon wordt losgekoppeld.
Druk op om te bevestigen. Menuopties: • [Volume] – [Beltoon] Stel het volume van de beltoon in – [Oproep] Stel het volume van het gesprek in tijdens een gesprek. Oproephistorie gebruiken (Bellijstenmenu): Om te bellen kunt u ook een nummer gebruiken uit de lijst van gekozen, ontvangen of gemiste oproepen. • • • [Gekozen] Gebruik de modus gekozen nummers om een nummer te bellen uit de lijst van uitgaande (uitgevoerde) oproepen. [Ontv.
BLUETOOTH® HANDSFREE TELEFOONSYSTEEM (met navigatiesysteem) ➂ ➃ Telefoonknop Knop voor beëindigen/weigeren oproep De handsfree modus kan worden bediend met de schakelaars op het stuurwiel. • Knop volume omlaag Druk op de knop volume omlaag om het volume uit de luidsprekers lager te zetten. Knop volume omhoog Druk op de knop volume omhoog om het volume uit de luidsprekers hoger te zetten. Telefoonknop Met de • • -telefoonknop kunt u: Een inkomend gesprek accepteren door eenmaal in te drukken.
• • • • Wanneer de mobiele telefoon verbonden is via een Bluetooth® draadloze verbinding, kan de batterij van de mobiele telefoon sneller dan gewoonlijk leeg raken. Het Bluetooth® handsfree telefoonsysteem kan mobiele telefoons niet opladen. Sommige mobiele telefoons of andere apparaten kunnen mogelijk storingen veroorzaken of zorgen voor een zoemend geluid uit de luidsprekers van het audiosysteem. Door het apparaat neer te leggen op een andere plaats kan het geluid mogelijk minder worden of verdwijnen.
4. Start de koppelprocedure vanaf de handset. Het systeem toont een bericht waarin u wordt gevraagd of de PIN wordt weergegeven op uw Bluetooth®-apparaat. 1. Als de PIN op uw Bluetooth®-apparaat wordt weergegeven, selecteer dan [Ja] om de koppelprocedure te voltooien. BELLEN TIJDENS EEN OPROEP Volg onderstaande procedure om te bellen: Tijdens het telefoongesprek zijn de volgende opties beschikbaar op het scherm: 1. Druk op op het bedieningspaneel. Het “Telefoon”-scherm verschijnt op het display. 2.
BLUETOOTH®-INSTELLINGEN TELEFOONINSTELLINGEN Om het Bluetooth®-instellingenscherm te openen: Om het scherm telefooninstellingen te openen: 1. Druk op de -knop. 1. Druk op de -knop. 2. Raak de toets [Telefoon & Bluetooth] aan. 2. Raak de toets [Telefoon & Bluetooth] aan. Beschikbare instellingsitems: 3. Raak de toets [Instellingen telefoon] aan. • • • • • [Instellingen telefoon] Zie “Telefooninstellingen” verderop in dit hoofdstuk voor details.
NOTITIES Display, verwarming en airconditioning, en audiosysteem 4-69
5 Starten en rijden Inrijden ............................................................................................................. Voordat u de motor start .................................................................. Voorzorgsmaatregelen bij starten en rijden....................... Uitlaatgas (koolmonoxide)........................................................ AdBlue® Selectieve katalytische reductie (SCR) (indien aanwezig voor model met dieselmotor)......
Cruise control bedienen ............................................................. Snelheidsbegrenzer (indien aanwezig)................................... De snelheidsbegrenzer bedienen ....................................... ECO-rapport ................................................................................................ Parkeren.......................................................................................................... Parkeersensorsysteem (sonar) (indien aanwezig)..........
INRIJDEN Neem gedurende de eerste 1.600 km (1.000 mijl) de volgende adviezen in acht om een lange levensduur en een laag brandstofverbruik van de auto te garanderen. Volgt u deze aanbevelingen niet dan kan dit de levensduur van uw motor bekorten en de prestaties van de motor verminderen. • • • • • • Rijd niet te lang op dezelfde snelheid (langzaam of snel), maar varieer de snelheid. Laat de motor niet draaien boven 4.000 omw/ min. Accelereer niet op volle kracht, in welke versnelling dan ook.
UITLAATGAS (koolmonoxide) • • • • • • • WAARSCHUWING Vermijd het inademen van uitlaatgassen; deze bevatten koolmonoxide, een kleur- en reukloos gas. Koolmonoxide is gevaarlijk. Het kan bewusteloosheid en zelfs de dood veroorzaken. Als u vermoedt dat uitlaatgassen het interieur binnendringen, moet u met alle ramen open gaan rijden en de auto zo snel mogelijk na laten kijken. Laat de motor niet in afgesloten ruimten draaien, zoals in een garage. Parkeer de auto nooit voor langere tijd met draaiende motor.
• Situatie B • • JVM0544XZ Deze waarschuwing geeft u een schatting van de afstand (0 tot 1000 km [0 tot 621 mijl]) die kan worden afgelegd voordat de AdBlue®-tank leeg is. Het bericht zal constant worden weergegeven; het kan niet van het display gewist worden. Situatie C Als deze waarschuwing verschijnt terwijl de motor uit staat, kan de motor niet meer gestart worden. Neem contact op met een erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf.
ROETFILTER (DPF - DIESEL PARTICULATE FILTER) (indien aanwezig) Situatie C • • WAARSCHUWING Zorg dat u zich niet brandt aan de uitlaatgassen. Parkeer het voertuig nooit boven brandbaar materiaal zoals droog gras, oud papier of vodden, aangezien deze makkelijk vlamvatten. LET OP JVM0548XZ • • • Als deze waarschuwing verschijnt terwijl de motor uit staat, kan de motor niet meer gestart worden. Neem contact op met een erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf.
VOORZORGSMAATREGELEN BIJ RIJDEN OP DE WEG EN TERREINRIJDEN AUTOMATISCHE REGENERATIE Wanneer het waarschuwingslampje voor het DPF gaat branden, betekent dit dat er in het DPF deeltjes zijn opgevangen tot de opgegeven limiet. De deeltjes die in het DPF worden opgevangen, kunnen niet worden verbrand wanneer de auto langzaam rijdt. Rijd wanneer dit veilig is zo snel mogelijk met een hogere snelheid (sneller dan ongeveer 80 km/u (50 MPH)) totdat het roetfilterwaarschuwingslampje uitgaat.
• • • • • • de keuzehendel in een lage versnelling om de snelheid onder controle te houden. Bagage die niet is bevestigd, kan door de auto geslingerd worden tijdens het rijden over onbegaanbaar terrein. Bevestig de bagage goed zodat deze niet naar voren kan worden geslingerd en letsel kan veroorzaken aan uzelf of uw passagiers.
TURBOCOMPRESSORSYSTEEM TIPS VOOR HET RIJDEN MET UW AUTO De turbocompressor gebruikt motorolie als smeeren koelmiddel voor de roterende onderdelen. De turbine van de turbocompressor draait met extreem hoge snelheden en kan uiterst hoge temperaturen bereiken. Het is dan ook zeer belangrijk dat er continu schone olie naar de turbocompressor wordt geleid. Door een plotselinge onderbreking van de olietoevoer zou de turbocompressor defect kunnen raken.
CONTACTSCHAKELAAR (modellen zonder afstandsbedieningsleutelsysteem) WAARSCHUWING Haal de sleutel nooit uit de contactschakelaar en draai de contactschakelaar nooit naar de -stand tijdens het rijden. Het stuurwiel zal dan blokkeren. Ernstige schade aan de auto of persoonlijk letsel kan hiervan het gevolg zijn. AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK (AT) Indien de contactschakelaar in de -stand is gezet, kan de schakelhendel niet uit de P-stand (parkeren) worden gehaald.
