CLIO INSTRUCTIEBOEKJE
RENAULT adviseert ELF ELF ontwikkelt voor RENAULT een compleet assortiment smeermiddelen: f motoroliën f oliën voor handgeschakelde en automatische versnellingbakken Waarschuwing: voor een optimale werking van de motor, kan het gebruik van een smeermiddel beperkt zijn tot bepaalde modellen. Raadpleeg het onderhoudsdocument. De hightech eigenschappen van deze smeermiddelen zijn te danken aan de research voor de Formule 1.
Welkom aan boord van uw auto In dit instructieboekje worden aanwijzingen gegeven voor de bediening en het onderhoud, zodat u: – uw auto goed leert kennen waardoor u al zijn kwaliteiten, functies en zijn vele mogelijkheden ten volle kunt benutten. – de werking optimaal kunt houden door eenvoudige maar stipt op te volgen onderhoudsvoorschriften. – zonder overbodig tijdverlies zelf kleine storingen kunt verhelpen, waarvoor geen specialist nodig is.
0.
I N H O U D Hoofdstuk Ken uw auto .................................................................. 1 Rijden ............................................................................ 2 Comfort ......................................................................... 3 Onderhoud ................................................................... 4 Praktische tips ............................................................. 5 Technische gegevens ...........................................
0.
Hoofdstuk 1: Ken uw auto Sleutel, FM-afstandsbediening: algemeen, gebruik, extra portiervergrendeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . RENAULT-kaart: algemeen, gebruik, extra portiervergrendeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Portieren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Automatische portiervergrendeling tijdens het rijden. . . . .
Sleutel, FM-AFSTANDSBEDIENING: algemeen (1/2) A B 1 1 2 C 1 3 3 2 4 Sleutel A FM-afstandsbediening B of C 1 Gecodeerde contactsleutel, en sleutel van de portieren en de tankdopklep. 2 Vergrendelen van alle portieren. 3 Ontgrendelen van alle portieren. 5 4 4 Vergrendelen/ontgrendelen van alleen de achterklep (voor de afstandsbediening met drie knoppen). 5 Vergrendelen/ontgrendelen van het inzetstuk van de sleutel van de afstandsbediening C.
Sleutel, FM-AFSTANDSBEDIENING: algemeen (2/2) Bereik van de FMafstandsbediening Het bereik wordt beïnvloed door de omgeving. Let op bij het vasthouden van de afstandsbediening dat u niet per ongeluk op de knoppen drukt waardoor de portieren worden vergrendeld of ontgrendeld.
FM-AFSTANDSBEDIENING: gebruik (1/2) B A 2 2 Ontgrendelen van de portieren Afstandsbediening A of B Druk op de ontgrendelknop 2. Het ontgrendelen ziet u aan het één keer oplichten van de knipperlichten en de zijknipperlichten. Verantwoordelijkheid van de bestuurder Laat uw sleutel nooit, zelfs niet eventjes, in de auto liggen als u de auto verlaat en er een kind (of dier) in de auto zit.
FM-AFSTANDSBEDIENING: gebruik (2/2) Ontgrendelen/vergrendelen van alleen de achterklep B A (voor sommige landen) Druk op het knopje 5 om de achterklep te ontgrendelen of te vergrendelen. 1 Het ontgrendelen ziet u aan het één keer knipperen van de knipperlichten en zijknipperlichten als de portieren van de auto vergrendeld zijn.
FM-AFSTANDSBEDIENING: extra portiervergrendeling 1 Als de auto hiermee uitgerust is, kunnen hiermee de portieren worden vergrendeld en niet met de handgrepen aan de binnenkant van de portieren worden ontgrendeld (na het inslaan van een ruit om het portier van binnenuit te openen). 1 Activeren van de extra portiervergrendeling Drukt u twee keer snel achter elkaar op knop 1. Het vergrendelen ziet u aan het vijf keer oplichten van de knipperlichten en de zijknipperlichten.
RENAULT CARD: algemeen (1/2) Met de RENAULT card kunt u: 1 – de portieren, de achterklep en de tankdopklep vergrendelen/ontgrendelen (raadpleeg de volgende bladzijden); 2 – de motor starten (raadpleeg de paragraaf “Starten van de motor” in hoofdstuk 2). 3 4 1 Ontgrendelen van alle portieren. 2 Vergrendelen van alle portieren. 3 Vergrendelen/ontgrendelen van de achterklep. 4 Noodsleutel. Actieradius De card wordt gevoed door een batterij.
RENAULT CARD: algemeen (2/2) 5 4 Voor het gebruik van de noodsleutel, raadpleegt u de paragraaf “Portieren vergrendelen/ontgrendelen”. Het gebruik hiervan is incidenteel: hiermee kan het linker voorportier ontgrendeld of vergrendeld worden als de RENAULT card niet werkt: Na het openen van de auto met de noodsleutel, steekt u de . RENAULT card in de lezer om te kunnen starten.
RENAULT CARD AFSTANDSBEDIENING: gebruik Portieren vergrendelen 1 Druk op de vergrendelknop 2. Het vergrendelen ziet u aan het twee keer oplichten van de knipperlichten en de zijknipperlichten. 2 3 Als een portier (of de achterklep) geopend of niet goed gesloten is, of als een RENAULT card in de lezer is achtergebleven, worden de portieren snel vergrendeld en weer ontgrendeld en knipperen de knipperlichten en de zijknipperlichten niet.
RENAULT card “handsfree” afstandsbediening: gebruik (1/2) 2 3 1 Gebruik Voor de auto’s die hiermee zijn uitgerust, kan hiermee, naast de gebruiksmogelijkheden van de RENAULT card afstandsbediening, de auto automatisch vergrendeld/ontgrendeld worden als een RENAULT card zich in de toegangszone 1 bevindt. Ontgrendelen van de portieren en de achterklep Draag de RENAULT card bij u en loop naar de auto.
RENAULT card “handsfree” afstandsbediening: gebruik (2/2) 2 4 Vergrendelen van de auto Met de RENAULT card bij u, drukt u, als de portieren en de achterklep gesloten zijn, op de knop 4 op één van de handgrepen 2 of op de knop 5 van de achterklep. 5 Als u de vergrendeling wilt controleren, na een vergrendeling door de RENAULT card of met de knoppen op de handgrepen, heeft u ongeveer drie secondes om de portierhandgrepen te bedienen zonder te ontgrendelen.
RENAULT CARD: extra portiervergrendeling 1 2 Activeren van de extra portiervergrendeling Deactiveren van de extra portiervergrendeling – druk twee keer snel achter elkaar op de knop 2; Ontgrendel de auto met behulp van de knop 1 van de RENAULT card. Het ontgrendelen ziet u aan het één keer oplichten van de knipperlichten. – of druk twee keer snel achter elkaar op de knop van een van de portierhandgrepen aan de buitenkant of op de knop van de achterklep.
PORTIEREN OPENEN EN SLUITEN (1/2) Waarschuwingssignaal verlichting brandt nog 1 2 Als bij het openen van een voorportier de lichten nog branden terwijl het contact is afgezet dan klinkt er een signaal om u te waarschuwen.
PORTIEREN OPENEN EN SLUITEN (2/2) 3 Veiligheid van de kinderen Auto’s met schakelaar 3 Druk op schakelaar 3 om de elektrische ruitbediening achter en het van binnenuit openen van de achterportieren onmogelijk te maken. Het controlelampje in de schakelaar licht op. Veiligheid inzittenden achter De bestuurder kan de werking van de achterportieren en afhankelijk van de auto, van de ruitbediening toestaan door op de schakelaar 3 te drukken, het ingebouwde controlelampje dooft.
PORTIEREN VERGRENDELEN, ONTGRENDELEN (1/3) Vergrendelen/ontgrendelen van buitenaf Dit gebeurt met behulp van de afstandsbediening of de RENAULT card: raadpleeg de paragraaf "Sleutel/FM-afstandsbediening: algemeen en "RENAULT card: algemeen". In sommige gevallen, werken de FMafstandsbediening en de RENAULT card niet: – batterij van de RENAULT card leeg, accu ontladen, enz. – gebruik van apparaten die op dezelfde frequentie als de card werken (mobiele telefoon, enz.
PORTIEREN VERGRENDELEN, ONTGRENDELEN (2/3) A 5 4 Gebruik van de noodsleutel 4 in de RENAULT card Steek het uiteinde van de noodsleutel 4 in de uitsparing 5. Maak een beweging naar boven om het afdekplaatje A te verwijderen. 1.16 4 Steek de sleutel 4 in het slot en vergrendel of ontgrendel het linker voorportier. 6 Handmatige vergrendeling van elk portier Bij geopend portier moet u de schroef 6 draaien met behulp van de sleutel en daarna het portier 4 sluiten.
PORTIEREN VERGRENDELEN, ONTGRENDELEN (3/3) Waarschuwingslampje van de portieren Gebruik van de schakelaar in het interieur voor het vergrendelen/ontgrendelen van de portieren. Met contact aan geeft het controlelampje in de schakelaar 7 aan of de portieren wel of niet vergrendeld zijn: Met contact uit en een open voorportier, druk langer dan vijf secondes op de schakelaar 7. Controleer of u uw sleutel of RENAULT card bij u heeft voordat u de auto verlaat.
AUTOMATISCHE PORTIERVERGRENDELING TIJDENS HET RIJDEN De werking van het systeem Bij een storing Na het wegrijden van de auto, vergrendelen de portieren automatisch als de auto een snelheid van ongeveer 7 km/u heeft bereikt. Als u een storing constateert (geen automatische vergrendeling, het lampje geïntegreerd in de knop 1 licht niet op bij het vergrendelen van de portieren), controleer dan eerst of alle portieren goed gesloten zijn. Als deze goed gesloten zijn, moet u een merkdealer raadplegen.
STARTVERGRENDELING Waarschuwingslampje storing Dit systeem voorkomt dat de motor kan worden gestart door iemand die niet beschikt over de startcode-contactsleutel of de card van de auto. Als het lampje na een startpoging blijft knipperen of permanent blijft branden, wijst dit op een storing in het systeem. Gebruik in dat geval de tweede sleutel of de tweede card (bij de auto geleverd). Raadpleeg als het probleem aanhoudt een merkdealer. Hij is de enige die aan de startvergrendeling mag werken.
HOOFDSTEUNEN VOOR (1/2) B A 2 1 Vaste of niet afstelbare hoofdsteun A Verwijderen van de hoofdsteun Druk op de knop 1 en trek de hoofdsteun omhoog tot hij vrijkomt. Hoofdsteun terugplaatsen Steek de poten van de hoofdsteun in de houders (zet de rugleuning indien nodig schuin naar achteren). Druk de hoofdsteun omlaag tot deze blokkeert. De hoofdsteun A is vast en is niet in hoogte verstelbaar. 1.20 In hoogte verstelbare hoofdsteun B Deze is herkenbaar aan de knop 2.
HOOFDSTEUNEN VOOR (2/2) Hoofdsteun terugplaatsen Als de afstelling van de poten gewijzigd is, trekt u zo veel mogelijk aan de poten 3 (let op dat ze op één lijn liggen en schoon zijn). Controleer in geval van problemen of de tanden naar voren staan. B 3 2 Steek de poten van de hoofdsteun in de houders (zet de rugleuning indien nodig schuin naar achteren). Schuif de hoofdsteun naar binnen tot hij blokkeert, druk dan op de knop 1 en druk de hoofdsteun zo ver mogelijk omlaag.
VOORSTOELEN (1/2) 4 2 3 5 1 Naar voren of naar achteren schuiven Til de hendel 1 onder de stoel op om te ontgrendelen. In de gewenste stand laat u de handgreep los. Controleer of de stoel vergrendeld is. Voer deze verstellingen uitsluitend uit als de auto stilstaat. Laat geen spullen op de vloer (bij de bestuurder) liggen. In geval van plotseling remmen zouden deze onder de pedalen terecht kunnen komen, waardoor de bestuurder deze niet meer goed kan bedienen. 1.
VOORSTOELEN (2/2) 6 1 Als het vergrendelen van de voorstoelen niet mogelijk is door de aanwezigheid van een persoon, een voorwerp of een kinderzitje, ga dan als volgt te werk: – laat iedereen uitstappen en maak de zitplaatsen achterin geheel vrij; – vergrendel de stoel(en) opnieuw in de oorspronkelijke stand; – verplaats de stoel(en) naar voren om voldoende ruimte vrij te maken; – laat iedereen weer instappen, of plaats de voorwerpen of het kinderzitje terug op de zitplaatsen achterin.
STUURWIEL/Stuurbekrachtiging Stuurbekrachtiging Rijd nooit met een accu die niet genoeg geladen is. Snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging De snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging past de mate van bekrachtiging automatisch aan de snelheid waarmee u rijdt aan. 1 Bij het parkeren is er veel bekrachtiging (voor meer comfort) en met het toenemen van de snelheid vermindert de bekrachtiging (voor een grotere veiligheid bij snel rijden).
AUTOGORDELS (1/4) Gebruik tijdens het rijden altijd de autogordel. Het niet dragen van de gordel is gevaarlijk en strafbaar. Bovendien dient u zich te houden aan de wetgeving van het land waarin u zich bevindt Stel, voordat u start de juiste zithouding af, en daarna voor alle inzittenden de autogordel om de beste bescherming te krijgen. De juiste zithouding Voor een doeltreffende bescherming door de autogordels achter moet de achterbank goed zijn vergrendeld.
AUTOGORDELS (2/4) ß Waarschuwingslampje autogordel bestuurder 1 3 4 5 5 Vergrendelen Trek de riem langzaam en rustig over u heen en druk de gesp 3 in de sluiting 5 (controleer de vergrendeling door aan de gesp 3 te trekken). Als de gordel blokkeert, laat hem dan een stuk teruggaan en rol hem opnieuw af. Als de autogordel compleet is geblokkeerd, trek dan langzaam, maar krachtig, aan de gordel om deze ongeveer 3 cm naar buiten te trekken. Laat hem zichzelf oprollen en rol hem opnieuw af.
AUTOGORDELS (3/4) 9 9 7 8 10 12 Gordels aan de zijkanten achter 7 Het vergrendelen, ontgrendelen en afstellen gebeuren op dezelfde manier als bij de voorste gordels. Middelste gordel Rol de riem 9 langzaam uit zijn houder, klik vervolgens de gesp 8 in de bijbehorende zwarte sluiting 11. 11 Klik de verschuifbare gesp 10 in de bijbehorende rode sluiting 12. Controleer de plaats en werking van de autogordel achterin na het kantelen van de achterbank. 1.
AUTOGORDELS (4/4) De volgende raadgevingen gelden voor de autogordels voor en achter. – Verander niets aan de oorspronkelijke onderdelen van het veiligheidsmechanisme: gordels, stoelen en de bevestigingen ervan. Raadpleeg voor speciale gevallen (bv. installatie van een kinderzitje) een merkdealer. – Zorg dat er geen voorwerpen tussen de riemen worden gestoken die speling kunnen veroorzaken (wasknijpers, klemmetjes, enz.
