Operation Manual

Normale werking
Het ABS-systeem werkt bij snelheden boven 5tot
10 km/u (3 tot 6MPH). De snelheid is afhankelijk van
de staat vanhet wegdek.
Als het ABS-systeem meet dat één of meer wielen
op het punt staanteblokkeren, wordt er door de
stuureenheid in snellewisselingenhydraulische
druk toe- en afgevoerd. Dit is vergelijkbaar met snel
pompend remmen. Ukunt trillingen in het rempe-
daal voelen en een geluidonderdemotorkaphoren
of trillingen in de regeleenheid voelen terwijl dezein
werkingis. Dit is normaal en betekent dat het ABS-
systeemgoed werkt. Dit kanerwel op wijzen dat de
rijomstandigheden gevaarlijk zijn en dat er met
meer zorgvuldigheid moetworden gereden.
Als het differentieelslot (indien aanwezig) ingescha-
keld is, zal het ABS-waarschuwingslampje gaan
branden. Dit geeft aandat de antiblokkeerfunctie
niet volledig operationeel is. (Zie “Blokkeersysteem
achterdifferentieel (indien aanwezig)” eerder in dit
hoofdstukvoordefunctie vanhet achterdifferen-
tieelslot.)
WAARSCHUWING
Rijd onder alle omstandigheden altijd voor-
zichtig. Wees voorzichtig bij het optrekken en
gas minderen. Als utesnel gas geeftofgas
mindert, gaan de aandrijfwielen slippen,
waardoor de auto nog minder grip op de weg
heeft.
Vergeet niet dat uw remweg bij lage tempera-
turen langeris. Uzult eerder moeten remmen
dan op een droog wegdek.
Bewaar op gladde wegen dus meer afstand
tot uw voorligger.
Nat ijs (0°C, 32°F en ijzel), sneeuwenhardijs
zijn meestal ergglad en moeilijk berijdbaar.
Uw auto heeftdan veel minder grip.Rijden op
ijzel is niet aan te bevelen; wacht liever tot er
zand of pekelisgestrooid.
Pasopvoorgladdeplekken(ijslaag op de
weg). Door schaduwwerkingkunnen op goed
berijdbare wegensoms onverwacht derge-
lijkeplekken voorkomen. Merkt ueen derge-
lijkeijslaag in de verte op,rem dan af voordat
ueroverheen rijdt. Ga niet remmen als ueen-
maalopijsrijdt en vermijd op dat moment ook
plotselinge stuurmanoeuvres.
Gebruikdecruisecontrol nietopgladde we-
gen.
Door sneeuwkunnengevaarlijkeuitlaatgas-
senonder de auto blijven hangen.Houd de uit-
laatpijp en de omgevingrond de auto vrij van
sneeuw.
ACCU
Als de accu onder zeer koude weersomstandighe-
den niet volledig is opgeladen, bestaat het risicodat
de accuvloeistof bevriest en de accu beschadigd
raakt. Houddeaccuinoptimale staatdoorhem re-
gelmatig te controleren. Zie voor meer informatie
“Accu” in hoofdstuk “8. Onderhoudendoe-het-zelf”
in dit boekje.
MOTORKOELVLOEISTOF
Taphet koelsysteem af als de auto bij koud weer
buitenmoet worden geparkeerdterwijl hetkoelsys-
teem geen antivries bevat. Vulhet koelsysteem
weer bij voordat ugaat rijden. Zie voor meer infor-
matie“Motorkoelsysteem” in hoofdstuk“8. Onder-
houd en doe-het-zelf” in dit boekje.
BANDEN
1. Als usneeuwbanden hebt geïnstalleerdopde
voor-/achterwielen vanuwauto,dan moeten zij
dezelfde maat en beladingsgraad hebben en van
dezelfde constructie en soort(diagonaal, diago-
naalgordel en radiaal) zijn als de achter-/voor-
banden.
2. Als de auto regelmatig onder strenge winterse
omstandigheden wordt gebruikt, moeten
sneeuwbanden op alle vier de wielen gemon-
teerdworden.
3. Voor extragrip op gladde wegen is het raadzaam
spijkerbanden te gebruiken. In sommige landen
magudit soortbanden echterniet gebrui ken.
Informeer daarom eerst of udergelijkebanden
welmag monteren.
RIJDEN IN WINTERWEER
Starten en rijden 5-47