CONTACTDRUKKNOP (modellen met afstandsbedieningsleutelsysteem) STUURSLOT Het stuurwiel blokkeren 1) Zet de contactschakelaar in de -stand. VOORZORGSMAATREGELEN BIJ BEDIENING VAN DE CONTACTDRUKKNOP 2) Haal de sleutel uit de contactschakelaar. 3) Draai het stuurwiel 1/6 slag rechtsom vanuit de rechtuitstand. Het stuurwiel vrijgeven 1) Steek de sleutel in de contactschakelaar 2) Draai de sleutel voorzichtig in de contactschakelaar terwijl u het stuur rustig naar links en naar rechts beweegt.
mand die de afstandsbedieningsleutel niet bij zich heeft, op de contactschakelaar drukken om de motor te starten. • • • 5. Open het portier. De contactschakelaar schakelt over naar de “LOCK”-stand. Het gebied van de laadbak valt niet binnen het werkingsbereik van de motorstartfunctie. Zie voor waarschuwingen en aanduidingen op het voertuiginformatiedisplay, “Werkingsindicators” in hoofdstuk “2. Instrumenten en bedieningen”.
ACC-stand Model met handgeschakelde versnellingsbak (MT): In deze stand activeert u de elektrische accessoires zonder dat de motor draait. ON-stand In deze stand worden het ontstekingssysteem en de elektrische accessoires ingeschakeld, zonder dat de motor draait.
lijk. (Zie “Batterij van de afstandsbedieningsleutel vervangen” in hoofdstuk “8. Onderhoud en doe-het-zelf”.) DE MOTOR STARTEN (modellen zonder afstandsbedieningsleutelsysteem) DE MOTOR STARTEN (modellen met afstandsbedieningsleutelsysteem) 1. Activeer de parkeerrem. 1. Activeer de parkeerrem. 2. Trap het rempedaal in. 2. Model met automatische versnellingsbak (AT): 3. Model met automatische versnellingsbak (AT): Zet de schakelhendel in de stand P (parkeren) of N (vrij).
RIJDEN MET HET VOERTUIG LET OP Laat het voertuig nooit onbeheerd achter tijdens het opwarmen van de motor. 6. Zet om de motor af te zetten de schakelhendel in de P-stand (parkeren) of N-stand (vrij) (modellen met handgeschakelde versnellingsbak), activeer de parkeerrem en zet de contactschakelaar in de “OFF”-stand. RIJDEN MET AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK (AT) De automatische versnellingsbak (AT) in uw auto wordt elektronisch bestuurd om te zorgen voor maximaal vermogen en soepele bediening.
U kunt de schakelhendel niet vanuit de P-stand (parkeren) in een andere stand zetten als de contactschakelaar in de “LOCK”-, “OFF”- of “ACC”stand staat. Schakelen Trap na het starten van de auto het rempedaal volledig in, druk op de knop op de schakelhendel en haal de hendel uit de P-stand (parkeren).
N (vrij): Geen rijstand of achteruitrijstand is ingeschakeld. De motor kan in deze stand gestart worden. Als de motor onder het rijden afslaat, kunt u veilig de Nstand (vrij) kiezen en de motor opnieuw starten terwijl de auto in beweging is. D (rijden): Gebruik deze stand voor normaal vooruit rijden. Beweeg de schakelhendel naar de + (omhoog) zijde om op te schakelen. De versnelling schakelt naar een hogere stand. Beweeg de schakelhendel naar de − (omlaag) zijde om terug te schakelen.
Volg de volgende procedure om de schakelblokkering te ontgrendelen: 1. Zet de contactschakelaar in de “OFF”-stand of “LOCK”-stand. 2. Activeer de parkeerrem. 3. Verwijder het kapje van de schakelblokkering j A en druk de ontgrendelknop van de schakelblokkering in. 4. Houd de knop op de schakelhendel ingedrukt en beweeg de schakelhendel naar de N-stand (vrij) terwijl u de ontgrendelknop van de schakelblokkering ingedrukt houdt j A. Zet de contactschakelaar in de “ON”-stand om het stuurslot vrij te geven.
STOP/START-SYSTEEM (indien aanwezig) Het Stop/Start-systeem is ontworpen om een te hoog brandstofverbruik, onnodige uitlaatgassen en geluidsoverlast te voorkomen tijdens het rijden: • • JVS0450XZ Om achteruit te rijden, de versnellingshendel naar beneden drukken en dan in de R-stand (achteruit) zetten nadat de auto helemaal tot stilstand is gekomen. Wanneer u het voertuig stopt met de schakelhendel in de N-stand (vrij) en losgelaten koppelingspedaal, wordt de motor automatisch afgezet.
• • • • • • • • • • Wanneer de temperatuur in de auto te hoog of te laag is. (Wanneer de automatische airconditioning uit staat, zal het Stop/Start-systeem werken.) Wanneer de aanjagersnelheid van de airconditioning op de maximumsnelheid staat. Wanneer de OFF-schakelaar voor het Stop/ Start-systeem ingeschakeld is. Wanneer het energieverbruik hoog is. Wanneer de auto op hoogtes van meer dan 2.000 m (6.562 ft) rijdt (MT-model). Voor modellen met handgeschakelde versnellingsbak (MT).
WEERGAVE VAN STOP/START-SYSTEEM Bespaarde CO2-uitstoot of brandstof en motorstoptijd Automatisch starten niet beschikbaar Afzetten motor JVS0344XZ JVS0430XZ JVS0341XZ Wanneer de motor is afgezet, wordt gedurende enkele seconden de volgende informatie getoond.
Het bericht kan alleen gewist worden door het contact naar OFF te draaien of te drukken (of door de motor opnieuw te starten). OFF-SCHAKELAAR VOOR STOP/START-SYSTEEM • Systeem fout schadelijke uitstoot van CO2 niet meer beperken en niet meer zorgen voor een vermindering van de geluidsoverlast. Wanneer het Stop/Start-systeem een storing heeft, zal het lampje in de OFF-schakelaar ➀ van het Stop/Start-systeem gaan branden.
VIERWIELAANDRIJVING (4WD) (indien aanwezig) • • Probeer niet twee wielen van de grond te heffen en de versnellingsbak in een voor- of achteruitrijstand te zetten met een draaiende motor. Dit kan schade aan de aandrijflijn toebrengen of een onverwachte beweging veroorzaken wat kan leiden tot ernstige schade aan de auto of personen. Probeer een 4WD-auto niet op een tweewielvermogenstestbank of vergelijkbare uitrusting te testen, ook al zijn de andere twee wielen van de grond gelicht.
4WDmodusschakelaar Aangedreven wielen <2WD> Indicator 4WD-modus <4LO> Achterwielen m - Voor het rijden op droge, geasfalteerde wegen Vier wielen m - Voor het rijden op wegen met keien, zand of sneeuw <4H> Vrij m Knippert Het 4LOcontrolelampje knippert bij het schakelen tussen <4H> en <4LO>. Blijft branden* Te gebruiken wanneer maximaal vermogen en grip vereist zijn (bijvoorbeeld op steile hellingen of wegen met keien, zand of modder).
2) De motor starten. WAARSCHUWING Modellen met automatische versnellingsbak: Als het 4WD-moduscontrolelampje niet brandt of het ATP-waarschuwingslampje (indien aanwezig) wel brandt, zal de P-stand (parkeren) van de automatische versnellingsbak niet functioneren hetgeen kan leiden tot het onverwacht in beweging komen van de auto, met als gevolg ernstig persoonlijk letsel of materiële schade. Zet de auto altijd op de parkeerrem.
• • • kracht te verhogen. Als de auto diep in de modder vastzit, kunnen bandenkettingen van pas komen. Draai de 4WD-modusschakelaar niet tussen <2WD> en <4H> wanneer de achterwielen slippen. Rijd niet met de auto in de <4H>-stand of <4LO>-stand op een droog, hard wegdek. Dit kan overbodig lawaai en bandenslijtage tot gevolg hebben. RENAULT raadt aan om onder deze omstandigheden in de 2WD-stand te rijden.
CONTROLELAMPJE 4WD-MODUS 4WD-WAARSCHUWING Waarschuwingslampje Brandt of knippert in de Waarschuwingslampje volgende situaties: Als er een storing is in het Gaat branden vierwielaandrijØ m vingssysteem Het verschil in Knippert draaisnelheid van m de wielen is groot JVS0447X Het controlelampje voor de 4WD-modus wordt weergegeven op het voertuiginformatiedisplay. Als de motor draait, brandt het controlelampje van de 4WD-modus in de stand die door de 4WD-modusschakelaar is geselecteerd.