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (1/4) Afhankelijk van de auto, kunnen deze bestaan uit: – gordelspanners van het oprolmechanisme van de autogordel; – Laat al deze veiligheidsvoorzieningen controleren na een aanrijding. – Het is streng verboden zelf werkzaamheden uit te voeren aan het gehele systeem (gordelspanners, airbags, rekeneenheden, bedrading) of deze in een andere auto over te zetten.
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (2/4) Krachtbegrenzer van borstkas en bekken Vanaf een bepaalde hevigheid van de schok van de aanrijding komt dit mechanisme in werking om de kracht die de gordel op het lichaam uitoefent te begrenzen tot een draaglijk niveau. Airbag bestuurder en passagier Deze bevindt zich bij de linker en rechter voorstoel.
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (3/4) 4 Werking Het systeem werkt alleen als het contact aanstaat. Bij een zware frontale aanrijding, worden de airbags, die de klap opvangen van het hoofd en de borstkas van de bestuurder tegen het stuurwiel en van de passagier tegen het dashboard, snel opgeblazen. Daarna lopen de airbags direct weer leeg om het verlaten van de auto niet te bemoeilijken.
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (4/4) Hier volgt een aantal aanwijzingen om elke belemmering bij het opblazen van de airbag of verwonding door rondvliegende voorwerpen te voorkomen.. Waarschuwingen inzake de bestuurdersairbag – Verander niets aan het stuurwiel of de naafdop. – Dek de naafdop niet af. – Bevestig geen voorwerpen (speldjes, logo, klokje, telefoonsteun, enz.) op het stuurwiel. – Het stuurwiel mag niet worden gedemonteerd.
Aanvullende veiligheidsvoorzieningen achterin Krachtbegrenzer Vanaf een bepaalde hevigheid van de schok van de aanrijding komt dit mechanisme in werking om de kracht die de gordel op het lichaam uitoefent te begrenzen tot een draaglijk niveau. – L aat al deze veiligheidsvoorzieningen controleren na een aanrijding. – Het is streng verboden zelf werkzaamheden uit te voeren aan het gehele systeem (airbags, rekeneenheden, bedrading) of deze in een andere auto over te zetten.
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN BESCHERMING ZIJKANT Zijairbags Dit is een airbag die aan de kant van het portier ondergebracht is in de rugleuning van elk van de voorstoelen en komt in werking om de inzittenden te beschermen bij een zware aanrijding tegen de zijkant. Zijruitairbags Dit is een airbag die zich eventueel aan de zijkant boven bevindt en die zich ontplooit langs de zijruiten voor en achter om de inzittenden bij een hevige botsing tegen de zijkant te beschermen.
AANVULLENDE BEVESTIGINGSMIDDELEN Hier volgt een aantal aanwijzingen om elke belemmering bij het opblazen van de airbag of verwonding door rondvliegende voorwerpen te voorkomen. De airbag is een aanvullende bescherming bij het gebruik van de autogordel. Beide organen vormen één veiligheidssysteem. De gordel moet altijd worden gedragen. Het niet dragen kan bij een ongeval de inzittenden blootstellen aan zeer zware verwondingen en de gevolgen van de werking van de airbag verergeren.
kinderveiligheid: algemeen (1/2) Vervoer van kinderen Het kind moet, net als een volwassene, altijd correct zitten en zijn vastgemaakt, ongeacht het traject. U bent verantwoordelijk voor de kinderen die u vervoert. Een kind is geen volwassene in miniatuurformaat. Het staat bloot aan specifieke letselrisico’s doordat de spieren en botten nog in de groei zijn. De autogordel alleen is niet geschikt voor het vervoer. Gebruik het juiste kinderzitje en gebruik het correct.
kinderveiligheid: algemeen (2/2) Gebruik van een kinderzitje De bescherming die het kinderzitje biedt is afhankelijk van zijn capaciteit om het kind vast te houden en van de installatie ervan. Door een verkeerde installatie komt de bescherming van het kind in gevaar bij krachtig remmen of een botsing. Controleer voordat u een kinderzitje koopt, of het voldoet aan de wettelijke eisen van het land waar u zich bevindt en of het gemonteerd kan worden in uw auto.
kinderveiligheid: Keuze van het kinderzitje Kinderzitje “achterstevoren” Het hoofd van een baby is, naar verhouding, zwaarder dan dat van een volwassene en de nek is zeer kwetsbaar. Vervoer het kind zo lang mogelijk in deze stand (minstens tot het 2 jaar is). Zo worden het hoofd en de nek ondersteund. Kies een omhullend zitje voor een betere bescherming opzij en vervang het zodra het hoofd van het kind boven het kuipzitje uitsteekt. 1.
kinderveiligheid: keuze van de bevestiging van een kinderzitje (1/2) Er zijn twee bevestigingssystemen voor kinderzitjes: met de autogordel of met het ISOFIX systeem. Bevestiging met de autogordel De autogordel moet worden afgesteld om goed te kunnen werken bij krachtig remmen of bij een botsing. Gebruik geen kinderzitje dat de gordel waarmee het vastzit zou kunnen losmaken: het onderstel van het zitje mag niet op de gesp en/of de sluiting van de gordel rusten.
kinderveiligheid: keuze van de bevestiging van een kinderzitje (2/2) 1 6 3 2 4 5 De twee ringen 1 bevinden zich tussen de rugleuning en de zitting van de stoel en zijn te herkennen aan een markering. Om het plaatsen en het vergrendelen van uw kinderzitje op de ringen 1 te vergemakkelijken, gebruikt u de geleiders 2 van het kinderzitje. De derde ring wordt gebruikt voor het vastmaken van de bovenste riem van bepaalde kinderzitjes.
kinderveiligheid: installatie van het kinderzitje Op bepaalde zitplaatsen mogen geen kinderzitjes bevestigd worden Op het schema op de volgende bladzijde ziet u waar u een kinderzitje mag bevestigen. De genoemde types kinderzitjes zijn niet overal leverbaar. Controleer, voordat u een ander kinderzitje gebruikt, bij de fabrikant of het gemonteerd kan worden. Controleer of het kinderzitje of de voeten van het kind het goed vergrendelen van de voorstoel niet belemmeren.
kinderveiligheid: installatieoverzicht (3- en 5-deurs uitvoeringen) Kinderzitje bevestigd met behulp van de ISOFIX bevestiging ü Plaats waar een ISOFIX kinderzitje is toegelaten. N.B.: Alleen driedeurs modellen hebben 2-punts ISOFIX bevestigingen op de passagiersstoel voorin. ± De zitplaatsen achterin zijn voorzien van een verankering voor de bevestiging van een universeel ISOFIX kinderzitje vooruit. De verankeringspunten bevinden zich in de bagageruimte.
kinderveiligheid: installatieoverzicht (break) Kinderzitje bevestigd met behulp van de ISOFIX bevestiging ü ± Plaats waar een ISOFIX kinderzitje is toegelaten. De zitplaatsen achterin zijn voorzien van een verankering voor de bevestiging van een universeel ISOFIX kinderzitje vooruit. De verankeringspunten bevinden zich in de bagageruimte.
kinderveiligheid: installatieoverzicht (3- en 5-deursuitvoering) (1/2) In de tabel hieronder staat dezelfde informatie als op het overzicht van de vorige bladzijde, overeenkomstig de wettelijke voorschriften.
kinderveiligheid: installatieoverzicht (3- en 5-deursuitvoering) (2/2) X = Plaats niet toegestaan voor het installeren van een kinderzitje. U = Plaats toegestaan voor de bevestiging met de gordel van een in de handel verkrijgbaar als “Universeel” goedgekeurd zitje; controleer of het gemonteerd kan worden. UD = Plaats toegestaan voor de bevestiging met de gordel van uitsluitend een achterstevoren geplaatst kinderzitje dat goedgekeurd is als “Universeel”.
kinderveiligheid: installatieoverzicht (break uitvoering) (1/2) In de tabel hieronder staat dezelfde informatie als op het overzicht van de vorige bladzijde, overeenkomstig de wettelijke voorschriften.
kinderveiligheid: installatieoverzicht (break uitvoering) (2/2) X = Plaats niet toegestaan voor het installeren van een kinderzitje. U = Plaats toegestaan voor de bevestiging met de gordel van een in de handel verkrijgbaar als “Universeel” goedgekeurd zitje; controleer of het gemonteerd kan worden. UD = Plaats toegestaan voor de bevestiging met de gordel van uitsluitend een achterstevoren geplaatst kinderzitje dat goedgekeurd is als “Universeel”.
kinderveiligheid: uitschakelen, inschakelen van de passagiersairbag voorin (1/3) 1 2 Uitschakelen van de passagiersairbags voorin Uitschakelen van de airbags : stilstaande auto, contact uit, druk de grendel 1 in en draai hem in de stand OFF. Voordat u een kinderzitje kunt installeren op de passagiersstoel voorin, moet u verplicht de aanvullende veiligheidsvoorzieningen bij de autogordel van de passagier voorin uitschakelen.
kinderveiligheid: uitschakelen, inschakelen van de passagiersairbag voorin (2/3) 3 A A De merktekens op het dashboard en de stickers A aan elke kant van de zonneklep van de passagier 3 (bijvoorbeeld de sticker hierboven), herinneren u aan deze instructies.
kinderveiligheid: uitschakelen, inschakelen van de passagiersairbag voorin (3/3) 2 1 Omdat het gevaarlijk is als de passagiersairbag voorin in werking komt als er een kinderzitje achterstevoren op de voorstoel is geplaatst, mag u NOOIT een kinderzitje achterstevoren (met de rug naar de weg) installeren op een voorstoel met een actieve frontale airbag. Gevaar voor ernstige verwondingen als de airbag zich ontplooit.
CLAXON EN LICHTSIGNALEN Richtingaanwijzers U verplaatst de schakelaar 1 evenwijdig aan het stuurwiel en in de richting waarin u dit gaat draaien. 1 A Bij het veranderen van rijstrook op een snelweg wordt het stuurwiel slechts weinig gedraaid, waardoor de schakelaar niet vanzelf terugkomt in de ruststand 0. Er bestaat een tussenstand waarbij u de richtingaanwijzerschakelaar moet vasthouden tijdens de verrichting. De schakelaar veert bij het loslaten automatisch in de ruststand 0 terug.
BEDIENINGSORGANEN LINKS STUUR (1/2) 1 2 3 4 5 6 7 8 9 29 28 27 26 25 23 22 1.
BEDIENINGSORGANEN LINKS STUUR (2/2) De aanwezigheid van de hierna beschreven uitrusting IS AFHANKELIJK VAN DE UITVOERING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND. 1 Zijrooster. 2 Schakelaar voor: – richtingaanwijzer; – verlichting; – mistlichten voor; – Mistachterlicht. 3 Instrumentenpaneel. 4 Plaats bestuurdersairbag, claxon, knoppen van de snelheidsregelaar en -begrenzer. 5 – Afstandsbediening radio. – Geïntegreerde bediening handsfree telefoon.
BEDIENINGSORGANEN RECHTS STUUR (1/2) 1 2 29 28 27 26 3 25 24 23 22 1.
BEDIENINGSORGANEN RECHTS STUUR (2/2) De aanwezigheid van de hierna beschreven uitrusting IS AFHANKELIJK VAN DE UITVOERING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND. 1 Zijrooster. 2 Plaats passagiersairbag. 3 Centrale ventilatieroosters. 4 Waarschuwingslampjes voor: – autogordel bestuurder niet vastgemaakt; – uitschakelen van de passagiersairbag. 5 Aanduiding, afhankelijk van het type auto, van tijd, temperatuur, radiogegevens, navigatiesysteem, enz. 6 Bediening van de verwarming of de airconditioning.
waarschuwingslampjes (1/4) De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND. c b á k g f Φ Controlelampje richtingaanwijzers links Controlelampje richtingaanwijzers rechts A Controlelampje grootlicht Controlelampje dimlicht Controlelampje voor mistlichten Controlelampje mistachterlicht Instrumentenpaneel A: Dit wordt verlicht bij het aanzetten van het contact. Het oplichten van sommige controlelampjes gaat vergezeld van een boodschap.
waarschuwingslampjes (2/4) De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND. x A ® Waarschuwingslampje stop onmiddellijk Dit gaat branden bij het aanzetten van het contact, en dooft zodra de motor draait. Het gaat tegelijk met andere waarschuwingslampjes en/of boodschap(pen) branden en gaat vergezeld van een geluidssignaal. Waarschuwingslampje antiblokkeersysteem Dit gaat branden bij het aanzetten van het contact, en dooft na enkele secondes.
waarschuwingslampjes (3/4) De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND. Ú Waarschuwingslampje laadstroom Dit gaat branden bij het aanzetten van het contact, en dooft na enkele secondes. A Als het tijdens het rijden gaat branden met het waarschuwingslampje ® en een geluidssignaal klinkt, betekent dit dat het elektrische circuit onvoldoende of te veel geladen wordt. Stop en roep de hulp in van een merkdealer.
waarschuwingslampjes (4/4) De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND. Ò Waarschuwingslampje elektronische storing Dit gaat branden bij het aanzetten van het contact, en dooft na enkele secondes. A Als het tijdens het rijden oplicht, wijst dit op een storing in de rekeneenheid van het inspuitsysteem of van de automatische transmissie. Raadpleeg zo spoedig mogelijk een merkdealer.
INSTRUMENTENPANEEL: displays en meters (1/3) Toerenteller 1 (schaalverdeling × 1000) Koelvloeistof temperatuurmeter 2 Bij normaal gebruik komt de wijzer niet in het gebied A. Bij zware motorbelasting kan hij wel in de buurt komen. Er is sprake van een storing als de waar- 1 3 4 Ö schuwingslampjes en ® oplichten en een boodschap verschijnt op het instrumentenpaneel en een geluidssignaal klinkt.
INSTRUMENTENPANEEL: displays en meters (2/3) Snelheidsmeter 5 (km of mijl per uur) 6 Geluidssignaal snelheidsverklikker 5 Afhankelijk van de uitvoering van de auto klinkt er iedere 40 secondes een geluidssignaal gedurende 10 secondes zolang de auto sneller rijdt dan 120 km/u. Waarschuwing minimumpeil motorolie 6 Bij het starten van de motor, en gedurende 30 secondes, waarschuwt het display over het minimum peil van de motorolie. Raadpleeg de paragraaf “Peil van de motorolie” in hoofdstuk 4.
INSTRUMENTENPANEEL: displays en meters (3/3) OF 7 Display met verschillende functies Het geeft aan: – als een portier (of de achterklep) open staat of niet is gesloten. – de ingeschakelde versnelling van de bak (voor de auto’s met een automatische transmissie of Quickshift). Waarschuwingslampje portier of multifunctioneel display 7 (afhankelijk van de auto) Waarschuwingslampje portier Het geeft aan als een portier (of de achterklep) open staat of niet is gesloten. 1.
BOORDCOMPUTER: algemeen (1/3) A B Boordcomputer Deze geeft aan op het display A of B van het instrumentenpaneel (plaats verschillend afhankelijk van de auto): – De informatieboodschappen (afgelegde afstand, parameters van de reis, enz.); – De storingsboodschappen (over het algemeen in combinatie met het lampje ©); – De alarmboodschappen (in combinatie met het lampje ®). 1.
BOORDCOMPUTER: algemeen (2/3) c) overgebleven afstand tot de volgende olieverversing, 1 2 Keuzetoetsen voor de weergave van het display 1 en 2 Laat door achtereenvolgens en kort indrukken de volgende informatie in deze of omgekeerde volgorde langs komen. a) totaalteller; dagteller, b) gegevens van de reis: – verbruikte brandstof, – gemiddeld verbruik, – actueel verbruik (afhankelijk van de auto), – resterend bereik, – afgelegde afstand. 1.
BOORDCOMPUTER: algemeen (3/3) 1 2 Betekenis van de waarden gedurende de eerste paar kilometer na een nulinstelling De waarden van gemiddeld verbruik, bereik en gemiddelde snelheid worden stabieler en nauwkeuriger naarmate de afgelegde afstand vanaf de laatste nulinstelling groter wordt. Automatische nulinstelling van de gegevens van de reis De nulinstelling gebeurt automatisch als één van de gegevens zijn maximale waarde bereikt.
BOORDCOMPUTER: gegevens van de reis (1/4) De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND. Voorbeelden van weergave door indrukken van toets 2 Display A Display B 3382.3 103288 KM 185.5 KM KM 332.3 13.3 L 5.9 1.66 Kilometerdagteller (zichtbaar op de tweede regel van het display B) VERBRUIK 13.3 L L/100 a) Totaalteller (zichtbaar op de eerste regel van het display B) 103288 KM 185.5 KM KM Betekenis van de gekozen aanduiding GEMIDDELD 5.
BOORDCOMPUTER: gegevens van de reis (2/4) De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND. Voorbeelden van weergave door indrukken van toets 2 Display A 5.8 Display B ACTUEEL L/100 5.8 L/100 335 183.2 Actueel verbruik De waarde wordt aangegeven zodra de auto sneller rijdt dan 30 km/u. Het bereik met de overgebleven brandstof Uitgaande van het gemiddelde verbruik sinds de laatste nulinstelling en de hoeveelheid brandstof in de tank.
BOORDCOMPUTER: gegevens van de reis (3/4) De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND. Voorbeelden van weergave door indrukken van toets 2 Display A Display B 12000 ONDERHOUD NA KM Ê 12000 KM Betekenis van de gekozen aanduiding c) Afstand onderhoudsbeurt Overgebleven afstand tot de volgende onderhoudsbeurt. Er zijn verschillende mogelijkheden: – afstand minder dan 1 500 km of onderhoud binnen twee maanden noodzakelijk.
BOORDCOMPUTER: gegevens van de reis (4/4) De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND. Voorbeelden van weergave door indrukken van toets 2 Display A Display B 70 BEGRENZER Betekenis van de gekozen aanduiding KM 70 KM/H REGELAAR d) Snelheidsinstelling van de snelheidsregelaar/begrenzer (afhankelijk van de auto) Raadpleeg de paragraaf “Snelheidsregelaar/begrenzer” in hoofdstuk 2.
BOORDCOMPUTER: informatieboodschappen Zij kunnen u helpen bij het starten van de auto of u informeren over een keuze of een omstandigheid. Voorbeelden van informatieboodschappen worden hierna gegeven. Voorbeelden van boodschappen “ACHTERKLEP OPEN” Geeft aan dat de achterklep open is gebleven. “OLIEPEIL CORRECT” Geeft bij het aanzetten van het contact aan dat het oliepeil correct is. “LICHTAUTOMAAT NIET ACTIEF” 1.
BOORDCOMPUTER: storingsboodschappen Zij verschijnen bij het waarschuwingslampje © en het is noodzakelijk direct voorzichtig naar een merkdealer te rijden. Als u dit voorschrift negeert, loopt u het risico dat uw auto beschadigd wordt. Zij verdwijnen door een druk op de keuzetoets van de aanduiding of na enkele secondes en worden opgeslagen in het functieoverzicht. Het lampje © blijft branden. Voorbeelden van storingsboodschappen worden hieronder gegeven.
BOORDCOMPUTER: alarmboodschappen Zij verschijnen met het controlelampje ® en dwingen u, voor uw veiligheid, direct te stoppen zonder het verkeer in gevaar te brengen. Stop de motor en start deze niet opnieuw. Roep de hulp in van een merkdealer. Voorbeelden van alarmboodschappen worden hierna gegeven. N.B.: de boodschappen verschijnen op het display alleen of afwisselend (als er meer boodschappen zijn), zij kunnen gecombineerd zijn met een waarschuwingslampje en/of een geluidssignaal.
KLOKJE EN BUITENTEMPERATUUR (1/2) A 3382.3 TIJD 2 KM 16:30 16:20 1 Display A De tijd wordt aangegeven met contact aan. Om bij de weergave 1 van de afstelling van de tijd te komen, drukt u op knop 2 of 3. Wacht enkele secondes. De uren en minuten knipperen, u bent in de afstelmodus, houd knop 3 ingedrukt om de uren af te stellen. Zodra de uren knipperen: druk een aantal keren kort of een keer lang op de knop 2 om ze in te stellen.
KLOKJE EN BUITENTEMPERATUUR (2/2) Auto’s met navigatiesystemen, telefoons, enz. Raadpleeg de betreffende instructieboekjes voor de bijzonderheden van deze uitrustingen. H Buitentemperatuurmeter Bijzonderheid: Als de buitentemperatuur tussen - 3 °C en + 3 °C ligt, knipperen de tekens °C (waarschuwing voor kans op gladheid). B M Display B Het display B geeft aan: – de radio; – de tijd; – de buitentemperatuur. De buitentemperatuur en/of de tijd worden aangegeven als het contact aan staat.
SPIEGELS (1/2) Verwarmde buitenspiegels A Bij draaiende motor, wordt het spiegelglas verwarmd als de achterruitverwarming aan staat. B A B 1 C D E 2 Met de hand verstelbare buitenspiegels Elektrisch verstelbare buitenspiegels De spiegel kan van binnenuit worden versteld met de hendel 1. Contact aan, bedien de knop 2: – stand C voor het afstellen van de linker spiegel; – stand E voor het afstellen van de rechter spiegel; D is de neutrale stand.
SPIEGELS (2/2) C 2 D E F 3 Inklapbare buitenspiegels Binnenspiegel Zet de knop 2 in de positie F: de buitenspiegels klappen in. Om de spiegels weer in de rijstand te zetten, zet u de knop in stand C,D of E. De binnenspiegel is verstelbaar. Om te voorkomen dat u in het donker verblind wordt door achter u rijdende voertuigen, kan het spiegelglas in de nachtstand gekanteld worden met het knopje 3 achter de spiegel.
VERLICHTING EN SIGNALEN (1/5) 1 1 u 2 Markeringslichten Regelen van de lichtsterkte van het instrumentenpaneel Draai het einde van de schakelaar 1 tot het symbool zichtbaar wordt bij het merkteken 2. Op het instrumentenpaneel gaat een controlelampje branden. 3 Als u deze de knop 3 omlaag draait dan neemt de lichtsterkte af; draait u de knop omhoog dan neemt de lichtsterkte toe.
VERLICHTING EN SIGNALEN (2/5) Automatische werking (afhankelijk van de auto) 1 2 Als de motor draait, schakelen de dimlichten automatisch in als het buiten donker wordt en uit als het weer licht wordt, zonder dat de schakelaar 1 (stand 0) gebruikt hoeft te worden. Deze functie kan ingeschakeld of uitgeschakeld worden. – Voor het inschakelen: contact aan, druk op de knop 4 gedurende minstens vier secondes. Een boodschap op het instrumentenpaneel bevestigt deze handeling.
VERLICHTING EN SIGNALEN (3/5) Extra bochtlichten Afhankelijk van de auto, als de dimlichten branden en bij bepaalde rijomstandigheden (snelheid, hoek van het stuur, vooruit rijdend, enz.), lichten extra lichten op bij het indraaien van een bocht, om deze te verlichten. Automatische verlichting bij grootlicht Afhankelijk van de auto gaan, om de verlichting te verbeteren, de lampen van het dimlicht omhoog als u het grootlicht inschakelt. 1 N.B.
VERLICHTING EN SIGNALEN (4/5) Automatische werking (afhankelijk van de auto) 1 Uitschakelen van de lichten Handbediend Er zijn drie mogelijkheden (afhankelijk van de auto): – draai de schakelaar 1 terug in de beginstand; – de lichten doven, als de motor is stilgezet, bij het openen van het bestuurdersportier of bij het vergrendelen van de auto. In dat geval schakelen, bij de volgende keer starten van de motor, de lichten opnieuw in, overeenkomstig de stand van schakelaar 1.
VERLICHTING EN SIGNALEN (5/5) f 1 5 Mistachterlicht Lichten uit Draai de middelste ring 5 van de schakelaar 1 zo dat het symbool bij het merkteken 6 staat en laat dan los. Draai weer de ring 5 om het merkteken 6 tegenover het symbool van het mistlicht te plaatsen dat u wilt uitschakelen. Het mistlicht kan ingeschakeld worden als de dimlichten of de mistlichten aan de voorzijde ingeschakeld zijn. Bij het uitschakelen van de verlichting, gaan ook de mistlichten voor en achter uit.
KOPLAMPEN ELEKTRISCH VERSTELLEN Voorbeelden van de stand van knop A, afhankelijk van de belasting A Bij de auto’s die ermee uitgerust zijn, kan de knop A de stand van de koplampen aanpassen aan de belasting. Als u deze knop A omlaag draait dan gaan de lichtbundels naar beneden; draait u de knop omhoog dan gaan de lichtbundels ook omhoog. 1.
RUITENWISSER, RUITENSPROEIER VOOR (1/2) Auto’s met functie automatisch wissen 2 1 1 B C – C langzaam continu wissen. – D snel continu wissen. Contact aan, verplaats de schakelaar 1 Bijzonderheid – A uit. Tijdens het rijden gaat de wisser langzamer werken als de auto stopt. Van snel continu wissen gaat u naar langzaam continu wissen. – B wissen met intervallen De wissers vegen met tussenpozen van enkele secondes.
RUITENWISSER, RUITENSPROEIER VOOR (2/2) 1 1 A B D C Ruitensproeiers, koplampsproeiers (afhankelijk van auto) Contact aan: trek de schakelaar 1 naar u toe. – Koplampen uit. Een keer kort indrukken zorgt voor een wisbeweging van de ruitenwisser. Een keer lang indrukken zorgt voor drie wisbewegingen, enkele secondes later gevolgd door een wisbeweging. – Koplampen branden U schakelt tegelijkertijd de koplampsproeiers in. 1.
RUITENWISSER, RUITENSPROEIER ACHTER p 2 1 Ruitenwisser en sproeier achter Contact aan, draai het einde van de schakelaar 1 tot het merkteken 2 tegenover het symbool staat. Als u de schakelaar loslaat, blijft de achterruitwisser werken. Bijzonderheid Als de ruitenwisser van de voorruit in werking is of in de automatische stand staat, gaat de achterruitwisser wissen met intervallen zodra u de achteruitversnelling inschakelt.
BRANDSTOFTANK (1/2) Bruikbare inhoud van de tank: ongeveer 55 liter. Afhankelijk van de auto heeft de motor 1.2 TCe een tank met een bruikbare inhoud van ongeveer 40 of 55 liter. A 2 1 Soort brandstof Gebruik brandstof van goede kwaliteit die overeenkomt met de normen die in elk land zijn vastgelegd. Dieselmotor Gebruik uitsluitend dieselbrandstof die overeenkomt met de indicaties op de sticker aan de binnenkant van de tankdopklep A. Let er op dat bij het tanken geen water bij de brandstof komt.
BRANDSTOFTANK (2/2) Benzinemotor Gebruik uitsluitend ongelode benzine. Het octaangehalte (RON) moet overeen komen met de indicaties op de sticker in de tankdopklep A. Raadpleeg de paragraaf “Gegevens van de motor” in hoofdstuk 6. Bijzonderheden van auto’s die op ethanol rijden Gebruik altijd loodvrije benzine of een brandstof met maximum 85 % ethanol (E85).
1.
Hoofdstuk 2: Het rijden (met tips voor zuinig en milieubewust autorijden) Inrijden. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Startschakelaar. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Starten - Stoppen van de motor met de sleutel. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
INRIJDEN Benzinemotor Dieselmotor Rijd de eerste 1 000 km niet sneller dan 130 km/uur in de hoogste versnelling en laat de motor met niet meer dan 3 000 tot 3 500 tr/ min draaien. Laat de motor de eerste 1 500 km, niet sneller draaien dan 2 500 tr/min. Daarna kunt u sneller rijden maar pas na 6 000 km zult u over het volle vermogen van de motor kunnen beschikken. Pas na ongeveer 3 000 km zult u over het volle vermogen van de motor kunnen beschikken.
CONTACTSLOT: auto met sleutel Stand M: “Contact aan” Het contact staat aan. Stand D: “Starten” Indien de motor niet aanslaat, moet u de contactsleutel terug draaien tot de controlelampjes uit gaan voor u opnieuw kunt starten. Laat de sleutel los zodra de motor aanslaat. Bijzonderheid van auto’s met een automatische transmissie Zet voor het starten de hendel in stand N of P. N.B.
STARTEN, STOPPEN VAN DE MOTOR: auto met sleutel Starten van de motor Benzine-inspuiting Warme of koude motor – Geef bij het starten geen gas. – Laat de sleutel los zodra de motor aanslaat. É Dieselinspuiting Koude of halfwarme motor Stoppen van de motor Laat de motor stationair draaien en draai de contactsleutel terug in de stand “stuurslot”. – Draai de sleutel tot de stand “Starten” D zonder gas te geven. – Laat de sleutel los zodra de motor aanslaat. N.B.
STARTEN VAN DE MOTOR: auto met RENAULT card (1/3) 2 1 3 RENAULT card Startvoorwaarden De card moet in het detectiegebied 1 zijn (interieur en bagageruimte behalve sommige zones in de hoogte zoals de zonneklep, brilhouder, bovenste deel van het dashboard, etc.) of in de lezer 4. Volg de startinstructies op het instrumentenpaneel 2 met de volgende voorwaarden: druk om te starten het rem- of koppelingspedaal in (houd het pedaal gedurende de gehele starttijd ingedrukt) en druk daarna op de knop 3.
STARTEN VAN DE MOTOR: auto met RENAULT card (2/3) 3 4 2 1 3 Auto’s met automatische transmissie Druk het rempedaal in, selecteurhendel in stand N of P. Alle auto’s – als aan een van de startvoorwaarden niet voldaan wordt, verschijnen de boodschappen “druk op rem + start”, “zet in P” of ”zet in neutraal” op het instrumentenpaneel 2; 2.