BLOKKEERSYSTEEM ACHTERDIFFERENTIEEL (indien aanwezig) Als de waarschuwing [4WD systeem fout] verschijnt, is er wellicht een storing in het 4WD-systeem. Matig uw snelheid en laat uw auto zo snel mogelijk nakijken door een erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf. LET OP • • • Start de motor niet als auto op een rollenbank staat met een wiel van de grond. Als de waarschuwing [4WD systeem fout] verschijnt tijdens het rijden, is er wellicht een storing in het 4WD-systeem.
ELECTRONIC STABILITY PROGRAMME (ESP) (indien aanwezig) Om het achterdifferentieel te blokkeren: 1) Stop de auto onmiddellijk. 2) Zet de 4WD-modusschakelaar in de 4LO-stand. Voor aanwijzingen over de bediening van de 4WD-modusschakelaar, raadpleeg “Vierwielaandrijving (4WD) (indien aanwezig)” eerder in dit hoofdstuk. 3) Zet de schakelaar voor de blokkering van het differentieel op ON.
• • • Wanneer u op een instabiele ondergrond rijdt, zoals een draaitafel, veerboot, lift, of schans, zal het ESP-waarschuwingslampje wellicht oplichten. Dit is geen storing. Start de motor opnieuw nadat u zich weer op een stabiele ondergrond bevindt. Als wielen of banden gebruikt worden die niet door RENAULT zijn aanbevolen, werkt het ESPsysteem mogelijk niet goed, en kan het ESPwellicht gaan waarschuwingslampje branden.
ACTIVE EMERGENCY BRAKINGSYSTEEM (indien aanwezig) ELECTRONIC STABILITY PROGRAMME (ESP) OFF-SCHAKELAAR Het Active Emergency Braking-systeem kan de bestuurder helpen wanneer er een risico bestaat op een frontale botsing met een voorligger in dezelfde rijstrook. • Het Active Emergency Braking-systeem werkt niet onder alle rij-, verkeers-, weers- en wegomstandigheden. WERKING VAN HET SYSTEEM Het Active Emergency Braking-systeem treedt in werking bij rijsnelheden boven ongeveer 5 km/u (3 mph).
Waarschuwing Eerste Tweede Zichtbaar m m Hoorbaar Geluidssignaal Hoog geluidssignaal • Als het Active Emergency Braking-systeem de auto heeft stopgezet, zal de auto gedurende ongeveer 2 seconden stil blijven staan voordat de remmen door het systeem gelost worden. • Overzicht van waarschuwingen OPMERKING De remlichten van de auto gaan branden wanneer er geremd wordt door het Active Emergency Braking-systeem.
Het Active Emergency Braking-systeem AAN/UIT zetten Voer de volgende stappen uit om het Active Emergency Braking-systeem aan of uit te zetten. Modellen met kleurendisplay: of en de 1. Gebruik de schakelaars knop links op het stuurwiel om het Instellingenmenu te selecteren op het voertuiginformatiedisplay. (Zie “Voertuiginformatiedisplay” in hoofdstuk “2. Instrumenten en bedieningen” of en de 2. Gebruik de schakelaars knop, ga naar het menu [Bestuurdersmodus], gevolgd door het menu [Rijhulp].
HILL DESCENT CONTROL (indien aanwezig) • • WAARSCHUWING Vertrouw nooit alleen op de Hill Descent Control (afdalingsassistent) om de snelheid van de auto onder controle te houden op steile afdalingen. Rijd altijd voorzichtig en let goed op wanneer u de Hill Descent Control gebruikt en rem de auto eventueel af door het rempedaal in te trappen. Wees vooral zeer voorzichtig wanneer u op bevroren, modderige of extreem steile wegen rijdt.
HILL START ASSIST-SYSTEEM (indien aanwezig) • • • WAARSCHUWING Vertrouw nooit alleen op Hill Start Assist om te voorkomen dat de auto op een heuvel naar achteren rolt. Rijd altijd voorzichtig en oplettend. Trap het rempedaal in als u stopt op een steile helling. Wees vooral voorzichtig als u stopt op bevroren of modderige hellingen. Als u niet kunt voorkomen dat het voertuig naar achteren rolt, kunt u de macht over het voertuig verliezen en ernstig of zelfs dodelijk letsel oplopen.
De bedieningsschakelaars voor de cruise control bevinden zich op het stuurwiel (rechterzijde). De bedrijfstoestand van de cruise control wordt weergegeven op het voertuiginformatiedisplay. VOORZORGSMAATREGELEN BIJ CRUISE CONTROL • • • Als het cruise controlsysteem niet goed functioneert, zal het automatisch geannuleerd worden. -indicator of de -indicator (inDe dien aanwezig) op het voertuiginformatiedisplay zal dan gaan knipperen om de bestuurder te waarschuwen.
CRUISE CONTROL BEDIENEN ➃ ➄ Cruise controlsymbool De vooringestelde snelheid hervatten: Ingestelde snelheid Druk op de -schakelaar en laat weer los j A. Met cruise control is het mogelijk met snelheden boven 40 km/u (25 MPH) te rijden zonder uw voet op het gaspedaal te hoeven houden. De cruise control zal automatisch geannuleerd worden als de snelheid daalt tot onder ongeveer 33 km/u (21 MPH).
SNELHEIDSBEGRENZER (indien aanwezig) Een hogere snelheid instellen: Volg één van de volgende methodes om een hogere snelheid in te stellen. • • • Trap het gaspedaal in. Zodra de auto de gewenste rijsnelheid heeft, drukt u de schakelaar j B in en laat u deze los. Houd de -schakelaar j A ingedrukt om de ingestelde snelheid in stappen van 5 km/u (3 MPH) te verhogen.
ze de bediening van het gaspedaal niet kunnen belemmeren. Matten die niet geschikt zijn voor de auto kunnen een juiste werking van de snelheidsbegrenzer verhinderen. ➂ Hoofdschakelaar cruise control “AAN/UIT”. (Zie voor meer informatie “Cruise control (indien aanwezig)” eerder in dit hoofdstuk) De bedieningsschakelaars van de snelheidsbegrenzer zijn te vinden op het stuurwiel (rechterkant). De bedrijfsconditie van de snelbeidsbegrenzer wordt aan de bovenkant van het voertuiginformatiedisplay getoond.
Een snelheidslimiet annuleren Druk om een ingestelde snelheidslimiet te annuleren op de -schakelaar ➀. Het snelheidsbegrenzersymbool ➃ en de ingestelde snelheid ➄ op het voertuiginformatiedisplay gaan uit. Het is ook mogelijk de werking van de snelheidsbegrenzer te annuleren door het gaspedaal verder dan het weerstandspunt in te drukken. • • WAARSCHUWING Het kan zijn dat de auto accelereert wanneer de snelheidsbegrenzer wordt geannuleerd.
PARKEREN ECO-RAPPORT • • JVS0451XZ Wanneer de contactschakelaar in de OFF-stand staat, verschijnt het ECO-beheerdisplay. ➀ ➁ ➂ Vorige 5 ritten (historie) Huidige brandstofbesparing Beste brandstofbesparing Het resultaat van de ECO-evaluatie wordt getoond 30 seconden nadat de contactschakelaar in de ONstand is gezet en de auto tenminste 500 meter (1/3 mijl) heeft gereden. ➀: Het gemiddelde brandstofverbruik over de vorige 5 ritten wordt weergegeven.
HEUVELOP MET STOEPRAND ➁ Draai de wielen van de stoeprand weg en laat het voertuig zover achteruit rijden tot één wiel zacht de stoeprand raakt. Zet de auto dan op de parkeerrem. HEUVELOP OF HEUVELAF, ZONDER STOEPRAND ➂ SSD0488Z Draai de wielen naar de berm van de weg, zodat de auto naar de berm rolt als hij in beweging komt. Zet de auto dan op de parkeerrem. 4. Model met afstandsbedieningsleutel: Model met linkse besturing Zet de contactschakelaar in de “OFF”-stand.