STARTEN VAN DE MOTOR: auto met RENAULT card (3/3) – batterij van de RENAULT card leeg, accu ontladen, enz. De boodschap “kaart niet gedetecteerd”, gevolgd door de boodschap “kaart invoeren”, verschijnen op het instrumentenpaneel 2. Verplaats de RENAULT card of steek deze zo diep mogelijk in de lezer 4. 2 3 4 Functie accessoires Starten met open achterklep Om over bepaalde functies (radio, navigatie, enz.
STILZETTEN VAN DE MOTOR: auto met RENAULT card Controleer als u de auto verlaat en vooral als u de RENAULT card bij u heeft, of de motor echt gestopt is. 2 Verantwoordelijkheid van de bestuurder 3 Voorwaarden voor het stoppen van de motor Voordat u de motor stilzet, moet u controleren of u de card nog steeds bij u heeft. Druk bij stilstaande auto op knop 3.
BIJZONDERHEDEN VAN DE BENZINEMOTOR Onder bepaalde omstandigheden, zoals: – te lang doorrijden als het waarschuwingslampje brandstofreserve brandt; – het gebruik van loodhoudende benzine; – het gebruik van niet goedgekeurde toevoegingen aan de motorolie of de brandstof.
BIJZONDERHEDEN VAN DE DIESELMOTOR Toerental van de dieselmotor Voorzorgen in de winter De inspuitpomp van de dieselmotor heeft een mechanische begrenzing die er voor zorgt dat het afgestelde motortoerental in geen van de versnellingen kan worden overschreden. Om problemen bij vorst te voorkomen: Als de tank is leeg gereden – zorg dat de accu steeds goed geladen is; – laat het brandstofpeil in de tank niet onnodig laag komen om condensatie van waterdamp tegen te gaan.
DIESELMOTOR MET ROETFILTER In dit geval duurt het reinigen ongeveer 20 minuten. Als het waarschuwingslampje © oplicht in combinatie met de boodschap “Luchtverontreiniging controleren”, raadpleeg dan zo snel mogelijk een merkdealer. Afhankelijk van de gebruikte brandstofsoort, kan er soms witte rook ontstaan tijdens het rijden. Dit wordt veroorzaakt door het automatisch reinigen van het roetfilter en heeft geen gevolgen voor het rijgedrag van de auto.
VERSNELLINGSHENDEL/handrem Handrem Vrijzetten Trek de handgreep 2 iets omhoog waarna u de knop 3 indrukt en de handgreep omlaag duwt. Indien u de handgreep niet voldoende terug duwt, blijft op het instrumentenpaneel een lampje branden. 1 3 Vastzetten 2 Trek de handgreep 2 omhoog. Controleer of de auto blijft stilstaan. Het controlelampje D op het instrumentenpaneel licht op. Versnellingshendel Inschakelen achteruitversnelling Auto’s met handgeschakelde versnellingsbak: volg de tekening op knop 1.
Tips: voor zuinig rijden en minder luchtverontreiniging (1/3) Uw auto voldoet aan de eisen voor de recycling en het terugwinnen van materialen van de auto bij de sloop, die van kracht worden in 2015. Bepaalde onderdelen van uw auto zijn daarom ontwikkeld met het oog op hun later recycling. Deze onderdelen zijn gemakkelijk te demonteren om opgehaald en behandeld te worden door gespecialiseerde recyclingbedrijven.
Tips: voor zuinig rijden en minder luchtverontreiniging (2/3) Controle van de uitlaatgassen – Rijd bij een stoplicht kalm weg. – Rem zo weinig mogelijk. Regel de snelheid van de auto met het gaspedaal door voor een obstakel of een bocht tijdig gas terug te nemen. – Geef op een helling geen gas bij maar houd het gaspedaal bij voorkeur in dezelfde stand. – Bij een moderne auto is het niet nodig bij het schakelen tweemaal te ontkoppelen of voor het stilzetten van de motor nog even gas te geven.
Tips: voor zuinig rijden en minder luchtverontreiniging (3/3) – Voor auto’s met airconditioning is een hoger brandstofverbruik normaal (vooral in stadsverkeer) als de airconditioning aanstaat. Voor auto’s met een airconditioning zonder automatische werkstand, zet het systeem uit, als u het niet meer nodig hebt.
Milieu Uw auto is ontwikkeld met een zo groot mogelijke aandacht voor het milieu gedurende zijn gehele bestaan: bij zijn fabricage, tijdens zijn gebruik en ten slotte als hij gesloopt wordt. Deze aandacht blijkt uit het ondertekenen van eco² handvest door de fabrikant.
Antiblokkeersysteem van de wielen: ABS (1/2) Bij zeer krachtig remmen denkt de bestuurder slechts aan twee belangrijke zaken: het bereiken van een zo kort mogelijke remweg en daarbij zijn auto onder controle houden. Door de steeds wisselende gesteldheid van het wegdek, de wisselende weersomstandigheden en afhankelijk van de reacties van de bestuurder, bestaat altijd de mogelijkheid dat te krachtig wordt geremd, waardoor de wielen blokkeren, de remweg langer wordt en de auto onbestuurbaar wordt.
ANTIBLOKKEERSYSTEEM VAN DE WIELEN: ABS (2/2) Bij een storing in een van de onderdelen van dit ABS-systeem zijn er twee mogelijkheden: 1-D e oranje waarschuwingslampjes x en © branden op het instrumentenpaneel. Er kan met de auto nog worden geremd als bij een auto zonder ABS. Raadpleeg snel een merkdealer. 2 - Het oranje waarschu- x wingslampje en het rode waarschuwingslampje D storing remsysteem in combinatie met © en ® en de boodschap “remsysteem defect” branden op het instrumentenpaneel.
ELEKTRONISCH STABILITEITS PROGRAMMA: E.S.P. (1/2) Dit systeem helpt u de controle over de auto te behouden in kritieke rijsituaties (uitwijken voor een obstakel, verlies van grip op de weg in een bocht, enz.) en voert daarbij een onderstuurcontrole uit. Als het E.S.P. in werking is, knippert het lampje A om u te waarschuwen.
ELEKTRONISCH STABILITEITS PROGRAMMA: E.S.P. (2/2) Buitengebruik stellen functie Deze functie wordt buiten gebruik gesteld door op de schakelaar 1 te drukken, het lampje A licht op om u te waarschuwen. Deze handeling heeft tot gevolg dat ook de tractiecontrole wordt uitgeschakeld: de boodschap “ tractiecontrole uitgeschakeld” verschijnt op het instrumentenpaneel. Raadpleeg op de volgende bladzijden, paragraaf “Tractiecontrole”.
TRACTIECONTROLE: A.S.R. (1/2) Het systeem reageert ook door het toerental van de motor aan te passen aan de hoeveelheid grip onder de wielen, onafhankelijk van de mate waarin het gaspedaal wordt ingedrukt. Dit systeem helpt het slippen van de aangedreven wielen te beperken en de auto bij het wegrijden of accelereren te controleren. A Deze functie is een extra hulpmiddel in kritieke situaties waarbij het rijgedrag van de auto aangepast wordt. Deze functie neemt niet de taak van de bestuurder over.
TRACTIECONTROLE: A.S.R. (2/2) Buitengebruik stellen functie In sommige situaties (rijden op een heel slappe ondergrond: bijv. sneeuw, modder of rijden met sneeuwkettingen), kan het systeem de kracht van de motor verminderen om het doorslippen te beperken. Als u dit niet wenst, kan de functie uitgeschakeld worden door de schakelaar 1 in te drukken. De boodschap “tractiecontrole uitgeschakeld” verschijnt op het instrumentenpaneel met het controlelampje A om u te waarschuwen.
NOODSTOPBEKRACHTIGING Dit systeem is een aanvulling op het ABS dat zorgt voor het verminderen van de remweg van de auto. De werking van het systeem Het systeem herkent wanneer een noodstop wordt uitgevoerd. In zo’n noodsituatie ontwikkelt de rembekrachtiging zijn maximale kracht en kan de regeling door het ABS in werking komen Het ABS-remsysteem blijft werken zolang het rempedaal ingedrukt is. Oplichten van de alarmknipperlichten Afhankelijk van de auto, kunnen deze bij krachtig afremmen gaan branden.
SNELHEIDSREGELAAR/-BEGRENZER: begrenzerfunctie (1/3) 2 3 4 5 1 De snelheidsbegrenzer is een functie die u helpt om een door u gekozen rijsnelheid niet te overschrijden. Dit kan nuttig zijn, bijvoorbeeld in stadsverkeer of gebieden waar een snelheidsbeperking geldt (wegwerkzaamheden, enz.). Het systeem werkt vanaf een snelheid van ongeveer 30 km/u. 6 Bediening 1 Hoofdschakelaar Aan/Uit. 2 Inschakelen, in het geheugen opslaan en verhogen van de maximumsnelheid (+).
SNELHEIDSREGELAAR/-BEGRENZER: begrenzerfunctie (2/3) Het rijden Als een ingestelde snelheid in het geheugen staat, grijpt het systeem niet in zolang deze snelheid niet bereikt wordt het rijden is hetzelfde als met een auto zonder snelheidsbegrenzer. Vanaf dat moment gaat de auto niet sneller rijden, ook niet als u het gaspedaal verder indrukt, behalve in noodgevallen (raadpleeg de paragraaf “Overschrijding van de maximum snelheid”).
SNELHEIDSREGELAAR/-BEGRENZER: begrenzerfunctie (3/3) Overschrijden van de ingestelde snelheid Opnieuw inschakelen van de maximum snelheid Noodsituaties Als een snelheid in het geheugen is opgeslagen, is het mogelijk deze op te roepen door de schakelaar 5 (R) in te drukken tot de boodschap “Begrenzer” verschijnt. Het blijft altijd mogelijk de ingestelde maximum snelheid te overschrijden door snel en zo diep mogelijk het gaspedaal in te drukken (voorbij het “zware punt”).
SNELHEIDSREGELAAR/-BEGRENZER: regelaarfunctie (1/4) 1 2 3 4 5 Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie neemt niet de taak van de bestuurder over. De snelheidsregelaar is een functie die u helpt de door uw gekozen rijsnelheid op een constante waarde vast te houden, dit wordt de ingestelde snelheid genoemd. Vanaf 30 km/u kunt u de snelheid traploos instellen. Bediening 1 Hoofdschakelaar Aan/Uit. 2 Inschakelen, in het geheugen opslaan en verhogen van de ingestelde snelheid (+).
SNELHEIDSREGELAAR/-BEGRENZER: regelaarfunctie (2/4) 3 2 1 6 7 Inschakelen Druk op de schakelaar 1 kant Ï . Het controlelampje 7 licht op het instrumentenpaneel op om aan te geven dat de snelheidsregelaar in werking is. Als de functie ingeschakeld is, verschijnt de boodschap “Regelaar” op het instrumentenpaneel in combinatie met streepjes.
SNELHEIDSREGELAAR/-BEGRENZER: regelaarfunctie (3/4) Overschrijden van de ingestelde snelheid Noodsituaties 2 3 U kunt de snelheid van de auto altijd verhogen door het gaspedaal in te drukken. Zo lang u te snel rijdt, knippert de ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel om u te waarschuwen.
SNELHEIDSREGELAAR/-BEGRENZER: regelaarfunctie (4/4) Oproepen van de gewenste snelheid 2 3 4 5 Als een snelheid in het geheugen is opgeslagen, kunt u deze oproepen door te drukken op de schakelaar 5 (R) als u sneller rijdt dan ongeveer 30 km/u en als de verkeersomstandigheden dat toelaten (drukte, staat van het wegdek, weersomstandigheden, enz.). Onderbreken van de functie Uitschakelen van de functie De functie wordt onderbroken als u drukt op: Druk op de schakelaar 1.
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (1/3) Stand automatisch Zet de selecteurhendel 1 in stand D. U hoeft de selecteurhendel niet meer te verplaatsen. Er wordt automatisch geschakeld in overeenstemming met de belasting van de auto, de hoeveelheid gas die u geeft en de helling van de weg. 1 2 3 4 Zuinig rijden Laat de selecteurhendel voor normaal gebruik in stand D staan. Als het gaspedaal iets wordt ingedrukt, schakelt de transmissie bij lage snelheid naar de volgende versnelling.
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (2/3) – Als bij helling van de weg of bochten de automatische werking niet gehandhaafd kan worden (bijv.: in de bergen), is het raadzaam om op handmatig schakelen over te gaan. Hiermee voorkomt u het automatisch achter elkaar schakelen door de versnellingsbak bij stijgen en is het mogelijk op de motor te remmen bij lange afdalingen. 1 5 Stand handgeschakeld De selecteurhendel 1 in stand D, beweeg de hendel naar links.
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (3/3) Parkeren van de auto Als de auto stilstaat, houdt u het rempedaal ingedrukt en zet u de selecteurhendel in stand P (parkeren): de transmissie staat in neutraal en de voorwielen zijn mechanisch geblokkeerd. Zet de handrem vast. Bij een storing – als tijdens het rijden de boodschap “transmissie controleren” verschijnt, in combinatie met het oplichten van het lampje op het instrumentenpaneel, dan geeft dit een storing aan.
PARKEERHULP (1/2) De werking van het systeem Ultrasoondetectors zijn aangebracht in de achterbumper van de auto en meten de afstand tussen de auto en een obstakel tijdens het achteruitrijden. Deze meting vertaalt zich in geluidssignalen waarvan de frequentie toeneemt naarmate het obstakel dichterbij komt, totdat het een continu geluid wordt als het obstakel ongeveer 30 cm van de auto verwijderd is.
PARKEERHULP (2/2) Permanente uitschakeling van het systeem 1 Het systeem kan permanent worden uitgeschakeld door de schakelaar langer dan ongeveer drie secondes in te drukken. Het lampje in de schakelaar brandt permanent. Het op deze manier uitgeschakelde systeem kan weer worden ingeschakeld door de schakelaar langer dan ongeveer drie secondes in te drukken. Tijdelijke uitschakeling van het systeem Druk op de schakelaar 1 om het systeem uit te schakelen.
2.
Hoofdstuk 3: Uw comfort Ventilatieroosters. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Verwarming en airconditioning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Airconditioning: informatie en tips voor het gebruik. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Ruitbediening. . . . . . .
ventilatieroosters (1/2) 1 2 3 4 5 6 7 5 bedieningspaneel. 6 ventilatierooster rechts. 7 ontwasemingssleuf rechter zijruit. 8 ventilatieroosters voeten. 8 1 ontwasemingssleuf linker zijruit. 2 ventilatierooster links. 3 ontwasemingssleuven onder de voorruit. 4 centrale ventilatieroosters. 3.
ventilatieroosters (2/2) Gebruik, in geval van stankoverlast in de auto, alleen speciaal hiervoor bestemde middelen. Raadpleeg een merkdealer. 1 3 A 2 1 2 4 B Hoeveelheid lucht Richting Verdraai de knop 1 of 3 voorbij het zware punt. Rechts/links: verplaats de schuifknoppen 2 of 4. A : dicht. Omhoog/omlaag: richt de schuifknoppen 2 of 4 omhoog of omlaag. B : helemaal open. Stop niets in het ventilatiecircuit van de auto (bijvoorbeeld in geval van stank enz.). Risico van explosie of brand. 3.
VERWARMING, AIRCONDITIONING (1/4) B C A D F Bedieningsknoppen A Regeling van de luchtverdeling in het interieur. B Regeling van de temperatuur. C Regeling van de ventilateursnelheid. D Bedieningsknop van de luchtkringloop. 3.4 E E Schakelaar en controlelampje van de achterruitverwarming en van de verwarmde buitenspiegels (afhankelijk van de auto). F Schakelaar en controlelampje van de airconditioning (afhankelijk van de auto).
VERWARMING, AIRCONDITIONING (2/4) i De lucht wordt verdeeld tussen de ontwasemingsroosters onder de voorruit en de zijruiten en de voetenruimtes. B A C D Deze stand wordt aangeraden voor het bereiken van het hoogste comfort bij koud weer. F G geleid. De lucht wordt voornamelijk naar de voetenruimtes gevoerd. De lucht wordt naar alle ventilatieroosters en de voetenruimtes voor Deze stand wordt aangeraden voor het bereiken van het hoogste comfort bij warm weer.
VERWARMING, AIRCONDITIONING (3/4) Regeling van de temperatuur B Draai de knop B afhankelijk van de gewenste temperatuur. Hoe verder de aanwijzer in het rode gedeelte staat, hoe hoger de temperatuur. C In- en uitschakelen van de airconditioning Toets F zorgt voor het inschakelen (controlelampje brandt) of het uitschakelen (controlelampje is uit) van de airconditioning. Door het inschakelen van de airconditioning: – gaat de temperatuur in het interieur omlaag ; – ontwasemen de ruiten snel.
VERWARMING, AIRCONDITIONING (4/4) Achterruitverwarming Draaiende motor, druk op de toets E. Het controlelampje licht op. D De achterruit wordt nu snel ontwasemd en de buitenspiegels worden verwarmd (afhankelijk van de uitvoering). Om deze functie uit te schakelen, drukt u opnieuw op de toets E. De verwarming schakelt na enige tijd automatisch uit.
THERMOSTATISCHE AIRCONDITIONING (1/8) 1 2 3 4 5 6 7 12 Achterruitverwarming en verwarmde buitenspiegels (afhankelijk van de auto). 8 13 Controlelampje van de achterruitverwarming. 14 Bedieningsknop van de luchtkringloop. 14 9 13 12 Bedieningsknoppen 1 Toets “helder zicht” voor het ontwasemen en het ontdooien van de ruiten. 2 Controlelampje van de functie “helder zicht”. 3 Bediening van de airconditioning.
THERMOSTATISCHE AIRCONDITIONING (2/8) 4 6 7 De thermostatische regeling van de verwarming en de airconditioning zorgen ervoor dat de temperatuur in het interieur en de ventilatie van de ruiten (extreme gebruiksomstandigheden daargelaten) optimaal gehandhaafd worden bij een zo optimaal mogelijk brandstofverbruik. Deze werking wordt aangeraden. Temperatuur: automatische werking Druk op toets 6. Alleen de temperatuur en het symbool AUTO worden weergegeven.
THERMOSTATISCHE AIRCONDITIONING (3/8) Temperatuur: automatische werking (vervolg) Veranderen van de automatische werking De normale werking van het systeem is de automatische werking ( controlelampje AUTO brandt), maar u kunt de door het systeem gemaakte keuze veranderen (verdeling van de lucht, enz.), dit wordt op de volgende bladzijden beschreven.
THERMOSTATISCHE AIRCONDITIONING (4/8) 5 Verdeling van de lucht in het interieur Er zijn vijf combinaties mogelijk voor de luchtverdeling. Deze worden verkregen door het achter elkaar indrukken van de toetsen 8 en 10. De pijlen op het display 5 geven de door u gemaakte keuze aan. 6 õ ÷ ô 8 G F De lucht wordt naar alle ventilatieroosters in het dashboard en de voetenruimtes gevoerd. De lucht wordt voornamelijk naar de voetenruimtes gevoerd.
THERMOSTATISCHE AIRCONDITIONING (5/8) Wijzigen van de ventilateursnelheid 3 5 6 Normaal zorgt het systeem automatisch voor de juiste ventilateursnelheid om de ingestelde temperatuur te bereiken en te handhaven. Door op de toetsen 9 en 11 te drukken, schakelt u de automatische werkstand uit. U kunt met deze toetsen de ventilateur sneller en langzamer laten draaien. Als u deze op nul instelt, stopt het systeem.
THERMOSTATISCHE AIRCONDITIONING (6/8) 13 12 Achterruitverwarming Bij draaiende motor, drukt u op de toets 12. Het controlelampje 13 licht op. Om deze functie uit te schakelen, drukt u opnieuw op de toets 12. De verwarming schakelt na enige tijd automatisch uit. De achterruit wordt nu snel ontwasemd en de buitenspiegels worden verwarmd (afhankelijk van de uitvoering). 3.
THERMOSTATISCHE AIRCONDITIONING (7/8) 1 N.B.: als u het geluid van de ventilatie als hinderlijk ervaart, kunt u de ventilateursnelheid verminderen met de toets 11. 6 2 Om deze functie te verlaten, drukt u ofwel: – opnieuw op de toets 1; – op de toets 6 (het controlelampje AUTO op het display licht op). 13 12 Functie “helder zicht” Draaiende motor, druk op de toets 1, het controlelampje 2 brandt. Het controlelampje van de toets AUTO (op het display) dooft.
THERMOSTATISCHE AIRCONDITIONING (8/8) 14 Afsluiten van de buitenlucht Een druk op de toets 14 schakelt de kringloopstand in (het symbool op het display licht op). In de kringloopstand wordt de lucht aangevoerd vanuit de auto en zonder bijmenging van buitenlucht teruggevoerd in het interieur van de auto. De lucht circuleert in de auto zonder bijmenging van buitenlucht (als het buiten stinkt). Bij langdurig gebruik van de kringloopfunctie kunnen de ruiten aan de binnenkant beslaan of weer aanvriezen.
AIRCONDITIONING: informatie en tips voor het gebruik Stop niets in het ventilatiecircuit van de auto (bijvoorbeeld in geval van stank enz.). Risico van explosie of brand. Bij een storing Raadpleeg bij een storing altijd een merkdealer. Verbruik Het is normaal dat het brandstofverbruik hoger is (vooral in stadsverkeer) als u de airconditioning gebruikt. Voor auto’s met een airconditioning zonder automatische werkstand, zet het systeem uit, als u het niet meer nodig hebt.
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING (1/3) 6 1 5 2 4 6 3 Met contact aan of, voor de auto’s met een RENAULT card, met draaiende motor Druk op de betreffende schakelaar om de ruit tot de gewenste hoogte te laten zakken Trek de betreffende schakelaar naar boven om de ruit omhoog te laten gaan, laat de schakelaar los als de ruit op de gewenste hoogte staat. Vanaf de bestuurdersplaats Gebruik schakelaar: – 1 voor de bestuurderskant; – 2 voor de passagierskant voor; – 3 en 5 voor de passagiers achter.
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING (2/3) 7 1 4 2 Voor de plaatsen achter Werking van de sneltoets Gebruik de schakelaar 7. Dit is een aanvulling op de elektrische ruitbediening. Als deze in de auto aanwezig is, kan hij of alleen de bestuurdersruit of de twee ruiten voorin bedienen. – Druk op de betreffende schakelaar om de ruit tot de gewenste hoogte te laten zakken – Trek de betreffende schakelaar naar boven om de ruit omhoog te laten gaan, laat de schakelaar los als de ruit op de gewenste hoogte staat.
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING (3/3)/HANDBEDIENDE RUITEN Werking van de sneltoets – Druk de betreffende schakelaar kort en helemaal omlaag: de ruit gaat in één keer geheel omlaag. – Trek de betreffende schakelaar kort en helemaal omhoog: de ruit gaat in één keer geheel omhoog. Om de beweging van de ruit voortijdig te stoppen drukt u de schakelaar opnieuw in. Bijzonderheid Voor uw veiligheid is uw auto uitgerust met een krachtbegrenzer, als een ruit een weerstand (bijv.
ELEKTRISCH BEDIEND OPEN DAK (1/2) A 1 B 0 2 C Als u de auto in de felle zon parkeert, adviseren wij u de gordijnen te sluiten. D 1 Verantwoordelijkheid van de bestuurder Het systeem kan gebruikt worden: – contact aan; Kantelen van het open dak – openen: draai de knop 2 in stand A. – contact uit totdat het bestuurdersportier geopend of gesloten wordt (beperkt tot ongeveer 20 minuten). – sluiten: zet de knop 2 in stand 0.
ELEKTRISCH BEDIEND OPEN DAK (2/2) Bijzonderheid Voor uw veiligheid is uw auto uitgerust met een krachtbegrenzer; als een ruit een weerstand ontmoet tijdens het sluiten (bijv.: vingers, de poot van een dier of een boomtak) stopt de ruit en gaat daarna enkele centimeters terug. A B C 0 3 Voorzorgsmaatregelen voor het gebruik D 2 Storing bij het sluiten van het open dak Controleer in dit geval of er geen obstakel is en draai knop 2 in stand 0. Druk op knop 3, tot het open dak helemaal gesloten is.
ZONNEKLEPPEN 1 3 2 Zonneklep voor Zonnegordijn achter Zet de zonneklep 1 omlaag. Trek het zonnegordijn omhoog aan het lipje en maak de twee haakjes 3 vast in de daarvoor bestemde uitsparingen (controleer of het zonnegordijn goed vastzit). Make-up spiegels Verschuif het kapje 2. 3.
BINNENVERLICHTING Leesspots (afhankelijk van de auto) 1 Druk op schakelaar 1 voor de bestuurder, 3 voor de voorpassagier. 2 3 4 Binnenlicht Met de schakelaar 2, kunt u kiezen voor: – een constant brandende verlichting; – een verlichting die gaat branden als één van de portieren wordt geopend, Deze dooft als de betreffende portieren goed gesloten zijn en na enige tijd; – het onmiddellijk uitgaan.
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (1/4) 2 1 Opbergruimte in voorportieren 1 Brilhouder 2 Hierin past een fles van 1.5 liter. Laat geen spullen op de vloer (bij de bestuurder) liggen. In geval van plotseling remmen zouden deze onder de pedalen terecht kunnen komen, waardoor de bestuurder deze niet meer goed kan bedienen. 3.
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (2/4) 3 4 5 Klem 3 Hierin kunt u kaartjes (bijvoorbeeld van een tolweg) bevestigen. Bergruimte van middenconsole 4 of 5 Hierin passen de losse asbak, blikjes, enz. Let op bij het accelereren of het rijden in een bocht, dat de inhoud van de beker of het blikje niet over de rand stroomt. Risico van verwondingen als de vloeistof warm is en/of vlekken. 3.
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (3/4) 7 6 Opbergruimte van het achterportier 6 8 9 Opbergruimte van het achterportier 7 Opbergruimte bij de passagier 8 Om dit te openen, trekt u aan de handgreep 9. Afhankelijk van de uitvoering wordt deze opbergruimte, gelijk het interieur van de auto, geventileerd en gekoeld door de airconditioning.
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (4/4) 11 10 Opbergvakken in voorstoelen 10 Handgreep 11 Hieraan kan men zich vasthouden tijdens het rijden. Gebruik deze niet bij het in- of uitstappen. 3.
ASBAK, AANSTEKER 1 2 3 4 Asbak 1 Aansteker 3 Deze past in de ruimtes 2 of 4. Als het contact aan staat, drukt u de aansteker 3 in. Zodra hij heet is komt hij met een klikje terug. Trek hem los. Plaats hem na gebruik in de houder zonder hem er helemaal in te drukken. Sluit alleen accessoires aan met een vermogen van maximaal 120 watt. Als uw auto geen aansteker en asbak heeft, kan uw merkdealer u deze leveren. 3.28 Risico van brand.
HOOFDSTEUN ACHTER A 1 Gebruiksstanden Verwijderen Door op de knop A van grendel 1 te drukken, zet u de hoofdsteun zo hoog mogelijk om hem in de hoge stand te gebruiken. Schuif hem naar beneden tot hij blokkeert om hem in de lage stand te gebruiken. Druk op de knop A van de grendel 1 en verwijder de hoofdsteun. Opbergstand Druk op de knop A in en laat de hoofdsteun helemaal zakken. De hoofdsteun in de onderste stand is een opbergstand en alleen toegestaan als de hoofdsteun niet gebruikt wordt.
ACHTERBANK: gebruiksmogelijkheden (1/2) 1 A De achterbank kan in zijn geheel of in twee delen worden neergeklapt voor het vervoer van grote voorwerpen. Kantel eerst het zitkussen en dan de rugleuning. Zitting naar voren klappen (breakuitvoering) Trek de voorkant van het kussen A van de bank tot aan de aanslag. Als de bank uit één stuk bestaat, controleer dan of het zitkussen aan beide kanten is ontgrendeld.
ACHTERBANK: gebruiksmogelijkheden (2/2) 3 1 Zorg dat tijdens het bewegen van de achterstoelen, er niets het verankeren kan hinderen (lichaamsdeel, dier, steentje, doek, speelgoed, enz.). Break-uitvoering Voor het terugplaatsen van de rugleuning, gaat u in omgekeerde volgorde te werk. Controleer na het terugkantelen van de rugleuning of deze weer goed is vergrendeld. Let op bij het gebruik van een stoelhoes, dat deze de vergrendeling van de rugleuning niet belemmert.
Bagageruimte/HOEDENPLANK 2 1 Openen Druk op de knop 1 en trek de achterklep omhoog. Sluiten Duw de achterklep naar beneden. 3 Hoedenplank Om deze te verwijderen: – maak de twee koordjes 2 los; – maak het zonnegordijn 3 los (afhankelijk van de auto); – maak het soepele deel, dat bevestigd is aan de rugleuning van de achterbank, los (afhankelijk van de auto); – til de hoedenplank op en wip hem naar boven toe los. Bij het terugplaatsen, gaat u in omgekeerde volgorde te werk. 3.
BAGAGE-AFDEKPLAAT: break uitvoeringen 3 1 A 2 B Oprollen van het soepele deel A van de bagage-afdekking 1 Verwijderen van de bagageafdekking 1 Opbergen van de bagageafdekking 1 Trek lichtjes met de handgreep 2 aan het soepele deel A, om de pennen vrij te maken van hun bevestigingspunten aan elke kant van de bagageruimte. Druk op de knop 3 en til de rechterkant van het oprolmechanisme tegelijk op. Til de losse bodemplaat B op. Begeleid de oprolbeweging van de bagageafdekplaat.