PARKEERSENSORSYSTEEM (SONAR) (indien aanwezig) • JVS0532XZ Het parkeersensorsysteem (sonar) produceert een geluidssignaal om de bestuurder erop te wijzen dat er obstakels vlakbij de bumper zijn. Wanneer de “Display”-knop op AAN is gezet, verschijnt de sensorweergave automatisch op het voertuiginformatiedisplay. • • WAARSCHUWING Hoewel het parkeersensorsysteem een handig hulpmiddel is, kan het de gebruikelijke handelingen die nodig zijn om correct te parkeren niet vervangen.
PARKEERSENSORSYSTEEM (SONAR) UIT-SCHAKELAAR • Wanneer de snelheid tenminste 10 km/u (6 MPH) bereikt en afneemt. De functie voor het automatisch aanzetten van het systeem kan aan- of uitgezet worden met de [Sensor]-toets in het [Parkeerassistentie]-menu. Zie “Voertuiginformatiedisplay” in hoofdstuk “2. Instrumenten en bedieningen”. INSTELLINGEN PARKEERSENSORSYSTEEM (SONAR) JVS0539XZ Wanneer de hoek van de auto een object nadert, verschijnen de indicatoren van de hoeksensor ➀.
RIJDEN MET AANHANGWAGEN Uw nieuwe auto is vooral bedoeld om passagiers en bagage te vervoeren. Door het trekken van een aanhangwagen worden de motor, de versnellingsbak en de stuur-, rem- en andere systemen extra zwaar belast. Rijden met een aanhangwagen zal bepaalde omstandigheden versterken, zoals het effect van zijwinden, slechte wegoppervlakken of passerende vrachtwagens. U moet uw rijstijl en snelheid aanpassen aan de omstandigheden.
BEVEILIGING VAN HET VOERTUIG Neem de volgende raadgevingen in acht als u uw auto onbeheerd achterlaat: • • • • • • • • • STUURBEKRACHTIGING WAARSCHUWING Haal de contactsleutel uit de contactschakelaar en neem de sleutel altijd mee bij het verlaten van de auto. Als de motor uitstaat of wordt uitgezet tijdens het rijden, zal de stuurbekrachtiging niet werken. De besturing van de auto wordt dan veel zwaarder. Sluit altijd alle ramen en vergrendel de portieren.
Wees op een glad wegdek extra voorzichtig met remmen, accelereren en terugschakelen. Abrupt remmen of fel accelereren kan leiden tot slippartijen en een ongeluk veroorzaken. Natte remmen Na wassen van het voertuig of rijden over natte wegen kunnen de remmen nat zijn. De remweg is hierdoor langer en het voertuig kan tijdens het remmen naar één kant trekken. den wanneer u op een glad wegdek moet remmen.
RIJDEN IN WINTERWEER Normale werking Het ABS-systeem werkt bij snelheden boven 5 tot 10 km/u (3 tot 6 MPH). De snelheid is afhankelijk van de staat van het wegdek. Als het ABS-systeem meet dat één of meer wielen op het punt staan te blokkeren, wordt er door de stuureenheid in snelle wisselingen hydraulische druk toe- en afgevoerd. Dit is vergelijkbaar met snel pompend remmen.
Sneeuwbanden met spikes hebben op natte of droge wegen mogelijk minder grip dan sneeuwbanden zonder spikes. 4. Indien gewenst kunnen sneeuwkettingen worden gebruikt. Controleer eerst wel of de sneeuwkettingen de bij de band passende maat hebben en houd u bij het aanbrengen aan de aanwijzingen van de fabrikant. Gebruik kettingspanners als dit door de fabrikant wordt aanbevolen. Losse kettingeinden moeten worden vastgemaakt of verwijderd, om schade aan de zijkant of carrosserie te voorkomen.
6 In geval van nood Schakelaar waarschuwingsknipperlichten.......................... Lekke band ................................................................................................... De auto stilzetten ............................................................................ Een lekke band verwisselen (voor modellen met een reservewiel)..................................................................... Een lekke band repareren (voor modellen met een reparatieset voor lekke banden)........
SCHAKELAAR WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN LEKKE BAND Volg bij een lekke band de instructies in dit hoofdstuk. DE AUTO STILZETTEN • • SIC2574Z De schakelaar voor de waarschuwingsknipperlichten werkt ongeacht de stand van de contactschakelaar, behalve wanneer de accu leeg is. Gebruik de waarschuwingsknipperlichten om andere weggebruikers te waarschuwen wanneer u in een noodgeval moet stoppen of parkeren.
Voor Double Cab-model Modellen met klapstoeltje: Het opbergvak voor gereedschap zit onder de achterbank. JVE0236XZ De krik en gereedschap zijn onder het klapstoeltje opgeborden. JVE0201XZ JVE0202XZ 1. Klap de achterbank omhoog ➀ en verwijder de deksels van het gereedschapopbergvak ➁. 2. Pak de krik en benodigde gereedschappen.
Reservewiel verwijderen Zoek de ovale opening onder het midden van de achterklep (indien aanwezig) of onder de kentekenplaat. Steek het T-vormig uiteinde van de krikstang door de opening en richt het naar de reservewiellier, pal boven het reservewiel. Plaats het T-vormig uiteinde van de krikstang in de T-vormige opening van de reservewiellier en draai de krikstang linksom ➂ zodat het reservewiel omlaag komt. Reik zodra het reservewiel helemaal is gezakt onder de auto ➃ om de borgketting te verwijderen.
• De wielen blokkeren • • • MCE0001DZ WAARSCHUWING Controleer of u het juiste wiel blokkeert om te voorkomen dat de auto in beweging komt, anders kunt u letsel oplopen. • • Krik nooit een auto omhoog met gebruik van een andere plaats dan het aangegeven krikpunt. Krik het voertuig nooit hoger op dan noodzakelijk is. Plaats geen wielblokken op of onder de krik. Start nooit de motor en laat deze ook nooit draaien terwijl de auto op de krik steunt.
Het voertuig omhoogkrikken: NCE492 Voor modellen met bladvering 6-6 In geval van nood
NCE130Z 3. Monteer de gemonteerde krikstang zoals afgebeeld in de krik. 4. Krik de auto voorzichtig op totdat de band loskomt van de grond. 5. U brengt de auto veilig omhoog door de krikstang en de hendel met beide handen vast te houden en de hendel te draaien. Wiel verwijderen: 1. Verwijder de wielmoeren. 2. Verwijder de beschadigde band. NCE491 Voor modellen met spiraalveerophanging ➀ ➁ Voor voorwiel Voor achterwiel Verwijder de wielmoeren niet voordat de band is losgekomen van de grond.
Een reservewiel installeren 4. Laat de auto voorzichtig zakken totdat de band op de grond rust. 5. Zet de wielmoeren stevig met de wielmoersleutel in de aangegeven volgorde vast. 6. Laat het voertuig helemaal zakken. Draai de wielmoeren zo snel mogelijk met het voorgeschreven aanhaalmoment vast met een momentsleutel. Aanhaalmoment van de wielmoeren: 133 N·m (13,6 kg-m, 98 ft-lb) JVE0208XZ • • WAARSCHUWING Gebruik nooit wielmoeren die niet met uw auto zijn meegeleverd.
• • Verzink de reparatieset voor lekke banden niet. De reparatieset voor lekke banden tevoorschijn halen Gebruik de reparatieset voor lekke banden niet onder de volgende omstandigheden. Neem contact op met een erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf, of met een professionele pechhulpdienst. Haal de reparatieset voor lekke banden uit de daarvoor bestemde ruimte onder de linker achterstoel.
4. Schroef de fles rechtsom op de fleshouder van de luchtcompressor. 5. Verwijder de dop van het ventiel van de lekke band. SCE0867Z 1. Verwijder de snelheidsbeperkingsticker uit de compressor* en plaats deze op een plek die goed zichtbaar is voor de bestuurder tijdens het rijden. SCE0870Z *: De uitvoering van de compressor kan mogelijk verschillen afhankelijk van het model. 6. Verwijder de beschermdop van de slang en schroef de luchtslang j A van de compressor stevig op het bandventiel.
WAARSCHUWING Om ernstig lichamelijk letsel tijdens het gebruik van de reparatieset voor lekke banden te voorkomen. • NCE479 • OPMERKING Gebruik de elektrische aansluiting op het onderste gedeelte van het dashboard ➀. 7. Controleer de voorgeschreven bandenspanning op de bandenspanningssticker die op de middelste deurstijl aan bestuurderszijde is aangebracht. 8. Zet de contactschakelaar in de ACC-stand.
STARTEN MET STARTKABELS Als de bandenspanning gelijk is aan of hoger is dan 130 kPa (19 psi) maar lager dan de voorgeschreven spanning: Zet de compressorschakelaar in de Aan-stand (−) en pomp de band op tot de voorgeschreven spanning. Herhaal vervolgens de procedure vanaf stap 8. • Als de bandenspanning weer daalt kan de band niet met deze reparatieset worden gerepareerd. Neem contact op met een erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf.
Model met handgeschakelde versnellingsbak (MT): Zet de schakelpook in de N-stand (vrij). 4. Zet alle overbodige elektrische systemen uit (koplampen, verwarming, airconditioning, etc.). 5. Zet de contactschakelaar in de OFF-stand. 6. Verwijder de ontluchtingsdoppen op de accu, indien aanwezig. 7. Leg een uitgewrongen vochtige doek over de accu zodat er minder explosiegevaar is. 8. Sluit de startkabels aan in de afgebeelde volgorde (➀, ➁, ➂, ➃). LET OP • • • NCE477 Modellen met M9T 2,3DCI-motor 1.
STARTEN DOOR AANDUWEN een wil aanslaan, zet de contactschakelaar dan in de “LOCK”-stand en wacht minstens 10 seconden voordat u opnieuw probeert te starten. 12. Verwijder nadat de motor van uw auto is aangeslagen de startkabels zorgvuldig in de omgekeerde volgorde als in de afbeelding (➃, ➂, ➁, ➀). 13. Verwijder de doek waarmee de accu werd afgedekt, deze is mogelijk vervuild door giftig accuzuur. 14. Breng de eventueel losgehaalde ontluchtingsdoppen weer aan.
UW VOERTUIG SLEPEN 4. Model met automatische versnellingsbak: Zet de schakelhendel in de P-stand (parkeren). Model met handgeschakelde versnellingsbak: Zet de schakelpook in de N-stand (vrij). ZET DE MOTOR NIET AF. 5. Open alle ramen. 6. Zet de airconditioning uit. Zet de temperatuurknop naar de hoogste stand en zet de aanjagersnelheidregelaar op hoge snelheid. 7. Stap uit de auto. 8. Kijk en luister voordat u de motorkap opent of u stoom of koelvloeistof ziet of hoort ontsnappen uit de radiator.
SLEEPWIJZE AANBEVOLEN DOOR RENAULT 2. Zet het stuurwiel vast in de rechtuitstand met een touw of iets dergelijks. 4. Maak tijdens het slepen altijd veiligheidskettingen vast. Modellen met tweewielaandrijving (2WD) slepen 3. Zet de schakelpook in de N-stand (vrij). Slepen met alle wielen op de grond: 4. Geef de parkeerrem vrij. RENAULT adviseert om het voertuig op een dieplader te plaatsen, zoals afgebeeld. 5. Maak de veiligheidskettingen vast voor het slepen.
Modellen met vierwielaandrijving (4WD) slepen Een vastzittend voertuig lostrekken NCE476 • • JVE0209XZ ACE0705 RENAULT adviseert om uw voertuig te laten slepen met alle wielen van de grond, zoals afgebeeld, of zet uw voertuig op een dieplader. LET OP Sleep modellen met 4WD altijd met alle wielen van de grond. Als u dit wel doet, veroorzaakt u ernstige en kostbare schade aan de aandrijflijn. WAARSCHUWING Laat omstanders uit de buurt van de sleepkabel blijven als het voertuig wordt losgetrokken.
• Het sleepoog wordt onderworpen aan een enorme belasting wanneer het gebruikt wordt om een vastzittend voertuig los te trekken. Trek de trekinrichting altijd recht vanuit het voertuig. Trek nooit aan het sleepoog vanuit een hoek. LET OP Zorg dat de sleepkabel langzaam aangespannen wordt zodat deze niet breekt.
7 Verzorging van koetswerk en interieur Reinigen van koetswerk ..................................................................... Wassen..................................................................................................... Vlekken verwijderen ...................................................................... In de was zetten ............................................................................... Ruiten............................................................................
REINIGEN VAN KOETSWERK • Zorg goed voor uw auto als u de fraaie aanblik van uw auto wilt behouden. Parkeer de auto steeds zoveel mogelijk in een garage of onder een afdak om kans op lakschade te verkleinen. • Moet u toch in de open lucht parkeren, kies dan een plekje in de schaduw of gebruik een afdekhoes om de auto te beschermen. Let erop dat u de lak niet beschadigt wanneer u de overtrek aanbrengt of verwijdert.
IN DE WAS ZETTEN ONDERZIJDE LET OP Wanneer u uw auto regelmatig in de was zet, beschermt u de laklaag en blijft de auto er langer als nieuw uitzien. In gebieden waar wegenzout wordt gestrooid, moet de onderzijde van de auto regelmatig worden schoongemaakt. Dit voorkomt vuil- en zoutaanslag waardoor de onderzijde en de ophanging sneller kunnen gaan roesten.
REINIGEN VAN HET INTERIEUR Verwijder regelmatig los vuil en stof van de interieurafwerking, kunststofdelen en stoelen met een stofzuiger of een zachte borstel. Neem vinyl en leer af met een schone en zachte, in sop gedrenkte lap en droog de onderdelen vervolgens met een droge doek. Door het leer regelmatig te reinigen en te verzorgen blijft het mooi. Lees eerst de gebruiksaanwijzing voordat u een textielbeschermer gebruikt.
ROESTPREVENTIE Met deze middelen kunt u de elektrische geleidingsdraden, zoals de elementen van de radioantenne of van de achterruitverwarming, beschadigen. VEILIGHEIDSGORDELS • • WAARSCHUWING Laat natte veiligheidsgordels nooit terugrollen in de oprolautomaat. Gebruik nooit bleekmiddel, kleurmiddelen of chemische oplosmiddelen om de veiligheidsgordels te reinigen. Deze kunnen de gordelband in ernstige mate verzwakken.
In sommige gebieden kan extra bescherming tegen roestvorming en corrosie nodig zijn; raadpleeg hiervoor een erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf.
8 Onderhoud en doe-het-zelf Onderhoudsvereisten .......................................................................... 8-2 Periodiek onderhoud .................................................................... 8-2 Algemeen onderhoud .................................................................. 8-2 Waar u naartoe kunt voor onderhoud ............................ 8-2 Algemeen onderhoud ..........................................................................
ONDERHOUDSVEREISTEN Enig dagelijks en regelmatig onderhoud is nodig om de goede mechanische conditie van uw auto te behouden, zoals ook de emissie- en motorprestaties. Het is de verantwoordelijkheid van de eigenaar om ervoor te zorgen dat zowel het voorgeschreven als het algemene onderhoud worden uitgevoerd. Als eigenaar van het voertuig bent u de enige die ervoor kan zorgen dat deze goed wordt onderhouden.
Verlichting*: Maak de koplampen regelmatig schoon. Controleer of de koplampen, remlichten, achterlichten, richtingaanwijzers en andere lichten allemaal goed werken en correct zijn gemonteerd. Controleer tevens de afstelling van de koplampen. Wanneer de voorbanden een andere maat hebben dan de achterbanden, is het niet mogelijk de banden te wisselen.
Wis-/wassysteem voorruit*: Controleer of de wissers en sproeiers goed werken en de wissers geen strepen trekken. Onder de motorkap en onder de auto De onderstaande onderhoudspunten moeten periodiek worden uitgevoerd (bijvoorbeeld elke keer als u het oliepeil controleert of gaat tanken). Accu (behalve onderhoudsvrije accu's)*: Controleer het vloeistofniveau in elke accucel. Het moet tussen het en streepje liggen.
INSPECTIEPUNTEN MOTORRUIMTE • • • tor kan op elk moment zonder waarschuwing beginnen te werken, ook als de contactschakelaar in de OFF-stand staat en de motor niet draait. Om letsel te voorkomen moet u altijd de massakabel van de accu losmaken voordat u in de buurt van de ventilator werkt. Draag altijd een beschermende bril wanneer u aan de auto werkt.