BAGAGE-AFDEKPLAAT: société uitvoeringen B A De bagage-afdekplaat bestaat uit een stijf deel A en een vouwbaar deel B. De bagage-afdekplaat is uitgeklapt. De bagage-afdekplaat is ingeklapt. De bagage-afdekplaat is verwijderd. Om hem te vouwen: Vanuit de gevouwen stand en in horizontale stand uitbouwen: – til de plaat A lichtjes op en trek hem naar u toe om hem uit te bouwen; – vouw daarna het deel B door het dubbel te klappen.
INDELING BAGAGERUIMTE (1/2) 1 1 1 Plaats voor bevestigingshaken 1 Handig om voorwerpen in de bagageruimte vast te zetten. Raadpleeg de paragraaf “Bagage vervoeren”. Afhankelijk van de auto, kan een bagagenet, opgeborgen in de bergruimte onder de passagiersstoel, aan deze haken vastgemaakt worden. Break uitvoering Als de auto een losse bodemplaat heeft, verwijdert u deze om bij de ringen te komen (raadpleeg de paragraaf “losse bodemplaat”).
INDELING BAGAGERUIMTE (2/2) 6 4 2 3 Losse bodemplaat Als de auto hiermee uitgerust is, wordt het laden gemakkelijker. De losse bodemplaat kan op twee manieren worden opgeborgen. 5 Eerste manier van opbergen Tweede manier van opbergen – Til het deel 3 op en vouw het over deel 2; – Til het deel 3 op en vouw het over deel 2; – til het geheel op en plaats het tegen de achterbank; – verwijder het geheel; – druk tegen de grendel 4 om de opgevouwen losse bodemplaat te vergrendelen. N.B.
VERVOER VAN BAGAGE Als u voorwerpen op de neergeklapte rugleuning wilt plaatsen, met de bank in stand 3 zitplaatsen, verwijdert u eerst de hoofdsteunen voordat u de rugleuning neerklapt. Op deze manier kan de rugleuning zo dicht mogelijk tegen het zitkussen kantelen. Let er bij het vervoer op dat de voorwerpen met hun langste zijde steunen tegen ofwel: – De rugleuning van de achterbank bij de normale ladingen (A).
Scheidingsnet (1/2) 1 A 3 2 Scheidingsnet A Bij de auto’s die hiermee uitgerust zijn, is het nuttig om het scheidingsnet te gebruiken bij het vervoer van dieren of bagage, om deze af te scheiden van de passagiers. Het net kan op twee manieren geplaatst worden: – achter de voorstoelen; – achter de achterbank. Het bagagescheidingsnet kan een massa van maximaal 10 kg tegenhouden. Risico van verwonding. 3.
Scheidingsnet (2/2) A C 4 B Aanbrengen van het scheidingsnet A achter de achterbank Aan beide kanten in de auto: – til het afdekplaatje 2 omhoog om bij de bovenste bevestigingsring van het net te komen; – bevestig de haak van de band van het net aan de ring; 4 – in de bagageruimte, bevestigt u verplicht de haak van de band van de onderste bevestiging van het net aan de bevestigingshaak 4 gemerkt met het merkteken 6 (afhankelijk van de auto, onder de losse bodemplaat B); – stel de band van het net zo af,
DAKDRAGERS (1/2) 1 2 Bij het monteren van de dakdragers, vervangt u de afsluitbouten door de bouten van de steun die geleverd worden met de dakdragers. Break uitvoering De dakdragers zitten vast en mogen niet worden gedemonteerd. Raadpleeg voor het vervangen een merkdealer. Toegang tot bevestigingspunt vijfdeurs uitvoeringen Open de portieren. Achter het rubber 2 bevinden zich de afsluitbouten 1 die de ruimtes beschermen voor de bouten van de steun.
DAKDRAGERS (2/2)/SPOILER Voorzorgsmaatregelen voor het gebruik Gebruik van de achterklep 3 Controleer voor het gebruik van de achterklep, de voorwerpen en/of accessoires (fietsendrager, dakkoffer, enz.) op de dakdragers: deze moeten op de juiste wijze zijn bevestigd en goed vastzitten en mogen de beweging van de achterklep niet hinderen. Toegang tot bevestigingspunten achter driedeurs uitvoeringen Auto’s met een achterspoiler Het is verboden voorwerpen en/of accessoires (fietsdrager, enz.
GEÏNTEGREERDE BEDIENING VAN HANDSFREE TELEFOON 2 2 3 1 Steun van de telefoon 1 Omdat elke telefoon zijn eigen technische eigenschappen heeft, is het belangrijk de juiste steun te kiezen voor het monteren ervan in de auto, raadpleeg een merkdealer. 3.42 Bediening bij het stuurwiel 2 Plaats van de microfoon 3 Gebruik van de telefoon raat.
Hoofdstuk 4: Onderhoud Motorkap. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Oliepeil van de motor: algemeen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Oliepeil van de motor: (bij)vullen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Peilen. . . . .
MOTORKAP (1/2) 3 4 2 5 1 Trek aan de handgreep 1 om hem te openen. Veiligheidshaak van de motorkap Om deze te openen duwt u het lipje 2, naar links en tegelijkertijd tilt u de motorkap op. Motorkap openen Trek de motorkap zover mogelijk omhoog, maak de steun 4 los uit de klem 5 en plaats hem in de uitsparing 3 van de motorkap en niet ergens anders. Let op bij werkzaamheden dicht bij de motor, deze kan nog warm zijn. Bovendien kan de ventilateurmotor onverwacht gaan draaien. Risico van verwonding. 4.
MOTORKAP (2/2) 3 4 5 Sluiten van de motorkap Controleer voordat u de motorkap sluit of er geen gereedschap of andere voorwerpen in de motorruimte zijn achtergebleven. Voor het weer sluiten van de motorkap, plaatst u de steun 4 in de bevestiging 5. Pak de motorkap in het midden vast en laat hem van een hoogte van 30 cm dichtvallen. Hij vergrendelt door zijn gewicht. Controleer de vergrendeling van de kap. Controleer of niets de vergrendeling belemmert (steentje, doek, enz.).
OLIEPEIL VAN DE MOTOR: algemeen (1/2) Variant 1 Variant 2 25302 Iedere motor verbruikt wat olie voor het smeren en koelen van de bewegende delen in de motor. Het is daarom normaal dat u tussen twee onderhoudsbeurten olie moet bijvullen. Indien u na de inrijperiode echter meer dan 0,5 liter olie per 1000 km moet bijvullen, dient u dit aan een merkdealer te melden.
OLIEPEIL VAN DE MOTOR: algemeen (2/2) Aflezen van het peil op de peilstaaf – haal de peilstaaf uit de motor; – veeg de peilstaaf af met een droge en niet pluizende doek; – duw de peilstaaf zo diep mogelijk terug in de motor; – haal de peilstaaf weer uit de motor; – lees het peil af: dit mag nooit lager zijn dan het “minimumpeil” A en nooit hoger zijn dan het “maximumpeil” B. Duw de peilstaaf als u klaar bent weer zo diep mogelijk terug.
OLIEPEIL VAN DE MOTOR: (bij)vullen (1/2) 1 2 1 2 (Bij)vullen De auto moet horizontaal staan en de motor moet koud zijn (bijvoorbeeld voordat u ‘s morgens wegrijdt). – Draai de dop 1 los; – vul bij. Het verschil tussen het hoogste en het laagste peil op de peilstaaf 2 is (afhankelijk van de motor) ongeveer 1,5 tot 2 liter; – wacht 10 minuten om de olie naar beneden te laten zakken in de motor; – controleer het peil met de peilstaaf 2 zoals hiervoor is beschreven.
OLIEPEIL VAN DE MOTOR: (bij)vullen (2/2) Soort motorolie Raadpleeg het onderhoudsdocument van uw auto. 1 2 Olie verversen Interval: raadpleeg het onderhoudsdocument van uw auto. Gemiddelde inhoud bij verversen inclusief oliefilter (ter informatie) Als het peil abnormaal of herhaaldelijk daalt, moet u een merkdealer raadplegen Controleer bij werkzaamheden onder de motorkap of de schakelaar van de ruitenwisser in de stand uit staat.
PEILEN (1/3) 1 Regelmatige controle van het peil Interval voor het vervangen Controleer regelmatig het peil van de koelvloeistof (de motor kan ernstig beschadigen door een gebrek aan koelvloeistof). Raadpleeg het onderhoudsdocument van uw auto. Vul uitsluitend bij met door onze technische dienst goedgekeurde producten die zorgen voor: – een bescherming tegen bevriezen; – een bescherming tegen corrosie van het koelcircuit.
PEILEN (2/3) Peil 1 Het is normaal dat het remvloeistofpeil daalt met het slijten van de remblokken, maar het mag nooit beneden het “MINI"-merkteken komen. 1 Als u zelf de slijtage van de remblokken en schijven wilt controleren, vraag dan bij uw dealer naar de brochure met de controlemethode of raadpleeg de website van de fabrikant. Vullen Na werkzaamheden aan het hydraulische circuit moet de remvloeistof worden vervangen door een deskundige.
PEILEN (3/3)/FILTERS Filters 1 1 Reservoir ruitensproeiers/ Koplampsproeiers Vullen Het vervangen van de filters (luchtfilter, interieurfilter, brandstoffilter) maakt deel uit van het onderhoudsprogramma van uw auto. 2 Interval voor het vervangen van de filters: raadpleeg het onderhoudsdocument van uw auto. Sproeiers U kunt de sproeiers van de voorruit richten met een naald. Stilstaande motor, open de dop 1. Vul bij tot u de vloeistof ziet en plaats de dop terug.
Bandenspanning E: bandenspanning voor. F: bandenspanning achter. A G: bandenspanning van het reservewiel. B A Sticker A Open het bestuurdersportier om het te lezen. De bandenspanning dient bij koude banden te worden gecontroleerd. Indien u de bandenspanning niet bij koude banden kunt controleren, moet u de opgegeven waarden met 0,2 tot 0,3 bar (3 PSI) verhogen. Verlaag nooit de spanning van een warme band. C E F C D E E F F G C: voorziene rijsnelheid.
ACCU Vervangen van de accu 1 Omdat dit een ingewikkelde ingreep is, adviseren wij dit over te laten aan een merkdealer. Deze bevindt zich onder het deksel 1 en vraagt geen onderhoud. De accu bevat zwavelzuur. Vermijd daarom contact met de ogen, de huid of kleding. Bij onverhoopt contact spoelen met veel water. Indien nodig een arts raadplegen. Let op bij werkzaamheden dicht bij de motor, deze kan nog warm zijn. Bovendien kan de ventilateurmotor onverwacht gaan draaien. Risico van verwonding. 4.
Onderhoud van de carrosserie (1/2) Een goed onderhouden auto gaat langer mee. Daarom wordt aangeraden de buitenkant van de auto regelmatig te onderhouden. Uw auto is op doelmatige wijze tegen roestvorming beschermd. Toch staat hij bloot aan de invloed van verschillende parameters.
Onderhoud van de carrosserie (2/2) Houd rekening met lokale voorschriften inzake het wassen van een auto (bv. niet op de openbare weg). Houd bij het rijden op pas geasfalteerde wegen afstand van de andere auto’s om beschadiging van lak en ruiten door opspattend grind te voorkomen. Kleine beschadigingen van de lak moet u snel herstellen of laten herstellen zodat roest ook daar geen kans krijgt. Laat uw merkdealer regelmatig de carrosserie inspecteren als de auto een plaatwerkgarantie heeft.
ONDERHOUD VAN DE BINNENBEKLEDING (1/2) Een goed onderhouden auto gaat langer mee. Daarom wordt aangeraden de binnenkant van de auto regelmatig te onderhouden. Een vlek moet altijd snel behandeld worden. Reinig de bekleding (ongeacht het soort vlek) met koud of lauwwarm zeepsop op basis van natuurlijke zeep. Gebruik geen detergenten (afwasmiddel, producten in poedervorm, producten op alcoholbasis enz.). Gebruik een zachte doek. Spoel en absorbeer het overschot. Ruiten van instrumenten (bv.
ONDERHOUD VAN DE BINNENBEKLEDING (2/2) Verwijderen/terugplaatsen van oorspronkelijk in de auto aangebrachte afneembare uitrusting Als u afneembare uitrusting moet verwijderen om het interieur schoon te maken (bijvoorbeeld matten), moet u altijd zorgen dat u ze correct en aan de goede kant terugplaatst (de bestuursmat moet aan de kant van de bestuurder worden teruggeplaatst) en vastzet met de elementen die bij de uitrusting zijn geleverd (de bestuurdersmat bijvoorbeeld, moet altijd worden vastgezet met behul
Hoofdstuk 5: Praktische tips Lekke band, reservewiel. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Pompset voor de banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Gereedschap. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
LEKKE BAND, RESERVEWIEL (1/4) In geval van een lekke band Afhankelijk van de auto, beschikt u over een oppompset voor de banden of een reservewiel (raadpleeg de volgende bladzijdes). Laat het reservewiel regelmatig door uw dealer controleren. Na verloop van tijd kan het door veroudering onbruikbaar worden. Auto met een reservewiel dat afwijkt van de andere vier wielen: – Monteer nooit meer dan één reservewiel op een auto.
LEKKE BAND, RESERVEWIEL (2/4) 1 2 5 3 7 6 8 A 4 Reservewiel – Open de achterklep; – til de mat op en, afhankelijk van de auto, de plaat 2 die u ophangt met het koordje 1; – til het deksel 3 op en verwijder het; – verwijder de gereedschapset door deze aan de handgrepen op te tillen. – zet de moer 5 linksom los tot hij helemaal omhoog is gekomen, plaats daarna de handpalm op zone A van de handgreep 6 en duw naar de voorkant van de auto, het wiel valt naar beneden.
LEKKE BAND, RESERVEWIEL (3/4) 6 7 8 9 10 Om een wiel opnieuw te installeren Hiervoor moet de kabel zijn afgerold. Als de kabel vanzelf opgerold is, moet u deze opnieuw uitrollen: – trek aan de handgreep om de kabel uit te rollen; Na het verwisselen van een wiel, legt u het gedemonteerde wiel op de houder 9, met het ventiel naar beneden. Klem de kabel 7 in zijn houder 8 en duw het wiel onder de bagageruimte. Let op dat het lipje 10 naar de achterkant van de auto wijst.
LEKKE BAND, RESERVEWIEL (4/4) N.B.: als de gereedschapset niet vergrendeld wordt, controleer dan of de moer 5 vastzit en of de handgreep 6 goed op zijn plaats zit. Bijzonderheden 6 5 De houder van het reservewiel moet altijd aanwezig zijn, ook als er geen wiel is: gevaar van waterlekkage. Als u hem vrij wilt maken, terwijl er geen wiel is, drukt u het midden van de houder van het wiel naar beneden en drukt u tegelijkertijd op de handgreep 6.
POMPSET VOOR DE BANDEN (1/3) B A Gebruik de pompset niet als de band beschadigd is door het rijden met een lekke band. Controleer dus zorgvuldig de zijkant van de banden voor het repareren. Bovendien kan het rijden met zachte of zelfs platte (of lekke) banden de veiligheid in gevaar brengen en niet te repareren blijken. Deze reparatie is tijdelijk Een lekke band moet zo snel mogelijk worden gerepareerd en vóór terugplaatsing door een deskundige worden onderzocht.