MOTOROLIE De radiator is afgesloten met een dop met een overdrukventiel. Gebruik alleen een originele radiatordop van RENAULT of een gelijkwaardig product wanneer u deze moet vervangen, om schade aan de motor te voorkomen. MOTORKOELVLOEISTOFNIVEAU CONTROLEREN MOTORKOELVLOEISTOF VERVERSEN Neem contact op met een erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf als verversen noodzakelijk is.
AdBlue®-TANK (indien aanwezig voor model met dieselmotor) LET OP • • Controleer het oliepeil regelmatig. Als de motor met een te laag oliepeil draait, kan er motorschade optreden die niet gedekt wordt door de garantie. Het is normaal dat er tussen twee verversingsbeurten of tijdens de inrijperiode wat olie bijgevuld moet worden, afhankelijk van de omstandigheden waaronder de auto wordt gebruikt.
AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAKVLOEISTOF (ATF) (indien aanwezig) AANDRIJFRIEM STUURBEKRACHTIGINGSVLOEISTOF MODEL MET AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK MET 7 VERSNELLINGEN (AT) Neem contact op met een erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf als controle of vervanging nodig is. LET OP • JVM0534XZ M9T 2,3DCI-motor 1. Compressor airconditioning 2. Krukaspoelie 3. Geleiderol 4. Waterpomp 5. Dynamo 6. Automatische riemspanner 7.
REMMEN PARKEERREM CONTROLEREN WAARSCHUWING Neem contact op met een erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf om het remsysteem te laten controleren als het rempedaal niet meer terugkeert naar de normale stand. SDI1447AZ Trek de parkeerrem langzaam maar zeker aan vanuit de onderste stand. Valt het aantal klikken buiten het opgegeven bereik, neem dan contact op met een erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf.
REMVLOEISTOF Als de remmen niet goed werken, laat ze dan nakijken door een erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf. • • • WAARSCHUWING Gebruik uitsluitend nieuwe vloeistof uit een verzegelde container. Oude, slechte of vervuilde vloeistof kan het remsysteem beschadigen. Door het gebruik van verkeerde vloeistoffen kan het remsysteem beschadigd worden, met een nadelig effect op het remvermogen. Reinig de vuldop voordat u deze verwijdert.
RUITENSPROEIERVLOEISTOF KOPPELINGSVLOEISTOF (indien aanwezig) • • • WAARSCHUWING Gebruik uitsluitend nieuwe vloeistof uit een verzegelde container. Oude, slechte of vervuilde remvloeistof kan het koppelingssysteem beschadigen. Reinig de vuldop voordat u deze verwijdert. Koppelingsvloeistof is giftig en moet worden bewaard in duidelijk herkenbare flessen of bakken buiten het bereik van kinderen.
ACCU LET OP • • Gebruik de antivries voor het motorkoelsysteem niet in de ruitensproeiervloeistof. U kunt daarmee schade toebrengen aan de lak. Gebruik altijd een ruitensproeiervloeistof die aangeraden wordt door een erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf. Waarschuwingssymbolen voor de accu ➀ ➁ m Rook nooit in de buurt van de accu. Stel de accu niet bloot aan open vuur of elektrische vonken. Bescherm uw ogen Ga voorzichtig met de accu om.
VOERTUIGACCU Controleer het vloeistofniveau in elke accucel. Het accuvloeistofniveau moet tussen MAXIMUM ➀ en MINIMUM ➁ zijn. WAARSCHUWING Gebruik het voertuig niet als het vloeistofniveau in de accu laag is. Een laag accuvloeistofniveau kan leiden tot een hogere belasting van de accu, hetgeen warmte kan genereren, de levensduur van de accu kan verminderen en in sommige gevallen kan dit leiden tot een explosie. Als cellen moeten worden bijgevuld, gebruikt u uitsluitend gedistilleerd water.
• Plaats de batterij met de + zijde naar beneden j C. 3. Sluit het klepje goed en plaats de schroef terug. 4. Druk op de knoppen om de werking te controleren. Neem contact op met een erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf als u hulp nodig hebt bij het vervangen. BATTERIJ VAN DE AFSTANDSBEDIENINGSLEUTEL (indien aanwezig) Batterij van de afstandsbedieningsleutel vervangen LET OP • • NDI1687 Om de batterij te vervangen: 1.
LUCHTFILTER Wanneer u het filter vervangt, veeg dan de binnenzijde van het luchtfilterhuis en het deksel goed schoon met een vochtige doek. 3. Vervang de batterij door een nieuwe. • • • Aanbevolen type: CR2025 of gelijkwaardig Raak de printplaat en de elektrische contacten niet aan; hierdoor kunt u storing veroorzaken. Plaats de batterij met de $ zijde naar beneden. JVM0451XZ • SDI2452Z 4. Breng de boven- en onderuiteinden ➀ op dezelfde hoogte en duw ze dan tegen elkaar zodat ze goed sluiten ➁. 5.
RUITENWISSERBLADEN WISSERBLADEN VOORRUIT Reinigen Als de voorruit niet helder wordt na gebruik van de ruitensproeier of als het ruitenwisserblad trekt tijdens het wissen, zit er mogelijk was of een soortgelijke stof op het wisserblad en/of op de voorruit. Maak de voorruit aan de buitenzijde schoon met een oplossing van ruitensproeiervloeistof of met een zacht zeepsopje. De voorruit is schoon als zich geen losse druppels vormen tijdens het spoelen met schoon water.
VARIABELE SPANNINGSREGELING (indien aanwezig) De variabele spanningsregeling meet de hoeveelheid elektrische ontlading van de accu en regelt de spanning die door de dynamo wordt gegenereerd. LET OP • SDI2048Z Vervangen • De accessoires dienen niet direct aan de accupool geaard te worden. Indien u dit wel doet, zal de variabele spanningsregeling overbrugd worden en zal de accu van de auto mogelijk niet volledig opgeladen worden.
ZEKERINGEN MOTORRUIMTE Gebruik nooit ander materiaal (bedrading, aluminiumfolie. enz.) in plaats van een zekering. Hierdoor kan het elektrisch systeem beschadigd raken of kan er brand ontstaan. De plaats en stroomsterkte van de zekeringen staan vermeld op de onderkant van het deksel van de zekeringkast. 7. Als de zekering is doorgebrand j A , vervang deze dan door een nieuwe zekering j B.
PASSAGIERSRUIMTE Hoofdzekeringkast NDI1689 NDI1688 1. Zorg ervoor dat de contactschakelaar in de OFFstand staat. 8. Als de zekering is doorgebrand ➁, vervang deze dan door een nieuwe zekering ➂. 2. Zorg ervoor dat de koplampen zijn uitgeschakeld. 9. Installeer het handschoenenkastje door de verwijderingsstappen in omgekeerde volgorde uit te voeren. 3. Open het handschoenenkastje. 4.
Extra zekeringkast Schakelaar voor langdurige opslag (indien aanwezig) nodig de schakelaar zelf te vervangen. Verwijder in dit geval de schakelaar voor langdurige opslag en vervang de zekering ervan met een nieuwe zekering van dezelfde amperage. De zekeringschakelaar voor langdurige opslag verwijderen: 1. Zorg ervoor dat de contactschakelaar op OFF of LOCK staat wanneer u de zekeringschakelaar voor langdurig opslag wilt verwijderen. 2. Zorg ervoor dat de koplampen zijn uitgeschakeld. 3.
LICHTEN KOPLAMPEN Gloeilampen van halogeen-koplampen verwisselen Als het regent of als u uw auto laat wassen in een automatische wasstraat kan het gebeuren dat de binnenkant van de lens van de buitenverlichting tijdelijk beslaat. Oorzaak hiervan is het temperatuurverschil tussen de binnenkant en de buitenkant van de lens. Dit is geen storing. Als er grote waterdruppels aan de binnenkant van het lampglas zichtbaar zijn, neem dan contact op met een erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf.
lampbehuizing kunnen binnendringen en de prestaties van de lamp nadelig kunnen beïnvloeden. De koplamphoogte hoeft niet afgesteld te worden als alleen de lampen zijn vervangen. Wanneer de koplamphoogte moet worden afgesteld, neem dan contact op met een erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf.