POMPSET VOOR DE BANDEN (2/3) Draaiende motor, parkeerrem vastgezet, 1 6 – rol de slang van de fles uit; 2 – sluit de slang 4 van de compressor aan bij de toevoer van de fles 6; 3 7 6 5 4 Gebruik afhankelijk van de auto, in geval van een lekke band de pompset onder de mat van de bagageruimte.
POMPSET VOOR DE BANDEN (3/3) 2 – Plak het etiket met de rijvoorschriften op een voor de bestuurder zichtbare plaats op het dashboard; – Berg de set op. – Als de band na de eerste keer oppompen nog steeds lek is, moet er worden gereden om het gat te vullen. – Rijd direct weg en rijd tussen de 20 en 60 km/u om het product gelijkmatig in de band te verdelen, en stop na 3 kilometer rijden om de spanning te controleren.
GEREEDSCHAP Dop voor specifieke wielbouten 3 8 Sierdopsleutel 4 of 5 2 Hiermee kunt u de wieldoppen verwijderen. 3 1 A Hendel 6 Hiermee kunt u het sleepoog los- of vastdraaien 7. 7 Sleepoog 7 6 De aanwezigheid van de gereedschappen in de gereedschapset is afhankelijk van de auto. Het gereedschap A bevindt zich in de bak onder de mat van de bagageruimte. Afhankelijk van de auto, trek het deksel omhoog en verwijder het. Verwijder de gereedschapsset door deze aan de twee zijkanten op te tillen.
WIELDOP - WIEL 4 6 1 D 2 B C A 3 5 Wieldop model 1 Wieldop model 4 Steek het haakje van de wieldopsleutel 2 (opgeborgen bij het gereedschap) in de daarvoor bestemde opening dichtbij het ventiel 3. Steek voor het uitbouwen de sierdopsleutel 6 (opgeborgen in de gereedschapset) in de uitsparing 5. Om hem weer terug te plaatsen, richt u hem ten opzichte van ventiel 3. Duw de haakjes er in, te beginnen met kant A daarna B en C en eindig met de kant tegenover ventiel D.
VERWISSELEN VAN EEN WIEL (1/2) 4 1 5 Ga door met vastzetten om de onderkant van de krik goed neer te zetten (hij moet verticaal onder de auto staan en in één lijn staan met de kop van de krik A). Draai de zwengel een paar slagen zodat het wiel vrijkomt van de grond. 2 A 3 Schakel de alarmknipperlichten in. Zet de auto stil op een horizontale, stroeve en stevige ondergrond (leg indien nodig een stevige plank onder de krik) op veilige afstand van het verkeer.
VERWISSELEN VAN EEN WIEL (2/2) Draai de wielbouten geheel los en neem het wiel van de naaf. Plaats het reservewiel op de naaf en draai het wiel rond tot de gaten voor de wielbouten samenvallen. Monteer de bouten, draai ze vast en laat de krik zakken. Met het wiel op de grond zet u de bouten goed vast, en laat het vastzetten zo snel mogelijk controleren (aantrekkoppel 110 N.m).
BANDEN (1/3) Veiligheid van de banden wielen De banden vormen de enige verbinding tussen de auto en het wegdek, het is daarom van het grootste belang dat zij in goede staat verkeren. 2 Houd u strikt aan de wettelijke voorschriften op dit gebied. 1 Deze slijtagecontrolestiften zijn op regelmatige afstanden over de omtrek van het loopvlak verdeeld.
BANDEN (2/3) Bandenspanning Houd u aan de bandenspanningen (inclusief het reservewiel), controleer de bandenspanningen ten minste eenmaal per maand en zeker voor een lange rit (raadpleeg de sticker op de zijkant van het bestuurdersportier). Controleer de spanning bij koude banden, houd geen rekening met een hogere waarde bij warm weer of na een snel gereden rit. Indien u de bandenspanning niet bij koude banden kunt controleren, moet u de opgegeven waarden met 0,2 tot 0,3 bar (of 3 PSI) verhogen.
BANDEN (3/3) De banden in de winter Sneeuwkettingen Sneeuwkettingen mogen uitsluitend rond de voorwielen worden gelegd. Als een te grote bandenmaat is gemonteerd, kunnen er geen sneeuwkettingen worden gemonteerd. Winterbanden Spijkerbanden Voor een optimale grip van uw auto raden wij u aan deze banden op alle vier wielen te monteren. Het gebruik van spijkerbanden is slechts onder bepaalde omstandigheden toegestaan.
HALOGEENKOPLAMPEN: vervangen van een lamp (1/3) Gebruik uitsluitend anti-U.V. 55W lampen om de plastic ruit van de koplampen niet te beschadigen. Raak het lampglas niet aan. Houd de lamp vast aan de metalen voet. 1 A Noteer vóór de demontage de juiste stand van de lamp, om het weer correct te kunnen monteren. B Vergeet niet, na het vervangen van de lamp, de kap terug te plaatsen. 3 Omdat het demonteren van onderdelen nodig is, adviseren wij het vervangen van de lampen over te laten aan een merkdealer.
HALOGEENKOPLAMPEN: vervangen van een lamp (2/3) Gebruik uitsluitend anti-U.V. 55W lampen om de plastic ruit van de koplampen niet te beschadigen. Raak het lampglas niet aan. Houd de lamp vast aan de metalen voet. 4 C Noteer vóór de demontage de juiste stand van de lamp, om het weer correct te kunnen monteren. D Vergeet niet, na het vervangen van de lamp, de kap terug te plaatsen. 5 Omdat het demonteren van onderdelen nodig is, adviseren wij het vervangen van de lampen over te laten aan een merkdealer.
HALOGEENKOPLAMPEN: vervangen van een lamp (3/3) 7 F E 6 Markeringslicht voor Richtingaanwijzer Bochtlicht Verwijder het kapje E en trek aan de lamphouder 6 om bij de lamp te komen. Draai de lamphouder F een kwart slag en maak de lamp los. Lamptype: W5W. Lamptype: oranje PY21 W. Door hun beperkte toegankelijkheid (soms is het nodig om organen van de carrosserie of mechanische organen te demonteren), raden wij u aan de lampen 7 door een merkdealer te laten vervangen.
KOPLAMPEN: mistlicht voor, extra lampen Extra lampen Vraag een merkdealer advies indien u extra lampen (mistlichten of verstralers) op uw auto wilt monteren. 1 Mistlichten aan de voorzijde 1 Vervangen van een lamp Raadpleeg een merkdealer. Lamptype: H11. Wijzig niet zelf de bedrading van de auto want door een verkeerde aansluiting kan de elektrische installatie worden beschadigd (bedrading, organen en in het bijzonder de dynamo). Laat eventuele veranderingen door een merkdealer uitvoeren.
LAMPEN ACHTER EN ZIJKANT: vervangen van een lamp (1/4) 3 2 1 4 5 3- en 5-deurs uitvoeringen Open de achterklep en draai de schroeven 1 los. Maak van buitenaf de achterlichten vrij door ze naar achteren te trekken. 3 Lamp van markeringslicht en remlicht Lamptype: P21/5W. Maak de lamphouder 2 los om bij de lampen te kunnen komen. 4 Richtingaanwijzer Lamptype: PY21. 5 Achteruitrijlicht Lamptype: P21W. De lampen staan onder druk en kunnen openbarsten bij het vervangen. Risico van verwonding. 5.
LAMPEN ACHTER EN ZIJKANT: vervangen van een lamp (2/4) 3 4 1 5 2 Break uitvoeringen Open de achterklep en draai de schroeven 1 los. Maak van buitenaf de achterlichten vrij door ze naar achteren te trekken. 3 Richtingaanwijzer Lamptype: P21W. Verwijder de klemmetjes 2 van de lamphouder om bij de lampen te kunnen komen. 4 Markerings- en remlicht Lamptype: P21/5W. 5 Achteruitrijlicht Lamptype: P21W. 5.
LAMPEN ACHTER EN ZIJKANT: vervangen van een lamp (3/4) 7 6 Mistachterlicht 6 Derde remlicht 7 Maak het licht los met behulp van een gereedschap type platte schroevendraaier (bij het merkteken A voor de drie- en vijfdeursuitvoeringen). Raadpleeg een merkdealer. 6 Mistachterlicht Lamptype: P21W. N.B.: er is alleen aan bestuurderszijde een mistachterlicht. A De lampen staan onder druk en kunnen openbarsten bij het vervangen. Risico van verwonding. 6 5.
LAMPEN ACHTER EN ZIJKANT: vervangen van een lamp (4/4) 8 8 9 Kentekenverlichting 8 Break uitvoering Zijknipperlichten 9 3- en 5-deurs uitvoeringen Maak het lamphuis 8 los door tegen het lipje te drukken. Maak het zijknipperlicht met een kleine schroevendraaier los. Maak het kapje los van het lamphuis zodat u bij de lamp kunt komen. Draai de lamphouder een kwart slag en haal de lamp eruit. Lamptype: buislampje W5W. Lamptype: WY5W. Maak het lamphuis 8 los door tegen het lipje te drukken.
BINNENVERLICHTING: vervangen van een lamp (1/2) 1 2 Binnenlicht Portierverlichting 2 Maak de lichtkap met een kleine schroevendraaier los. Maak de binnenlicht los en verwijder de lamp met behulp van een pen of kleine schroevendraaier. Maak de betreffende lamp vrij. Lamptype 1: W5W. Lamptype: C5W. De lampen staan onder druk en kunnen openbarsten bij het vervangen. Risico van verwonding. 5.
BINNENVERLICHTING: vervangen van een lamp (2/2) 4 3 5 Verlichting bagageruimte Maak met een kleine schroevendraaier het lamphuis 3 los door de twee lipjes aan weerskanten van het lamphuis in te drukken. Druk tegen het lipje 4 zodat de lamphouder vrijkomt en u de lamp 5 kunt vervangen. Lamptype: buislampje C5W. Maak de stekker los. 5.
ZEKERINGEN (1/2) Afhankelijk van de wetgeving of uit voorzorg: 1 Zekeringkastje 1 Controleer de staat van de zekeringen als een elektrisch apparaat niet werkt. Afhankelijk van de auto, opent u het deksel rechts van het stuurwiel of het dashboardkastje. Raadpleeg de sticker en de verklaring op de volgende bladzijde voor het bepalen van de te controleren zekering. 2 zorg dat u altijd reservelampen en -zekeringen in uw auto heeft, een merkdealer kan u deze leveren.
ZEKERINGEN (2/2) Bestemming van de zekeringen (de aanwezigheid van de zekeringen hangt van het uitrustingsniveau van de auto af) Symbool Bestemming Symbool Bestemming Sommige accessoires worden door zekeringen in de motorruimte beschermd. Vanwege de moeilijke bereikbaarheid, adviseren wij het vervangen van de zekeringen over te laten aan een merkdealer.
ACCU: storing (1/4) Om vonkvorming te voorkomen: – controleert u of alle stroomverbruikers zijn uitgeschakeld voordat u de accuklemmen losmaakt of aansluit.
ACCU: storing (2/4) Plaats, afhankelijk van de auto het blok A in de rails en schuif het tussen de twee merktekens 1. Trek het blok A enigszins naar rechts tot het vastgeklemd is op pen E, druk en controleer of het goed vergrendeld is.
ACCU: storing (3/4) Aansluiting van een acculader De acculader moet geschikt zijn voor een accu met een nominale spanning van 12 volt. Maak altijd bij stilstaande motor de kabels los van de aansluitingen van de accu te beginnen met de negatieve aansluiting. Maak de accukabels nooit los als de motor draait. Houd u aan de voorschriften van de fabrikant van de acculader. Alleen een goed opgeladen en onderhouden accu heeft een lange levensduur en voorkomt startproblemen. Houd de accu schoon en droog.
ACCU: storing (4/4) Starten met starthulpkabels Controleer of de starthulpkabels, verkrijgbaar bij uw merkdealer, dik genoeg zijn en in goede staat verkeren. 1 1 B A Beide accu’s moeten dezelfde spanning hebben: 12 volt. De hulpaccu moet minstens de capaciteit (Ampère-uur, Ah) hebben van de ontladen accu. 3 Let erop dat de auto’s elkaar niet raken (kortsluitingsgevaar als u de pluspolen met elkaar verbindt) en dat de ontladen accu goed aangesloten is. Zet het contact af van uw auto.
FM-AFSTANDSBEDIENING: batterijtjes A A B 1 3 2 Afstandsbedieningen A en B Vervangen van het batterijtje Draai de schroef 1 los, open de afstandsbediening met een muntje via de gleuf 2, en vervang de batterij 3 en let daarbij op het model en de juiste stand (+ en -) die op de onderkant van het deksel is aangegeven De batterijtjes zijn verkrijgbaar bij een merkdealer, de levensduur is ongeveer twee jaar. Let op dat er geen inkt op het batterijtje zit: risico van slecht elektrisch contact. 5.32 N.B.
RENAULT CARD: batterij 2 1 Vervangen van het batterijtje De boodschap “kaartbatterij vervangen” verschijnt op het instrumentenpaneel. Trek met kracht aan de noodsleutel 2. Vervang de batterij 1 en let daarbij op het model en de polariteit die op de noodsleutel staat. Na het vervangen verschijnt de boodschap “kaartbatterij vervangen” niet meer op het instrumentenpaneel. Gooi lege batterijen niet in de natuur. Lever ze in bij een inzamelplaats voor gebruikte batterijen.
RADIOVOORBEREIDING 1 2 Inbouwplaats voor de radio 1 Luidsprekers in portieren Maak het afdekplaatje los. Hierachter bevinden zich de aansluitingen voor: de antenne, de voedingen + en – en de luidsprekerbedrading. Wip het rooster 2 met een platte schroevendraaier los, hierachter vindt u de luidsprekerbedrading. – Volg altijd nauwgezet de inbouwvoorschriften van de uitrusting op. – De benodigde steunen en verbindingskabels die de merkdealer u kan leveren, verschillen per type auto en per type radio.
ACCESSOIRES Controleer vóór het installeren van een elektrisch of elektronisch apparaat (in het bijzonder voor zenders/ontvangers: frequentieband, vermogen, plaats van de antenne, enz.), of dit geschikt is voor uw auto. Als u een antidiefstalstang gebruikt, bevestig deze dan uitsluitend op het rempedaal. Raadpleeg hiervoor een merkdealer. Elektrische en elektronische accessoires – Sluit alleen accessoires aan met een vermogen van maximaal 120 watt. Risico van brand.
RUITENWISSERBLADEN (1/2) 1 A B 3 4 2 Vervangen van de ruitenwisserbladen voor 1 – Contact uit, trek de ruitenwisserarm 2 omhoog; – kantel het blad 1. Bijzonderheid aan bestuurderskant: stop de beweging voordat de motorkap wordt geraakt. Let op de staat van de ruitenwisserbladen. Hun levensduur hangt van u af: A Zet het lipje 3 naar beneden, door aan elke kant A te drukken. Duw daarna het blad naar voren B, tot het haakje 4 vrijkomt.
RUITENWISSERBLADEN (2/2) Bij het monteren Monteer het ruitenwisserblad in omgekeerde volgorde van losmaken. Controleer of het blad goed is vergrendeld. 5 6 Ruitenwisserblad achter 5 – Contact uit, trek de ruitenwisserarm 6 omhoog; – kantel het blad 5 tot u een weerstand voelt; – verwijder het blad door er aan te trekken. – Controleer als het vriest, voordat u wegrijdt, of de ruitenwissers voor en achter niet aan het glas zijn vastgevroren. De wissermotor kan hierdoor te warm worden.
SLEPEN: storing (1/3) Steek de sleutel in het contactslot of de card in de lezer zodat het stuurwiel wordt ontgrendeld en de remlichten, alarmknipperlichten, enz. gebruikt kunnen worden. ‘s Nachts moet de auto verlicht zijn. Houd u altijd aan de wettelijke bepalingen inzake het slepen. Als u de trekkende auto bent, overschrijd dan niet het maximaal toegelaten aanhangergewicht van uw auto (raadpleeg de paragraaf “Massa’s” in hoofdstuk 6).
SLEPEN: storing (2/3) Bij stilstaande motor werken de stuur- en rembekrachtiging niet meer. Procedure voor het slepen Controleer voor het slepen of de stuurkolom ontgrendeld is. Steek, indien dit niet het geval is, de RENAULT card in de kaartlezer en druk vijf secondes op de startknop zonder de pedalen in te drukken. De stuurkolom wordt ontgrendeld en de accessoires van de auto worden gevoed. Laat de card tijdens het slepen de gehele tijd in de lezer. – Gebruik een starre sleepstang.
slepen: storing (3/3)/trekken A A: 681 mm (3- of 5-deurs uitvoering) A: 901 mm (break uitvoering) Kogeldruk, maximaal toegelaten massa’s van geremde en ongeremde aanhangwagens: raadpleeg hoofdstuk 6, paragraaf “Massa’s”. Raadpleeg het montagevoorschrift van de uitrusting voor de montage en de voorwaarden voor het gebruik. Het is raadzaam deze voorschriften bij uw instructieboekje te bewaren. 5.
Storingen (1/8) Onderstaande aanwijzingen helpen u eventuele storingen snel, maar voorlopig, te verhelpen. Laat de auto echter wel zo spoedig mogelijk door een merkdealer nakijken. Gebruik van de RENAULT card MOGELIJKE OORZAKEN De RENAULT card werkt niet voor het Batterij van de card leeg. ontgrendelen of vergrendelen van de portieren. De afstandsbediening werkt niet voor het ontgrendelen of vergrendelen van de portieren.
Storingen (2/8) U schakelt de startmotor in MOGELIJKE OORZAKEN Er gebeurt niets; de controlelampjes gaan niet Accu ontladen. branden, de startmotor draait niet. Accu buiten gebruik. De controlelampjes gaan steeds zwakker De accuklemmen zitten niet goed vast, branden, de startmotor draait zeer langzaam. accupolen zijn geoxydeerd. Accu ontladen of defect. 5.42 WAT TE DOEN Sluit een andere accu aan op de ontladen accu. Vervang de accu. Vastzetten, aansluiten of reinigen indien geoxideerd.
Storingen (3/8) U schakelt de startmotor in MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN De motor wil niet starten (auto met RENAULT card). De voorwaarden voor het starten zijn niet vervuld. Raadpleeg de paragraaf “starten, stoppen van de motor” in hoofdstuk 2. De handsfree RENAULT card wordt niet gedetecteerd. Verplaats de card in het interieur. De handsfree RENAULT card werkt niet. Steek de card in de lezer voor het starten. Raadpleeg de paragraaf “starten, stoppen van de motor” in hoofdstuk 2.
Storingen (4/8) Tijdens het rijden MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN Witte rook uit de uitlaat. Dit hoeft geen storing te zijn, de rook ontstaat door de regeneratie van het roetfilter. Raadpleeg de paragraaf “Bijzonderheid van de dieselmotor” in hoofdstuk 2. Trillingen. Banden te zacht, beschadigd of uit balans. Controleer de bandenspanning. Als deze goed is, laat de staat van de banden dan door een merkdealer controleren. De vloeistof in het expansievat borrelt.
Storingen (5/8) Tijdens het rijden MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN Rook onder de motorkap. Kortsluiting of lekkage van het koelcircuit. Stop, zet het contact uit, ga bij de auto vandaan en roep de hulp in van een merkdealer. Koelslang defect. Raadpleeg een merkdealer. – in een bocht of tijdens het remmen, Het peil is te laag. Voeg motorolie toe (raadpleeg de paragraaf “motoroliepeil (bij)vullen” in hoofdstuk 4). – bij stationair draaien, Lage oliedruk. Ga naar de dichtstbijzijnde merkdealer.
STORINGEN (6/8) Tijdens het rijden MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN Het sturen gaat zwaar. – oververhitting van de bekrachtiging, Laat afkoelen. – zwakke of oude accu. Laad de accu op of laat hem vervangen. Waterpomp: aandrijfriem te slap of gebroken. Koelventilateur defect. Stop de auto, stop de motor en roep de hulp in van een merkdealer. Koelvloeistoflekkage. Controleer de koelslangen en de slangklemmen. De motor wordt te warm.
STORINGEN (7/8) Elektrische organen MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN De ruitenwissers werken niet. Ruitenwisserbladen kleven. Maak de wisserbladen los van de ruit. Zekering ruitenwisser voor doorgebrand. Raadpleeg een merkdealer. Zekering ruitenwisser achter doorgebrand (in- Vervang deze. terval, rustcontact). Motor defect. Raadpleeg een merkdealer. De ruitenwisser stopt niet. Elektrische verstelling defect. Raadpleeg een merkdealer. Knipperfrequentie te hoog. Lamp doorgebrand. Vervang de lamp.
STORINGEN (8/8) Elektrische organen MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN – lamp doorgebrand, Vervang deze. – draad los of stekker niet goed aangesloten. Controleer en sluit de draad of stekker aan. – slecht massacontact. Zie hierboven. – circuit met zekering. Controleer en vervang deze indien nodig. De koplampen blijven branden. Elektrische verstelling defect. Raadpleeg een merkdealer. Condenswater in de verlichting. Dit is geen defect.
Hoofdstuk 6: Technische gegevens Identificatieplaatje auto. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afmetingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Gegevens van de motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Identificatieplaatjes auto A 1 2 3 4 5 A De gegevens op het constructeursplaatje moeten bij eventuele klachten en bij het bestellen van onderdelen altijd worden vermeld. De aanwezigheid en de plaats van de informatie zijn afhankelijk van de auto. B 6.2 Constructeursplaatje A 1 Typenummer van de auto en chassisnummer. Afhankelijk van de auto wordt deze informatie herhaald op de markering B. 2 Max. toegelaten totaalmassa.
IDENTIFICATIEPLAATJES van de motor A 1 2 3 A A De gegevens op het constructeursplaatje of de sticker A moeten bij correspondentie en bij het bestellen van onderdelen altijd worden vermeld. (de plaats is afhankelijk van het motortype) 1 Type van de motor. 2 Indicenummer van de motor. 3 Motornummer. A 6.
MATEN (in meters) (1/2) Hatchback 0,805 2,575 1,458 tot 1,472 (1) 0,621 4,017 1,497* 1,450 tot 1,470 (1) (1) Afhankelijk van de auto en gemonteerde bandenmaat * Onbelast 6.
Maten (in meters) (2/2) Break uitvoering 0,805 2,575 0,822 1,458 tot 1,472 (1) 4,203 1,497* 1,450 tot 1,470 (1) (1) Afhankelijk van de auto en gemonteerde bandenmaat * Onbelast 2,025 6.
GEGEVENS VAN DE MOTOR Uitvoeringen Type van de motor (zie motorplaatje) Cilinderinhoud (cm3) Soort brandstof Octaangetal 1.2 16V 1.2 TCE 1.6 16V 1.5 dCi D4F D4F Turbo K4M K9K Turbo 1598 1461 1149 Ongelode benzine met het voorgeschreven octaangetal zoals aangegeven op de sticker in de tankdopklep.
MASSA’S (in kg) De aangegeven massa’s zijn van de basisuitvoering zonder opties: zijn variëren naargelang de uitrusting van uw auto. Raadpleeg de merkdealer. Max. toegelaten totaalmassa (MMAC) Max. toegelaten massa V/A Max. toegelaten treinmassa (MTR) Aanhangwagenmassa geremd* De massa's staan op het constructeursplaatje (raadpleeg de paragaaf "Identificatieplaatjes" in hoofdstuk 6) wordt verkregen door berekening: MTR - MMAC Aanhangwagenmassa ongeremd* 535 Maximale kogeldruk op trekhaak* 75 Max.
ONDERDELEN EN REPARATIES De originele onderdelen worden met de grootste zorg ontwikkeld en gecontroleerd. Zij voldoen dan ook aan dezelfde kwaliteitsnormen als de onderdelen die in de fabriek worden gebruikt. Door het gebruik van de originele onderdelen houdt u de prestaties van uw auto optimaal. Bovendien zijn reparaties die uitgevoerd zijn door een merkdealer met originele onderdelen gegarandeerd volgens de voorwaarden die achter op de reparatieopdracht staan. 6.
onderhoudscoupons (1/6) VIN: .................................................................................. Datum: Km: Factuurnr.: Type werkzaamheden: Stempel Onderhoudsbeurt Toelichting/diversen □ ................................................ □ Plaatwerkcontrole: OK □ Niet OK* □ *Zie specifieke bladzijde Datum: Km: Factuurnr.: Type werkzaamheden: Stempel Onderhoudsbeurt Toelichting/diversen □ ................................................
onderhoudscoupons (2/6) VIN: .................................................................................. Datum: Km: Factuurnr.: Type werkzaamheden: Stempel Onderhoudsbeurt Toelichting/diversen □ ................................................ □ Plaatwerkcontrole: OK □ Niet OK* □ *Zie specifieke bladzijde Datum: Km: Factuurnr.: Type werkzaamheden: Stempel Onderhoudsbeurt Toelichting/diversen □ ................................................
onderhoudscoupons (3/6) VIN: .................................................................................. Datum: Km: Factuurnr.: Type werkzaamheden: Stempel Onderhoudsbeurt Toelichting/diversen □ ................................................ □ Plaatwerkcontrole: OK □ Niet OK* □ *Zie specifieke bladzijde Datum: Km: Factuurnr.: Type werkzaamheden: Stempel Onderhoudsbeurt Toelichting/diversen □ ................................................
onderhoudscoupons (4/6) VIN: .................................................................................. Datum: Km: Factuurnr.: Type werkzaamheden: Stempel Onderhoudsbeurt Toelichting/diversen □ ................................................ □ Plaatwerkcontrole: OK □ Niet OK* □ *Zie specifieke bladzijde Datum: Km: Factuurnr.: Type werkzaamheden: Stempel Onderhoudsbeurt Toelichting/diversen □ ................................................
onderhoudscoupons (5/6) VIN: .................................................................................. Datum: Km: Factuurnr.: Type werkzaamheden: Stempel Onderhoudsbeurt Toelichting/diversen □ ................................................ □ Plaatwerkcontrole: OK □ Niet OK* □ *Zie specifieke bladzijde Datum: Km: Factuurnr.: Type werkzaamheden: Stempel Onderhoudsbeurt Toelichting/diversen □ ................................................
onderhoudscoupons (6/6) VIN: .................................................................................. Datum: Km: Factuurnr.: Type werkzaamheden: Stempel Onderhoudsbeurt Toelichting/diversen □ ................................................ □ Plaatwerkcontrole: OK □ Niet OK* □ *Zie specifieke bladzijde Datum: Km: Factuurnr.: Type werkzaamheden: Stempel Onderhoudsbeurt Toelichting/diversen □ ................................................
Plaatwerkcontrole (1/6) De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven. VIN : .......................................................... Uit te voeren plaatwerkreparatie: Stempel Datum reparatie: Reparatie nodig van: Stempel Datum reparatie: Reparatie nodig van: Stempel Datum reparatie: 6.
Plaatwerkcontrole (2/6) De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven. VIN : .......................................................... Uit te voeren plaatwerkreparatie: Stempel Datum reparatie: Reparatie nodig van: Stempel Datum reparatie: Reparatie nodig van: Datum reparatie: 6.
Plaatwerkcontrole (3/6) De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven. VIN : .......................................................... Uit te voeren plaatwerkreparatie: Stempel Datum reparatie: Reparatie nodig van: Stempel Datum reparatie: Reparatie nodig van: Stempel Datum reparatie: 6.
Plaatwerkcontrole (4/6) De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven. VIN : .......................................................... Uit te voeren plaatwerkreparatie: Stempel Datum reparatie: Reparatie nodig van: Stempel Datum reparatie: Reparatie nodig van: Datum reparatie: 6.
Plaatwerkcontrole (5/6) De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven. VIN : .......................................................... Uit te voeren plaatwerkreparatie: Stempel Datum reparatie: Reparatie nodig van: Stempel Datum reparatie: Reparatie nodig van: Stempel Datum reparatie: 6.
Plaatwerkcontrole (6/6) De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven. VIN : .......................................................... Uit te voeren plaatwerkreparatie: Stempel Datum reparatie: Reparatie nodig van: Stempel Datum reparatie: Reparatie nodig van: Datum reparatie: 6.
alfabetische inhoudsopgave (1/4) A aan/uit knop van de motor......................................................2.3 → 2.8 aanhangwagen................................................................................. 6.7 aansteker........................................................................................ 3.28 aanvullende bevestigingsmiddelen................................................ 1.35 bij de autogordels achterin....................................................... 1.
alfabetische inhoudsopgave (2/4) F filter brandstof.................................................................................. 4.10 filter: interieur.................................................................................... 4.10 lucht.......................................................................................... 4.10 roet............................................................................................2.11 G gegevens van de motor.........................................
alfabetische inhoudsopgave (3/4) mistlicht koplampen....................................................................... 1.81, 5.19 motor gegevens.................................................................................... 6.6 motorkap................................................................................. 4.2 – 4.3 motorolie.................................................................................. 4.4 – 4.5 multimedia uitrusting...................................................
alfabetische inhoudsopgave (4/4) snelheidsregelaar...............................................................2.27 → 2.30 snelheidsregelaar/-begrenzer.............................................2.24 → 2.30 spiegels............................................................................... 1.75 – 1.76 starten van de motor..............................................................2.3 → 2.7 startschakelaar................................................................................. 2.
7.
( www.e-guide.renault.com ) RENAULT S.A.S. SOCIÉTÉ PAR ACTIONS SIMPLIFIÉE AU CAPITAL DE 533 941 113 € / 13-15, QUAI LE GALLO 92100 BOULOGNE-BILLANCOURT R.C.S. NANTERRE 780 129 987 — SIRET 780 129 987 03591 / TÉL.