PLAATS VAN LAMPEN 1. Richtingaanwijzer voor 2. Koplamp (halogeen) 3. Kaartleeslampje 4. Binnenverlichting (indien aanwezig) 5. Mistvoorlamp (indien aanwezig) of Dagrijlicht (indien aanwezig bij model met halogeen koplamp) 6. Stadslicht 7. Zijrichtingaanwijzer (indien aanwezig) 8. Instaplicht (indien aanwezig) 9. Koplamp (grootlicht) (LED) 10. Koplamp (dimlicht) (LED) 11. Dagrijlicht (LED) 12. Leeslampje achterin (indien aanwezig) 13. Hooggemonteerd derde remlicht (indien aanwezig) 14.
NDI1681 Richtingaanwijzer voor NDI1680 SDI2306 Stadslicht (gloeilamp) NDI1682 Mistvoorlamp (indien aanwezig) of dagrijverlichting (indien aanwezig) m: m: VERWIJDEREN INSTALLEREN Vervangingsprocedures Alle overige lichten zijn van het type A, B, C, D of E. Verwijder bij vervanging van een lampje eerst het lampglas en/of de beschermkap.
NDI1690 Combinatielicht achter (richtingaanwijzer, remlicht, achteruitrijlicht) (modellen zonder laadbak) ➀: ➁: ➂: NDI1683 Richtingaanwijzer opzij (op zijkant aan voorkant) (indien aanwezig) Remlicht/achterlicht Richtingaanwijzer Achteruitrijlicht NDI1691 Combinatielicht achter (richtingaanwijzer, remlicht, achteruitrijlicht) (modellen met laadbak) 1. Draai de twee schroeven j A los en verwijder het combinatielicht achter van de auto. 2.
SDI1845Z Binnenverlichting (indien aanwezig) JVM0553XZ JVM0464XZ Kentekenplaatverlichting 8-26 Onderhoud en doe-het-zelf Instaplicht (indien aanwezig) SDI1839Z Make-upspiegelverlichting (indien aanwezig)
BANDEN EN WIELEN Zie bij een lekke band “Lekke band” in hoofdstuk “6. In geval van nood”. BANDENSPANNING Controleer de bandenspanning regelmatig, ook die van het reservewiel. Een verkeerde bandenspanning verkort de levensduur van de band en heeft een nadelige invloed op de rijeigenschappen van de auto. Controleer de bandenspanning als de banden koud (COLD) zijn. De toestand van de banden wordt aangemerkt als KOUD als de auto 3 uur of langer stil heeft gestaan of minder dan 1,6 km (1 mijl) heeft gereden.
SNEEUWKETTINGEN BANDEN WISSELEN beïnvloeden, met kans op ongevallen en letsel. Neem in geval van twijfel contact op met een erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf, of met de bandenfabrikant. Het gebruik van sneeuwkettingen is niet overal toegestaan. Informeer daarom eerst bij lokale instanties of u dergelijke kettingen wel mag monteren. Sneeuwkettingen moeten de juiste maat hebben voor de banden van uw auto en moeten worden gemonteerd volgens de aanwijzingen van de fabrikant.
LEEFTIJD VAN DE BAND Gebruik nooit een band die ouder is dan zes jaar, ook als hij nog nooit is gebruikt. De kwaliteit van oudere en/of veelgebruikte banden wordt minder. Laat uw wielen regelmatig controleren en uitbalanceren door een reparatiebedrijf of, indien gewenst, door een erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf. VERVANGEN VAN BANDEN EN WIELEN WAARSCHUWING Monteer nooit een vervormd wiel, ook niet indien gerepareerd.
NOTITIES 8-30 Onderhoud en doe-het-zelf
9 Technische informatie Aanbevolen vloeistoffen/smeermiddelen en inhoudsmaten............................................................................................ Brandstofinformatie...................................................................... Automatische versnellingsbakvloeistof (ATF)............ Koelvloeistof en smeermiddel voor airconditioningsysteem.............................................................. Motor.......................................................................
AANBEVOLEN VLOEISTOFFEN/SMEERMIDDELEN EN INHOUDSMATEN Raadpleeg het onderhoudsboekje van uw voertuig voor informatie over de aanbevolen vloeistoffen/ smeermiddelen en de inhoudsmaten. BRANDSTOFINFORMATIE Dieselmotor* Compatibele brandstoffen voor dieselmotoren De dieselmotor is compatibel met de huidige en toekomstige Europese normen voor biobrandstoffen. m Dieselbrandstof conform de norm EN16734 en gemengd met een biobrandstof conform de norm EN14214 (bevat tussen 0 en 10% methylesters van vetzuren).
MOTOR Motormodel M9T 2,3DCI Type Diesel, 4-takt Cilinderopstelling Boring x Slag 4 cilinders, in lijn mm (in) 85 × 101,3 (3,346 × 3,988) Cilinderinhoud cm3 (cu in) 2.
BANDEN EN WIELEN Band Traditioneel Reserve Traditioneel Wiel Reserve Maat 205R16C 110/108 S 255/70R16 111 T/108/104 S Maat Traditioneel Traditioneel Maat 16 × 6J 16 × 7J 18 × 7J 55 (2,17) 45 (1,77) 45 (1,77) Offset mm (in) Traditioneel 255/70R16 Maat Traditioneel Traditioneel 16 × 7J Offset Traditioneel Traditioneel 45 (1,77) Zie de bandensticker op uw auto voor de aanbevolen spanning van koude banden (COLD).
AFMETINGEN DOUBLE CAB mm (in) Double Cab Soort carrosserie Totale lengte Totale breedte Totale hoogte Modellen zonder vloer en achterbumper 5.120 (201,6) Modellen met vloer en zonder achterbumper 5.300 (208,6) Modellen met vloer en achterbumper 5.330 (209,8) Modellen met brede carrosserie Modellen met vierwielaandrijving (4WD) Spoorbreedte voor Spoorbreedte achter Wielbasis 1.850 (72,8) 1.805 (71,1)*2*3*4 1.810 (71,3)*2*4 1.840 (72,4)*1 1.570 (61,8) 1.570 (61,8) 3.
KING CAB mm (in) King Cab Soort carrosserie Totale lengte Totale breedte Totale hoogte Modellen zonder vloer en achterbumper 5.120 (201,6) Modellen met vloer en zonder achterbumper 5.225 (205,7) Modellen met vloer en achterbumper 5.255 (206,9) Modellen met smalle carrosserie 1.790 (70,5) Modellen met brede carrosserie 1.850 (72,8) Modellen met tweewielaandrijving (2WD) 1.780 (70,1)*1 Modellen met vierwielaandrijving (4WD) 1.780 (70,1)*1 1.785 (70,3)*2 1.
REIZEN OF REGISTREREN IN EEN ANDER LAND VOERTUIGIDENTIFICATIE Als u van plan bent om naar een ander land te reizen, controleer dan eerst of de voor uw voertuig benodigde brandstof wel beschikbaar is in dat land. Het gebruik van brandstof met een laag cetaan-/ octaangetal kan schade aan de motor veroorzaken. Controleer daarom of de benodigde brandstof verkrijgbaar is waar u ook heengaat. Raadpleeg het begin van dit hoofdstuk voor aanvullende informatie over de aanbevolen brandstof.
SPECIFICATIESTICKER VOOR AIRCONDITIONING MOTORSERIENUMMER NTI405 JVT0367XZ M9T 2,3DCI-motor NTI403 Het nummer is zoals afgebeeld op de motor ingeslagen. BANDENSPANNINGSSTICKER NTI406 De bandenspanningen in koude toestand staan vermeld op de bandenspanningssticker die op het achterportier aan bestuurderszijde is aangebracht (King Cab-model). 9-8 Technische informatie De specificatiestickers voor de airconditioning zijn aan de onderkant van de motorkap aangebracht zoals afgebeeld.
RF-ZENDER INSTALLEREN Voor landen die voldoen aan VN Reglement Nr.10 of gelijkwaardig: De installatie van een RF-zender in de auto kan van invloed zijn op elektrische apparatuur en systemen. Raadpleeg een erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf voor voorzorgsmaatregelen of speciale aanwijzingen betreffende de installatie. Op verzoek zal uw erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf gedetailleerde informatie (frequentieband, voeding, stand van de antenne, installatierichtlijnen, enz.
RADIOGOEDKEURINGSNUMMER EN INFORMATIE GOEDKEURING RADIOFREQUENTIES Alle apparatuur die werkt op radiofrequenties en die tijdens de productie op de reeks voertuigen gemonteerd is, voldoet aan de vereisten van de Richtlijn Radioapparatuur (RED) 2014/53/EU De landen waar deze richtlijn geldig is of die deze accepteren zijn: Albanië, Oostenrijk, België, Bosnië-Herzegovina, Bulgarije, Kroatië, Cyprus, Tsjechische Republiek, Denemarken, Estland, Finland, Frankrijk, Frans-Guyana, Georgië, Duitsland, Griekenland, G
NOTITIES Technische informatie 9-11
NOTITIES 9-12 Technische informatie
NOTITIES Technische informatie 9-13
NOTITIES 9-14 Technische informatie
10 Index 360 graden camera ................................................................................ 4-11 – Bediening .............................................................................................. 4-14 – Bedieningswenken ....................................................................... 4-20 – Richtlijnen ................................................................................. 4-15, 4-17 A Aandrijfriem ....................................................................
– Statuslampje ........................................................................................ 2-11 – Voorpassagiersairbagschakelaar ....................................... 1-37 Airconditioning – Koelvloeistof en smeermiddel ................................................. 9-2 – Specificatiesticker ............................................................................ 9-8 – Ventilatieroosters ..........................................................................
– Vulklep ..................................................................................................... 3-18 Buitenzijde – Lichten — Informatie over lampen .................................... 8-22 – Overzicht ................................................................................................. 0-3 C Consolevak .................................................................................................. 2-37 Contact – Contactdrukknop .................................................
Hill Start Assist-systeem ................................................................... 5-34 Hoofdsteunen ............................................................................................... 1-6 – Afstellen ........................................................................................... 1-6, 1-8 – Installatie .................................................................................................. 1-7 – Verwijderen ........................................................
Luchtfilter ...................................................................................................... 8-15 Luchtverfrissers .......................................................................................... 7-4 M Make-up spiegel – Lichten ................................................................................................... 2-43 Meters en tellers ......................................................................................... 2-2 – Brandstof .......................
P Parkeerrem – Controleren ........................................................................................... 8-9 – Winterweer ......................................................................................... 5-48 Parkeersensoren .................................................................................... 5-42 – Indicator ................................................................................................ 5-42 – OFF-schakelaar ............................................
– – – – Ruitensproeiervloeistof ............................................................... Werking (voorruit) ........................................................................... Wis-/wasschakelaar ...................................................................... Wisserbladen vervangen ........................................................... 8-11 2-31 2-31 8-17 S Schakelaar waarschuwingsknipperlichten ........................... 6-2 Schakelaars – Achterruitverwarming .................
– Inklappen ................................................................................................. 1-5 – ISOFIX-kinderzitjes ............................................................... 1-18, 1-19 – Klapstoeltje ............................................................................................. 1-6 – Lendensteun ......................................................................................... 1-4 – Universele kinderzitjes (voorstoel en achterbank) .
– Lichten ................................................................................................... 8-24 – Luchtfilter ............................................................................................. 8-15 – Motorkoelvloeistof ........................................................................... 8-6 – Motorolie .................................................................................................. 8-7 – Motoroliefilter ..................................................
Zender – Radio .......................................................................................................... 9-9 Zijvakjes in de console ........................................................................ 2-38 Zonnekleppen ........................................................................................... 2-39 – Kaarthouder ...................................................................................... 2-39 Zonwering ..........................................................
INFORMATIE VOOR BIJ HET TANKSTATION BRANDSTOFINFORMATIE Dieselmotor* Compatibele brandstoffen voor dieselmotoren De dieselmotor is compatibel met de huidige en toekomstige Europese normen voor biobrandstoffen. Dieselbrandstof conform de norm EN16734 en gemengd met een biobrandstof conform de norm EN14214 (bevat tussen 0 en 10% methylesters van vetzuren). M9T 2,3DCI-motor: Diesel met een cetaangetal van meer dan 50 en een zwavelgehalte van minder dan 10 ppm (EN590) moet gebruikt worden.
AIRBAGSTICKER (indien aanwezig)
KORTE INHOUDSOPGAVE • • • • • In geval van nood ... 6-2 (Lekke band, motor start niet, oververhitting, slepen) Starten en rijden ... 5-2 Aflezen van meters en tellers ... 2-2 Onderhoud en doe-het-zelf ... 8-2 Technische informatie ...
ONDERHOUDSBLADEN (1/6) VIN:.......................................................................................................................................... Km (mijl): Datum: Soort werkzaamheden: Onderhoudsbeurt ............................................................ Anti-corrosie controle: OK *Zie specifieke pagina Datum: Soort werkzaamheden: Onderhoudsbeurt ............................................................
ONDERHOUDSBLADEN (2/6) VIN:.......................................................................................................................................... Km (mijl): Datum: Soort werkzaamheden: Onderhoudsbeurt ............................................................ Anti-corrosie controle: OK *Zie specifieke pagina Datum: Soort werkzaamheden: Onderhoudsbeurt ............................................................
ONDERHOUDSBLADEN (3/6) VIN:.......................................................................................................................................... Km (mijl): Datum: Soort werkzaamheden: Onderhoudsbeurt ............................................................ Anti-corrosie controle: OK *Zie specifieke pagina Datum: Soort werkzaamheden: Onderhoudsbeurt ............................................................
ONDERHOUDSBLADEN (4/6) VIN:.......................................................................................................................................... Km (mijl): Datum: Soort werkzaamheden: Onderhoudsbeurt ............................................................ Anti-corrosie controle: OK *Zie specifieke pagina Datum: Soort werkzaamheden: Onderhoudsbeurt ............................................................
ONDERHOUDSBLADEN (5/6) VIN:.......................................................................................................................................... Km (mijl): Datum: Soort werkzaamheden: Onderhoudsbeurt ............................................................ Anti-corrosie controle: OK *Zie specifieke pagina Datum: Soort werkzaamheden: Onderhoudsbeurt ............................................................
ONDERHOUDSBLADEN (6/6) VIN:.......................................................................................................................................... Km (mijl): Datum: Soort werkzaamheden: Onderhoudsbeurt ............................................................ Anti-corrosie controle: OK *Zie specifieke pagina Datum: Soort werkzaamheden: Onderhoudsbeurt ............................................................
ANTI-CORROSIE CONTROLE (1/6) Als de voortzetting van de garantie onderworpen is aan herstelwerkzaamheden, wordt dit hieronder aangegeven VIN:......................................................................................................
ANTI-CORROSIE CONTROLE (2/6) Als de voortzetting van de garantie onderworpen is aan herstelwerkzaamheden, wordt dit hieronder aangegeven VIN:......................................................................................................
ANTI-CORROSIE CONTROLE (3/6) Als de voortzetting van de garantie onderworpen is aan herstelwerkzaamheden, wordt dit hieronder aangegeven VIN:......................................................................................................
ANTI-CORROSIE CONTROLE (4/6) Als de voortzetting van de garantie onderworpen is aan herstelwerkzaamheden, wordt dit hieronder aangegeven VIN:......................................................................................................
ANTI-CORROSIE CONTROLE (5/6) Als de voortzetting van de garantie onderworpen is aan herstelwerkzaamheden, wordt dit hieronder aangegeven VIN:......................................................................................................
ANTI-CORROSIE CONTROLE (6/6) Als de voortzetting van de garantie onderworpen is aan herstelwerkzaamheden, wordt dit hieronder aangegeven VIN:......................................................................................................
RENAULT S.A.S. SOCIÉTÉ PAR ACTIONS SIMPLIFIÉE AU CAPITAL DE 533 941 113 € - 13-15, QUAI LE GALLO 92100 BOULOGNE-BILLANCOURT R.C.S. NANTERRE 780 129 987 — SIRET 780 129 987 03591 - TÉL.